C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met erkentelijkheid heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van
de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat. Met name de leden van de fractie
van de VVD hebben een tweetal vragen gesteld, waarop ik gaarne inga.
Klein vaarbewijs
De VVD-fractie vraagt aandacht voor de mogelijkheid tot verdere deregulering
en administratieve lastenvermindering met betrekking tot de verlenging c.q.
geldigheidsduur van de «kleine vaarbewijzen 1 en 2» voor de pleziervaart.
Zij trekt daarbij de vergelijking met het rijbewijs voor personenauto’s,
dat een geldigheidsduur tot de 70 jarige leeftijd kent met een verlengingsmogelijkheid
van telkens 5 jaar. De leden van de VVD-fractie vragen de regering het zo
in te richten dat de geldigheidsduur en de verlengingsduur van vaarbewijzen
ten minste vergelijkbaar zijn met die van het rijbewijs.
In het kader van het beleid gericht op deregulering en administratieve
lastenverlichting heb ik begrip voor de wens van de VVD-fractie. Ik zal dit
voorstel meenemen bij het opstellen van mijn voorstel voor de algemene maatregel
van bestuur Binnenvaartbesluit, waarin de concrete voorschriften ten aanzien
van de vaarbewijzen zullen worden geregeld. Ik heb aan de Tweede Kamer toegezegd
het ontwerp-Binnenvaartbesluit voor vaststelling ter kennisneming te zullen
toezenden.
Voordat ik hierover een beslissing neem stel ik er prijs op mij te laten
informeren over de mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid op het water.
In de afgelopen decennia zijn de keuringseisen in de binnenvaart voor zowel
de beroepsvaart, als ook voor de recreatievaart op de Rijn, namelijk aanzienlijk
aangescherpt.
Om die reden heb ik besloten advies in te winnen bij de Stichting Vaarbewijzen
en Marifoonexamens (Vamex), die met ingang van 2007 is aangewezen als exameninstelling
klein vaarbewijs.
Ik zal de Stichting Vamex daarbij verzoeken dit onderwerp aan de orde
te stellen in de onder deze stichting ressorterende domeinadviescommissie.
Deze adviescommissie vormt een afspiegeling van partijen die belang hebben
bij een vlotte en veilige vaart op de binnenwateren.
Certificaat van onderzoek
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel met betrekking
tot het certificaat van onderzoek zo is ingericht, dat vaartuigen met een
lengte van meer dan 20 meter moeten voldoen aan de eisen die sinds 1995 aan
vaartuigen op de Rijn worden gesteld. Dit geldt ook voor pleziervaartuigen
(zeiljachten uitgezonderd) waarvan het product van lengte, breedte en diepgang
in meters groter is dan 100. Een motorjacht met bijvoorbeeld de afmetingen
L x B x D van 16,95 x 4,95 x 1,25 = 105, moet dan het certificaat hebben,
ondanks het feit dat de lengte minder dan 20 meter is, terwijl dit niet geldt
voor een zeiljacht. De VVD-fractie vraagt of de regering bereid is in het
kader van de beoogde deregulering, alle pleziervaartuigen, dus ook alle motorjachten,
korter dan 20 meter, hiervan uit te zonderen.
Aan de wens van de VVD om voor de gehele pleziervaart af te zien van de
norm L x B x D >100 als criterium voor het voorschrijven van een certificaat
van onderzoek wanneer de schepen kleiner dan 20 meter zijn, kan ik niet onmiddellijk
gevolg geven. De nieuwe richtlijn voor de technische eisen aan schepen (2006/87/EG),
die in deze wet wordt geïmplementeerd, geeft die ruimte namelijk niet.
Ik heb wel begrip voor dit verzoek, dat in het kader van de consultatie over
het Binnenvaartbesluit ook door het bedrijfsleven is gedaan. Daarom zal ik
op korte termijn bij de Europese Unie erop aandringen dat ruimte wordt gecreëerd
om voor de pleziervaart in dit specifieke geval een eenvoudiger oplossing,
namelijk alleen een lengtegrens van 20 meter, toe te staan. De uiteindelijke
regeling hiervan zal dan in het Binnenvaartbesluit worden opgenomen.
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa