C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 10 november 2006
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen
in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ik constateer met genoegen dat de leden van de VVD-fractie het goed achten
dat vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet plaatsvindt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er zicht bestaat op een wijziging
van de Europese arbeidstijdenrichtlijn nu het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen heeft uitgesproken dat wachturen tijdens een aanwezigheidsdienst
als arbeidstijd in de zin van de richtlijn moeten worden aangemerkt.
Op 7 november jl. is de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
(WSB) in een speciale zitting bijeengeweest om over herziening van de Arbeidstijdenrichtlijn
te spreken. Doel van de zitting was een politiek akkoord. De Raad WSB is er
echter niet in geslaagd om hierover overeenstemming te bereiken. Een verslag
van de Raad zal nog worden toegezonden. Het is op dit moment niet duidelijk
hoe het nu verder zal gaan met de aanpassing van de richtlijn. De Europese
Commissie heeft verklaard dat zij zich op de nu ontstane situatie zal beraden.
Duitsland, dat gedurende de eerste helft van 2007 het voorzitterschap van
de Europese Unie zal vervullen, heeft laten weten dat tijdens zijn voorzitterschap
dit onderwerp niet op de agenda zal staan. Wanneer de richtlijn zal zijn aangepast
valt op dit moment dan ook niet in te schatten. Duidelijk is wel dat de huidige
situatie voorlopig onveranderd zal blijven. Dit houdt in dat toepassing van
de opt out in de huidige richtlijn niet wordt beperkt en ook dat de uitspraken
van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onverkort hun geldigheid
behouden.
Wijziging van de richtlijn zou overigens geen gevolgen hebben voor dit
wetsvoorstel. De wens van de regering dat het wetsvoorstel nog dit jaar door
de Eerste Kamer wordt behandeld is dan ook uitsluitend ingegeven door de wens
van de regering om de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet zo spoedig mogelijk
inwerking te laten treden.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of er een richtlijn komt die
de mogelijkheid biedt om per sector uit te treden. In de verschillende voorstellen tot wijziging van de richtlijn die afgelopen jaren zijn besproken,
is het steeds zo geweest dat de opt out in beginsel door lidstaten in iedere
sector kan worden toegepast. Toepassing van de opt out zou wel aan strengere
voorwaarden worden gebonden.
De regering is op dit moment niet van plan om verder gebruik te maken
van de opt out anders dan voor aanwezigheidsdiensten. Voor aanwezigheidsdiensten
kan de opt out worden toegepast om daarmee de belangrijkste gevolgen van de
uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te neutraliseren.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar zaken die mogelijk zijn aangespannen
naar aanleiding van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen in de zaken Simap en Jaeger.
Voorzover bekend zijn als gevolg van de invoering van nieuwe dienstroosters
na het Jaegerarrest enkele procedures gevoerd in verband met onenigheid tussen
de werkgever en ondernemingsraad over de voorgestelde roosterwijzigingen (zie
onder andere Rechtbank Rotterdam d.d. 11 mei 2006 /zaaknummer 258799).
Verder is bekend dat op 2 oktober jl. de rechtbank Arnhem in het kader
van artikel 27, vierde lid, Wet op de Ondernemingsraden, vervangende toestemming
heeft geweigerd omdat naar zijn oordeel het desbetreffende rooster niet voldoet
aan het gestelde ingevolge de richtlijn 2003/88/EG. De regering wacht verdere
ontwikkelingen af.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de voorlopige reparatiemaatregel
voor aanwezigheidsdiensten met inbegrip van de opt out (Besluit van 22 november
2005, Stb. 605) spoort met het onderhavige wetsvoorstel. Hierover merkt de
regering op dat het wetsvoorstel geen wijziging brengt in de regels die gelden
voor aanwezigheidsdiensten en evenmin noodzaakt tot aanpassing van de regels
voor aanwezigheidsdiensten in het Arbeidstijdenbesluit (ATB). De reparatiemaatregel
is ingevoerd om de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met
het gemeenschapsrecht. De regeling voor aanwezigheidsdiensten in het ATB bestaat
uit een afwijking van enkele artikelen in de wet. Deze afwijking is noodzakelijk
om aanwezigheidsdiensten goed te kunnen inroosteren. Dit was overigens ook
de wijze waar op dit geregeld was voor de invoering van de tijdelijke reparatiemaatregel.
De reparatiemaatregel voor aanwezigheidsdiensten past derhalve binnen de huidige
wet alsmede binnen het onderhavige wetsvoorstel. Zolang een Europese oplossing
uitblijft zal de tijdelijke reparatiemaatregel tijd blijven bestaan.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts naar de aanpassingen van het
ATB die nodig zijn in het kader van dit wetsvoorstel. In de Nota naar aanleiding
van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nr. 6, pag. 8) is al
een opsomming opgenomen van bepalingen in het ATB die kunnen vervallen. Verder
zullen bepaalde onderdelen van het ATB opnieuw worden gerangschikt ten behoeve
van een logischer indeling. Zo zullen sommige bepalingen samengevoegd worden
tot één artikel en is een aantal afwijkingen van de consignatieregeling
in het ATB niet meer nodig, omdat die afwijkingen zijn opgenomen in het onderhavige
wetsvoorstel. In verband met vervallen van artikel 2:6 van de wet wordt de
regeling voor een deel van de vrijwillige brandweer aangepast. Conform eerdere
toezeggingen wordt in het ATB voor vrijwilligers een verlicht regiem ingevoerd,
naar analogie van de regeling in de Arbeidsomstandighedenwet.
In het ATB worden ook nog enkele onderdelen uit het SER-advies uitgewerkt.
Het gaat om de regeling voor hoger en leidinggevend personeel, het verlengen
van de referentieperiode voor het berekenen van de gemiddelde arbeidstijd
en de uitzondering voor nachtarbeid in sectoren waar de productie
of dienstverlening uitsluitend in de nacht kan plaatsvinden (nachtelijke uitgaansgelegenheden
en bakkers).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus