D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1
De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris
van Financiën voor de antwoorden op hun vragen naar aanleiding van het
onderhavige wetsvoorstel. De antwoorden geven genoemde leden aanleiding om
nog de volgende aanvullende vragen te stellen.
De eenmans-N.V.
De conclusie van de staatssecretaris is dat een eenmans-N.V. niet mogelijk
is. Er is geen sprake van vermogen, dat «ter collectieve belegging»
bijeen is gebracht. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dat antwoord
niet goed is onderbouwd. Het wetsvoorstel kent geen aandeelhouderseis en de
tekst van het wetsvoorstel is derhalve duidelijk. Een eenmans-N.V. is mogelijk.
Op basis van vigerende rechtspraak mag de conclusie getrokken worden dat de
rechter een andersluidende conclusie niet relevant zal achten. Graag ontvangen
genoemde leden een reactie van de staatssecretaris hierop.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat de conclusie van de staatssecretaris
is als er twee aandeelhouders zijn. Hoeveel aandeelhouders moeten er in de
visie van de staatssecretaris zijn? Maakt het daarbij nog uit voor hoeveel
procent respectievelijke aandeelhouders deelnemen in de vennootschap? Vormt
een verhouding van 99% en 1% een belemmering? Zo ja, waar ligt
dan volgens de staatssecretaris de grens?
De leden van de fracties van CDA en PvdA sluiten zich bij deze vragen aan.
Buitenlandse beleggingsparticipanten
De staatssecretaris antwoordt op de betreffende vraag van de leden van
de VVD-fractie, dat de buitenlandse regimes vrijwel
nooit exact vergelijkbaar zijn met het Nederlandse regime voor fiscale beleggingsinstellingen
met uitdelingsverplichting. «Het is niet vereist om ongelijke gevallen
gelijk te behandelen», zo stelt de staatssecretaris. Derhalve vreest
hij geen strijd met het Europees recht. De leden van de VVD- en CDA-fracties zijn van mening
dat het niet hoeft te gaan om exact identieke gevallen maar om vergelijkbare
gevallen en daar is hier evident wel sprake van. De genoemde leden ontvangen
graag een reactie van de staatssecretaris op het vorenstaande.
Risicospreidingseis
De staatssecretaris merkt in de memorie van antwoord op, dat ...»elke
echte beleggingsinstelling vrijwel automatisch zal voldoen aan het fiscale
beleggingsbegrip en in enige mate aan risicospreiding zal doen». De
leden van de VVD- en CDA-fracties vragen of zij hieruit mogen afleiden dat
de «risicospreidingseis» zeer marginaal zal worden uitgelegd,
en derhalve de risicospreidingseis niet conform de zeer stringente ICBE-richtlijn
behoeft te worden uitgelegd.
De ICBE-richtlijn geeft vele voorschriften met betrekking tot de vraag
waarin al dan niet belegd mag worden en voor welke percentages dat dan mag.
Als willekeurig voorbeeld diene het volgende. Een ICBE mag kort gezegd niet
meer dan 5% van de waarde van haar activa beleggen in de aandelen van
bepaalde andere ICBE’s (artikel 24 Richtlijn 85/611/EEG). De eis van
de «risicospreiding» volgt uit de voorgestelde tekst van artikel
6a Wet Vpb. Maar wat onder dit begrip «risicospreiding» dient
te worden verstaan, is niet geheel helder. Wel is duidelijk dat het «materieel
zal worden getoetst». Voorts wordt er over gesproken dat dit begrip
conform de Wtb (thans: Wft/Wet op het financieel toezicht) uitgelegd moet
worden (zie TK 2006–2007, 30 533, nrs. 3 pagina 9 respectievelijk
nr. 7, blz. 5). Probleem is echter dat in de Wtb noch in de Wft
dit begrip nader wordt toegelicht. Een toelichting wordt wel gegeven in de «ICBE-richtlijn»
(Richtlijn 85/611/EEG), maar deze risicospreidingseis is zeer stringent. Voornoemde
opmerkingen lijken eerder te wijzen dat het begrip «risicospreiding»
conform het normale spraakgebruik mag worden uitgelegd, maar zo vragen de
leden van de VVD- en CDA-fracties, is dat ook zo. Zij merken op dat de ICBE-eisen
dusdanig stringent zijn, dat doorlopend de portefeuille gemonitord dient te
worden (ook enkel ten gevolg van koers/marktontwikkelingen). Een ICBE mag
namelijk niet voor meer dan 5% van de waarde van haar eigen activa
beleggen in effecten van een zelfde uitgevende instelling (art. 22 lid 1 van
de richtlijn). Enkel door koersschommelingen zou zo’n grens ongewenst
en onbewust kunnen worden overschreden. In zo’n geval zal het verlies
van de VBI-status toch geen beoogde sanctie kunnen zijn, zo vragen deze leden
aan de staatssecretaris.
Overig
De leden van de VVD- en CDA-fracties vernemen ten slotte graag van de
staatssecretaris of er inmiddels afspraken zijn gemaakt tussen beleggingsinstellingen
en de Belastingdienst over de interpretatie van het onderhavige wetsvoorstel.
Tevens vernemen zij graag wat die afspraken dan inhouden.
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Eliane Janssen
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA),
Doek (CDA), De Vries (CU), Biermans (VVD), (plv. voorzitter), Essers (CDA),
(voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA) en Minderman (GL).
Plv. leden: Schouw (D66), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD),
Van Leeuwen (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Van den Berg (SGP), Hoekzema (VVD),
J. de Graaf (CDA), Ruers (SP), Rabbinge (PvdA) en Thissen (GL).