30 513
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

20 maart 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht betreffende de vervroegde invrijheidstelling te vervangen door bepalingen omtrent een voorwaardelijke invrijheidstelling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 15 tot en met 15d worden vervangen door:

Artikel 15

1. De veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf eenderde gedeelte is ondergaan.

2. De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde gedeelte daarvan heeft ondergaan.

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de rechter op grond van artikel 14a heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd.

4. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht onder de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan.

5. Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf heeft te ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden geheel onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en de artikelen 15a tot en met 15l van toepassing zijn.

6. De artikelen 570 en 570a van het Wetboek van Strafvordering zijn van toepassing.

Artikel 15a

1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld.

3. De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden deelname aan programmatische activiteiten gericht op terugkeer in de maatschappij of het ondergaan van bijzondere zorg, zoals verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg. De bijzondere voorwaarden kunnen tevens beperkingen betreffende het gedrag en de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omvatten. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht als bedoeld in artikel 1, onderdeel w, van de Penitentiaire beginselenwet worden verbonden.

4. De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

5. Het openbaar ministerie neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden.

6. De directeur van de penitentiaire inrichting adviseert omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden. De reclassering kan adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.

7. Het openbaar ministerie kan de gestelde bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen. Zodanige wijziging wordt de veroordeelde terstond schriftelijk medegedeeld.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissing, bedoeld in het vijfde en het zevende lid.

Artikel 15b

1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.

2. Het openbaar ministerie kan een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Reclasseringsregeling 1995 opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht.

Artikel 15c

1. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

2. De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar.

3. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door het openbaar ministerie vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 15d

1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege blijven indien:

a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en zijn verpleging voortzetting behoeft;

b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit:

1°. ernstige bezwaren of een veroordeling terzake van een misdrijf;

2°. gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf;

c. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet;

d. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven;

e. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, voorzover de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.

2. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of achterwege blijven, indien de feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onder b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht.

3. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of achterwege te laten, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

4. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of achterwege te laten, richt het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Een afschrift van de vordering wordt toegezonden aan de veroordeelde.

5. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.

6. De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.

7. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het derde tot en met zesde lid zijn van toepassing.

Artikel 15e

1. Bij de vordering, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan worden ontvangen.

2. Hangende de beslissing van de rechtbank wordt de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

3. Indien niet blijkt dat de veroordeelde een raadsman heeft, geeft de voorzitter op verzoek van de veroordeelde aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een raadsman. De veroordeelde en zijn raadsman kunnen voor de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Artikel 34 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260 en 263 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

5. De zaak kan worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer van de rechtbank. Het onderzoek van de zaak vindt plaats ter openbare terechtzitting. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn en zich door een raadsman te doen bijstaan. Het openbaar ministerie is bij het onderzoek aanwezig en wordt ter zake gehoord. Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering wijzigen.

6. De artikelen 268, tweede en derde lid, 269 tot en met 277, 278, tweede lid, 279, 281, 284, eerste lid, 286, 287, tweede en derde lid, 288 tot en met 311, 315, 316, 318, 319, 320, eerste en tweede lid, 321, 322, 324, 326 tot en met 331, 345, eerste en derde lid, en 346 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

7. De in het zesde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voorzover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

Artikel 15f

1. Indien de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, toewijst, bepaalt hij dat de veroordeelde op het in de vordering aangegeven tijdstip in vrijheid zal worden gesteld.

2. Indien de rechtbank de vordering geheel of gedeeltelijk afwijst, bepaalt hij op welk tijdstip de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.

3. De rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden.

4. De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechtbank.

5. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 15g

1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.

2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Artikel 15h

1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld zich zodanig heeft gedragen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie.

2. Het openbaar ministerie dient indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, naast de vordering, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, onverwijld een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechter-commissaris.

3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.

4. De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. De artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. De raadsman is bevoegd bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en van de daarop betrekking hebbende stukken kennis te nemen.

5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de hervatting van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.

6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.

7. De termijn van de schorsing eindigt van rechtswege:

a. met ingang van het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend;

b. met ingang van het tijdstip van de beslissing van de rechtbank over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15j.

8. Het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan door de rechtbank worden opgeheven. Zij kan dit ambtshalve doen, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie.

Artikel 15i

1. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, dient het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust.

3. Tot kennisneming van de vordering is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit is bevoegd de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het strafbare feit. De vordering wordt ingediend door het openbaar ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare feit en kan bij gelegenheid van een veroordeling terzake van dat strafbare feit worden toegewezen.

4. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.

5. Bij de vordering zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan worden ontvangen. In het geval bedoeld in het derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.

6. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en indien artikel 15b, tweede lid, is toegepast, degene die met begeleiding en toezicht is belast, tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de vordering.

7. In de gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, is artikel 15e, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15j

1. Indien de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, wordt toegewezen, gelast de rechtbank dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. De rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden.

2. In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen nadat zij is geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in artikel 15h, eerste lid.

3. De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld in kennis van de beslissing van de rechtbank.

4. Tegen de beslissing van de rechtbank over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling staat, voor zover zij geen deel uitmaakt van uitspraken terzake van andere strafbare feiten, geen rechtsmiddel open.

Artikel 15k

In de gevallen waarin een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgewezen of het openbaar ministerie in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in feitelijke aanleg dat als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 15h, vijfde lid. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15l

1. In afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan Onze Minister van Justitie bepalen dat voor een bepaalde periode en voor bepaalde categorieën gedetineerden de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen.

2. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant. Van de plaatsing in de Staatscourant wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

3. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling met niet meer dan drie maanden vervroegd.

4. De periode, bedoeld in het eerste lid, is niet langer dan zes maanden. De toepassing van het eerste lid kan door Onze Minister van Justitie te allen tijde worden beëindigd. Indien Onze Minister van Justitie voortzetting van de toepassing van het eerste lid noodzakelijk acht, kan de periode worden verlengd met zes maanden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 22g, vierde lid, vervalt.

C

Artikel 24e vervalt.

ARTIKEL II

In artikel 361a van het Wetboek van Strafvordering wordt na «opgelegde straf» ingevoegd: of een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

ARTIKEL III

Artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «het behandelen van en beslissen op vorderingen als bedoeld in de artikelen 15a en 15c van het Wetboek van Strafrecht en».

2. In het derde lid vervalt «de behandeling van vorderingen ingevolge artikel 15a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht en».

ARTIKEL IV

In artikel 1, onderdeel u, van de Penitentiaire beginselenwet wordt «de vervroegde invrijheidstelling» vervangen door: de voorwaardelijke invrijheidstelling.

ARTIKEL V

In artikel 69, tweede lid, van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof wordt «15d» vervangen door: 15l.

ARTIKEL VI

1. Deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn uitgesproken. De artikelen 15 tot en met 15d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze van toepassing.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op veroordelingen tot vrijheidsstraf, uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet, indien de tenuitvoerlegging vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet nog gaande is.

3. Indien een veroordeelde zowel een vrijheidsstraf heeft te ondergaan die is uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet, als een vrijheidsstraf die is uitgesproken na de inwerkingtreding van deze wet, is artikel 15, vijfde lid, tweede volzin, niet van toepassing.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven