C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het voorlopig verslag
en zijn verheugd over de brede steun die het wetsvoorstel geniet. De relatie
die wordt gelegd tussen het onderhavige wetsvoorstel en de wetsgeschiedenis
van artikel 174a van de Gemeentewet onderkennen wij. De plenaire behandeling
in 1996 van het wetsvoorstel tot invoering van artikel 174a van de Gemeentewet
in de Eerste Kamer der Staten Generaal staat de minister van Justitie nog
helder voor de geest.
De leden van de fractie van de VVD stelden, mede namens de Vaste Commissie
voor Justitie, nog enkele vragen over de noodzaak van het bestaan van stappenplannen.
Deze vragen vloeien voort, zo begrijpen wij, uit de wens om een gemeentelijk
optreden te verzekeren dat tegenover de bewoner van een woning proportioneel
is en tegelijkertijd effectief is, doordat de rechter de genomen beslissing
in stand laat.
De Raad van State adviseerde om het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste
te onderstrepen door de bestuursdwang nader te omschrijven in artikel 13b
van de Opiumwet door het opnemen van een niet limitatieve opsomming van vormen
van bestuursdwang. Wij hebben in het nader rapport en in de nota naar aanleiding
van het verslag (Kamerstukken II 2006–2007, 30 515, nr. 6, blz.
3) is gemotiveerd waarom aan deze suggestie geen gevolg is gegeven. De belangrijkste
redenen waren – kort samengevat – dat het noemen van voorbeelden
van bestuursdwang vanuit een oogpunt van wetssystematiek ongebruikelijk is
en, daarnaast, dat een opsomming in de onderhavige bepaling in de praktijk
tot tegendraadse effecten kon leiden.
In de praktijk hanteren veel gemeenten bij het bestuurlijke optreden tegen
woningen en lokalen, van waaruit handel in drugs plaatsvindt, nu al handhavingsarrangementen.
Die handhavingsarrangementen bevatten afspraken tussen vertegenwoordigers
van de lokale driehoek en maken onderdeel uit van het lokale drugsbeleid.
Uit die arrangementen blijkt verder dat het bestuurlijke optreden, dat wordt
toegepast in zwaarte toeneemt naar mate het aantal overtredingen en/of de
ernst ervan toeneemt. De sluiting van een pand betreft de meest verregaande
vorm van bestuursdwang die wordt toegepast. Juist daarom volgt men bij een sluiting in het algemeen een stappenplan. Daarin zijn de verschillende
fasen beschreven van het proces dat uitmondt in een sluiting. Onderdeel van
een stappenplan vormt dat de belanghebbende door eigen handelen een sluiting
alsnog kan voorkomen. Het Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid (voortaan:
CCV) heeft op zijn website een stappenplan gepubliceerd, waarin de volgende
fasen worden onderscheiden:
(1) de voorbereiding van een bevel tot sluiting. Onderdeel van die voorbereiding
vormt behalve de verzameling van gegevens over illegale verkoop ook een waarschuwing
aan de belanghebbende. Dat laatste is bedoeld om hem in de gelegenheid te
stellen de illegale verkoop te (doen)beëindigen;
(2) het horen van de belanghebbende voorafgaand aan het bevel;
(3) de belangenafweging door de burgemeester mede aan de hand van datgene
wat de belanghebbende naar voren heeft gebracht;
(4) de motivering van het bevel tot sluiting;
(5) de bekendmaking van het bevel aan de belanghebbende en aan derden;
(6) de feitelijke sluiting en
(7) het verhaal van de kosten.
Het behoort tot de gemeentelijke autonomie om een handhavingsarrangement
en/of een stappenplan vast te stellen. Gemeenten kunnen, bij gebrek aan illegale
verkooppunten, daaraan ook geen behoefte hebben. Voor gemeenten die daarmee
wel worden geconfronteerd, achten wij het wenselijk dat zij tot vaststelling
overgaan. De belangrijkste reden daarvoor is, dat met een beleidskader voor
de handhaving een concreet optreden eenvoudig te rechtvaardigen zal zijn tegenover
de rechter en daardoor effiectief zal blijken te zijn. Het hanteren van een
stappenplan door de gemeenten lijkt ons van belang, omdat zij zich daarmee
zelf verzekeren van een checklist voor het eigen optreden, en omdat ook voor
de rechter inzichtelijk wordt welke belangenafweging vooraf is gegaan aan
het bestuurlijke optreden. Beide instrumenten zijn hulpmiddelen bij het optreden
op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het is echter niet zo, dat zonder
het bestaan van dit instrumentarium het toepassen van bestuursdwang tegen
een woning per definitie in strijd zal zijn met artikel 8 van het EVRM. In
een dergelijk geval zal de gemeente wel bij de rechter voor een zwaardere
opgave staan om haar optreden te verdedigen.
Teneinde gemeenten te bewegen om beide instrumenten in het gemeentelijke
beleid te gebruiken, wordt door onze departementen momenteel in samenwerking
met het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV), een aantal
gemeenten en de VNG, een model voor een handhavingsarrangement opgesteld,
dat nader zal worden ingevuld al naar gelang de plaatselijke situatie. Ook
wordt het reeds beschikbare voorbeeld-stappenplan voor sluiting op grond van
artikel 13b van de Opiumwet herzien met het oog op de uitbreiding tot woningen.
In recent overleg van de VNG is gebleken, dat er animo bestaat bij gemeenten
die deze instrumenten nog niet hebben, om hiervan gebruik te maken. De teksten
zullen binnenkort beschikbaar komen op de website van het CCV voor alle gemeenten.
Aldus wordt er naar gestreefd de toepassing van het gewijzigde artikel 13b
van de Opiumwet te optimaliseren.
Wij hopen hiermee voldoende te hebben geantwoord.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst