Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30489 nr. I |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30489 nr. I |
Vastgesteld 20 maart 2007
De memorie van antwoord gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.
Met belangstelling heeft de commissie kennis genomen van de memorie van antwoord van de staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In de commissie leven nog enige vragen over artikel 5.8. Daarnaast hebben de fracties van de VVD,CDA, PvdA en Groen-Links nog enige vragen aan de minister.
Namens alle leden van de commissie wordt opnieuw stil gestaan bij het gestelde in art. 5.8 van het wetsvoorstel. Dit artikel voorziet erin dat de minister ter implementatie van een EU-richtlijn bij ministeriële regeling niet alleen bijlage 2 van de Wet Milieubeheer kan wijzigen, doch daarnaast ook regelingen zoals opgenomen in het wetsvoorstel zelf. Aldus beoogt deze wetsbepaling een lagere regelgever als de minister te machtigen om, indien gewenst, een richtlijn te implementeren, ook als die implementatie afwijkt van de wet in formele zin.
De commissie vroeg zich af of deze voorgestelde regeling zich verdraagt met de Grondwet. In dit verband zij gewezen op de motie-Jurgens c.s. van 14 maart 2006 (Kamerstukken I, 2005–2006, 21 109, A) die door de Eerste Kamer met algemene stemmen is aangenomen en waarvan de minister van Justitie namens de regering heeft meegedeeld deze te zullen uitvoeren. In bedoelde motie is erop gewezen dat uit de tekst van art. 81 Grondwet voortvloeit dat het vaststellen van een Wet in formele zin, en dus ook het afwijken daarvan, het besluit behoort te zijn van regering en Staten-Generaal, terwijl er voorts op gewezen is dat de kenbaarheid van een wet in formele zin wordt belemmerd wanneer de wet buiten de in art. 81 Grondwet geregelde wijze zou worden gewijzigd.
Deze zelfde problematiek is recentelijk op 7 februari 2007 in de Eerste Kamer nog aan de orde geweest in het kader van de vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (nummer 29 359). De desbetreffende wet bevat een regeling vergelijkbaar met het hiervoor genoemde art. 5.8. Namens de gehele Kamer is toen gesteld dat de desbetreffende regeling niet aanvaardbaar was in welk kader tevens gewezen is op de hiervoor reeds genoemde motie-Jurgens van 14 maart 2006. Dit alles is op 7 februari jl. voor de regering aanleiding geweest om bij monde van de minister van Justitie aan de Eerste Kamer toe te zeggen de desbetreffende regeling niet in werking te doen treden, welke toezegging bij het desbetreffende wetsvoorstel relatief eenvoudig uitvoerbaar was aangezien dat wetsvoorstel de mogelijkheid kende het tijdstip van inwerkingtreding voor bepalingen van het wetsvoorstel verschillend vast te stellen. Een zodanige mogelijkheid is eveneens neergelegd in art. VIII van het hier aan de orde zijnde wetsvoorstel. Kan de minister namens de regering meedelen dat bij aanvaarding van het hier aan de orde zijnde wetsvoorstel gebruik zal worden gemaakt van het hiervoor vermelde art. VIII, zodanig dat art. 5.8 van het wetsvoorstel pas in werking zal treden, als in bedoeld artikel de mogelijkheid is vervallen bij ministeriele regeling af te wijken van bepalingen van het wetsvoorstel zelf.
De leden van de CDA-fractie willen nog nader stilstaan bij art. 15.16a van het wetsvoorstel. De staatssecretaris wijst er terecht op dat hij het amendement dat geleid heeft tot dit artikel heeft ontraden, omdat naar zijn mening een zodanige regeling zou leiden tot een vergaande mate van centralisatie in het ruimtelijk besluitvormingsstelsel waarvan juist decentrale verantwoordelijkheden en bevoegdheden de kern vormen. Deze opstelling van de regering heeft er mede toe geleid dat in het laatste stadium van behandeling van het wetsvoorstel nog een wijziging in het amendement is aangebracht, zodanig dat er thans niet langer sprake is van een imperatieve inhoud, doch van een «kan»-bepaling. Het desbetreffende wetsartikel vangt immers aan met de woorden: «Bij algemene maatregel van bestuur, kan worden bepaald..» enz. Dat sluit ook aan bij datgene wat door de heer Duyvendak, zijnde een van de indieners van het amendement, werd betoogd als volgt: «Het amendement verbiedt helemaal niets. Het maakt het alleen mogelijk om met nadere regels te komen als de staatssecretaris of de minister ziet dat het fout gaat. Als ieder zijn verantwoordelijk neemt, hoeft het niet en als dan niet het geval is, als het fout gaat, kan er worden ingegrepen». Tegen deze achtergrond verbaast het deze leden dat thans op pag. 15 en 16 van het wetsvoorstel wordt meegedeeld dat er hoe dan ook een amvb gevoelige bestemmingen zal worden opgesteld. De staatssecretaris verontschuldigt zich zelfs voor het feit dat er thans nog geen uitwerking in de vorm van een ontwerp-amvb beschikbaar is. De leden van de CDA fractie vroegen zich af of thans reeds in de praktijk de noodzaak is aangetoond dat een zodanig amvb wordt uitgevaardigd, teneinde te kunnen optreden in situaties waarin het thans reeds fout zou gaan. In dit verband wezen deze leden erop dat zij hadden vernomen dat de inspectie van VROM thans reeds met beroep op de desbetreffende nieuwe bepaling aan gemeenten kenbaar maakt dat men van plan is in de toekomst op te treden tegen bepaalde locaties van gevoelige bestemmingen, waarbij in dat kader onvermeld blijft dat het nog niet vaststaat of er enige noodzaak bestaat het desbetreffende amvb uit te vaardigen, terwijl er voorts een onvolledige voorstelling van zaken wordt gegeven over de reikwijdte van de desbetreffende bepaling, daar waar deze expliciet beperkt is tot situaties waarin een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde op of na het tijdstip van ingang wordt overschreden of dreigt te worden overschreden.
