30 489
Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

M
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2007

Op 19 juni jl. vond een vergadering plaats van de Vaste Commissie voor VROM en WWI van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Uit de «korte aantekening» die naar aanleiding van deze vergadering is opgesteld heb ik tot mijn genoegen kunnen opmaken dat het bovengenoemde wetsvoorstel nog voor de aanvang van het zomerreces van de Kamer plenair zal worden behandeld. Voorts heb ik uit de aantekening kennis genomen van de bezwaren die er bij de leden van de Commissie leven ten aanzien van artikel 5.8 van de Wet milieubeheer, zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan zeg ik u toe dat dat artikel, zoals opgenomen in artikel I, onder I, van het genoemde wetsvoorstel, niet in werking zal treden. Dit is conform de toezegging van de regering, bij monde van mijn ambtgenoten van Justitie en BZK tijdens het plenaire debat met de Eerste Kamer op 15 mei jl. naar aanleiding van de moties-Jurgens c.s., om van dergelijke bepalingen geen gebruik meer te zullen maken. Voor alle duidelijkheid merk ik nog op dat het voorgaande betekent dat de regering ook niet zal streven naar een eventuele aanpassing van het bewuste artikel (beperking van de reikwijdte tot alleen bijlage 2 van de Wet milieubeheer), zoals nog aan de orde is gekomen in het nader voorlopig verslag en de nadere memorie van antwoord. Het artikel zal niet in werking treden en evenmin worden gewijzigd.

Een en ander zal in het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van de voorgestelde wet regelt, zijn beslag krijgen. Dit leidt ertoe dat artikel 5.8 geen deel zal gaan uitmaken van de Wet milieubeheer en geen kracht van wet zal krijgen. Te zijner tijd zal het artikel als «dode bepaling» worden geschrapt uit de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en de zorgen van de Kamer op dit punt te hebben weggenomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven