30 533
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten in verband met de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen en een aanpassing van de eisen voor beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 juni 2007

De leden van de VVD-fractie hebben hun dank geuit voor de memorie van antwoord. Hierna zal worden ingegaan op de nog levende vragen van deze leden.

In de memorie van antwoord is aangegeven dat een eenmans-NV slechts als vrijgestelde beleggingsinstelling kan worden aangemerkt, indien sprake is van ter collectieve bellegging bijeengebracht vermogen. De leden van de VVD-fractie vinden dit onvoldoende onderbouwd, omdat het voorgestelde artikel 6a van de Wet Vpb 1969 geen aandeelhouderseisen kent. Deze leden vragen een reactie hierop. De leden van de fracties van het CDA en de PvdA sluiten zich hierbij aan.

Aan de leden van de VVD-fractie kan worden toegegeven dat in het voorgestelde artikel 6a van de Wet Vpb 1969 geen expliciete aandeelhouderseisen zijn opgenomen. Wèl wordt in het voorgestelde artikel 6a, eerste lid, de voorwaarde gesteld dat sprake moet zijn van een beleggingsinstelling in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Kenmerk van een dergelijke beleggingsinstelling is dat zij bij het publiek kapitaal aantrekt dat collectief wordt belegd. Van de daar bedoelde collectiviteit kan dus geen sprake zijn als slechts van één persoon kapitaal wordt aangetrokken. Als een NV, die overigens aan alle voorwaarden voldoet, meerdere aandeelhouders heeft, zal sprake zijn van een beleggingsinstelling die kan opteren voor het nieuwe regime. De verdeling van het aandelenkapitaal in de beleggingsinstelling is daarbij niet relevant.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van antwoord is aangegeven dat, voor zover kan worden overzien, de buitenlandse regimes vrijwel nooit exact vergelijkbaar zijn met het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting. In dat kader is aangegeven dat geen strijd met het Europese recht wordt gevreesd, aangezien het Europese recht geen gelijke behandeling van ongelijke gevallen vereist. De leden van de VVD-fractie merken echter op dat het niet hoeft te gaan om exact identieke gevallen, maar om vergelijkbare gevallen en dat daar wel evident sprake van is. Deze leden vragen een reactie hierop.

Op basis van het Europese recht dienen gevallen die objectief vergelijkbaar zijn gelijk te worden behandeld. Voor zover kan worden overzien, zijn de buitenlandse regimes echter vrijwel nooit dusdanig objectief vergelijkbaar met het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting, dat het Europese recht een gelijke behandeling vereist.

De leden van de VVD-fractie vragen of de risicospreidingseis bij een vrijgestelde beleggingsinstelling zeer marginaal zal worden uitgelegd en derhalve niet conform de zeer stringente Icbe-richtlijn.

De regimes van de vrijgestelde beleggingsinstelling en de fiscale beleggingsinstelling met uitdelingsverplichting kunnen slechts van toepassing zijn in geval van beleggingsactiviteiten. Om te voorkomen dat ook ondernemingsactiviteiten profiteren van deze regimes zijn voorwaarden gesteld die onderscheid maken tussen beleggen en ondernemen. Bij een fiscale beleggingsinstelling met uitdelingsverplichting gelden beleggings-, aandeelhouders- en financieringseisen. Bij de vrijgestelde beleggingsinstelling ontbreken de laatste twee voorwaarden en zijn daarom zwaardere eisen gesteld aan de beleggingen. Dit heeft de vorm gekregen van een risicospreidingseis. Zo wordt bijvoorbeeld uitgesloten dat ondernemingen een vrijgestelde beleggingsinstelling kunnen benutten voor één of enkele financiële instrumenten die samenhangen met hun bedrijfsuitoefening.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, zal de risicospreidingseis marginaal worden getoetst. Dit betekent dat in ieder geval aan de risicospreidingseis zal zijn voldaan, als de vrijgestelde beleggingsinstelling zich richt tot een breed publiek. Men mag immers aannemen dat echte beleggers, in tegenstelling tot ondernemers, louter beleggingsrisicos wensen te lopen. Verder kan worden bevestigd dat de risicospreidingseis niet in de zin van de in de Icbe-richtlijn opgenomen beleggingsvoorschriften zal worden uitgelegd.

De leden van de VVD-fractie vragen of er inmiddels afspraken zijn gemaakt tussen beleggingsinstellingen en de Belastingdienst ter zake van de interpretatie van het onderhavige wetsvoorstel. Tevens vernemen deze leden graag wat die afspraken inhouden.

Een aantal partijen is voornemens om op korte termijn gebruik te gaan maken van het regime van de vrijgestelde beleggingsinstelling. In dat kader heeft de Belastingdienst in een paar gevallen vooraf zekerheid verschaft omtrent de kwalificering van de beleggingen. Ook is aangegeven dat fiscale beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting, die zo spoedig mogelijk van het vrijgestelde regime gebruik willen gaan maken, desgewenst een kort boekjaar mogen inlassen.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven