30 515
Wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen en lokalen of bij woningen of lokalen behorende erven

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 15 mei 2007

De leden van de commissie Justitie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Reeds in 1996, bij de plenaire behandeling van art. 174a Gemeentewet in de Eerste Kamer, is door leden van diverse fracties naar voren gebracht dat zij een sterke voorkeur hadden voor het opnemen van de sluitingsbevoegdheid voor woningen in de Opiumwet in plaats van in de Gemeentewet. De regering wilde toen die suggestie niet overnemen. De leden van de commissie achten het een goede zaak dat het wetsvoorstel thans wel aan gemeenten de mogelijkheid biedt om over te gaan tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Daarmee wordt gemeenten een effectief middel geboden om op te treden tegen illegale verkoop van drugs vanuit woningen.

Namens de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer stellen de leden van de VVD-fractie nog een enkele vraag.

Het voorgestelde artikel 13b van de Opiumwet kan een mogelijke schending van art. 8 EVRM, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, met zich brengen. Inbreuken op art. 8 EVRM kunnen gerechtvaardigd zijn als aan een aantal vereisten is voldaan: 1) er dient een wettelijke regeling te zijn; 2) de regeling moet voorzienbaar en toegankelijk zijn; 3) er moet een legitiem doel mee gediend zijn; 4) de inbreuk moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. In zijn advies heeft de Raad van State erop gewezen dat art. 13b Opiumwet enige nadere waarborgen zou dienen te bevatten in verband met proportionaliteit en subsidiariteit.

In de Memorie van Toelichting heeft de minister erop gewezen dat nadere waarborgen in de wet niet nodig zijn, omdat aan het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit wordt voldaan door het zgn. stappenplan dat diverse gemeenten hebben opgesteld voor het optreden tegen illegale handel van drugs uit woningen die voor dat doel misbruikt worden. Met een stappenplan wordt een getrapte sanctionering bedoeld: gemeenten moeten eerst putten uit andere, minder vergaande handhavingsmiddelen. In de Memorie van Toelichting stelt de minister dat de rechter in concreto zal toetsen of de bestuursdwang zorgvuldig is geschied, of alle procedurele eisen in acht zijn genomen en of de gemeente eerst geput heeft uit andere, minder vergaande handhavingsmiddelen. In het licht hiervan en in het licht van de opmerking van de Raad van State stellen de leden van de vaste commissie voor Justitie vast dat voor de toepassing van de bevoegdheid van art. 13b Opiumwet een stappenplan noodzakelijk is. Kan de minister een beschrijving geven van een stappenplan dat naar zijn oordeel de toets van art. 8 EVRM kan doorstaan? Zouden niet alle gemeenten over een dergelijk stappenplan dienen te beschikken teneinde te voorkomen dat een gemeentelijke actie op grond van art. 13b Opiumwet door de rechter onderuit wordt gehaald wegens strijd met art. 8 EVRM? Wanneer de rechter namelijk een dergelijk oordeel zou vellen omdat er geen of slechts een gebrekkig stappenplan is, zou dit naar het oordeel van de leden van de commissie een negatief effect hebben op de bruikbaarheid van art. 13b Opiumwet in het algemeen.

De leden van de commissie zien de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De wnd. griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), G. J. de Graaf (VVD), Ruers (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Minderman (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Kox (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

Naar boven