In het voorlopig verslag heeft de PvdA-fractie duidelijk gemaakt veel waarde te hechten aan inzicht in de aangekondigde amvb’s en ministeriële regelingen, omdat cruciale onderdelen voor de uitvoering van de wet daarin geregeld worden. Specifiek richt zij nog de aandacht op:
Nadere regels omtrent bouw van scholen nabij locaties met verhoogde concentraties
De PvdA-fractie verzoekt de regering tevens om inzage in de contouren van de amvb die uitwerking geeft aan het amendement Van der Ham/Duijvendak, dat de mogelijkheid introduceert om nadere regels te stellen omtrent bijvoorbeeld de bouw van scholen of kinderopvang op of nabij locaties met verhoogde concentratie luchtvervuiling. Deelt de regering de opvatting van de PvdA fractie dat het voor de uitwerking van het NSL in de praktijk, en voor de boordeling van overschrijdingen van grenswaarden op programmaniveau, cruciaal is welke nadere regels uit dit amendement voorvloeien? Kan de regering de Eerste Kamer voor de plenaire behandeling van voorliggend wetsvoorstel informeren omtrent de contouren van deze amvb?
Op welke wijze is de samenhang geborgd in de methodiek voor de rapportageverplichtingen van lagere overheden aan Europa, alsmede bij de rekenmethoden die ter onderbouwing van het NSL worden ingezet? Deelt de regering de opvatting van de PvdA-fractie dat zolang die samenhang niet aan de orde is er geen goed beeld van de saneringsopgave gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat zij daaraan op korte termijn doen? Kan de regering voorts toelichten op welke wijze over de verschillende meet- en rekenmethoden met lagere overheden wordt gecommuniceerd?
Het kabinet onderschrijft net als de PvdA fractie – in lijn van de Commissie MER – dat er veel onzekerheden bestaan omtrent de berekeningen van relevante milieueffecten. Het kabinet zal bij de definitieve vaststelling van het NSL aangeven op welke wijze de monitor van het NSL, en van de berekeningen die daarbinnen gehanteerd worden, zal worden vormgegeven. Wat betekent dit voor de reeds bestaande praktijk en voor eventuele bijsturing daarvan? Kan de regering al wel de uitgangspunten van de monitor schetsen?
De regering wijst in de memorie van antwoord op de beoordeling van het saneringstool voor de doorrekening van de luchtkwaliteit door het Milieu- en Natuurplanbureau. Zijn hiervan reeds resultaten bekend en kan de regering deze nog voor de plenaire behandeling van voorliggend wetsvoorstel aan de Eerste Kamer doen toekomen?
Het begrip «in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit» wordt per amvb ingevuld. Verdere concretisering zal per ministeriële regeling plaatsvinden. De PvdA-fractie is daaromtrent bezorgd. De operationalisering van dit begrip bepaalt in hoge mate hoe ruimtelijke ordening, milieu, gezondheid en mobiliteit ten opzichte van elkaar gewogen gaan worden. Deze leden achten dit wezenlijk voor de politieke beoordeling van de inhoud en uitvoerbaarheid van deze wet. Ze dringen daarom aan op spoedig inzicht in de uitgangspunten van deze amvb. Graag een toelichting van de regering.
Voorts geeft de regering aan dat een nieuwe inventarisatie wordt verricht naar de doorvertaling van het 3% criterium voor de projecten die in betekenende mate aan luchtkwaliteit bijdragen. Kan de regering deze nieuwe inventarisatie aan de Eerste Kamer doen toekomen voor de plenaire behandeling van de wet?
Ontkoppeling van de ruimtelijke besluitvorming en luchtkwaliteit
Op pagina 3 van de memorie van antwoord wordt gesteld dat in geval van volledige ontkoppeling op geen enkele manier inzichtelijk wordt gemaakt wat het negatieve effect is op de luchtkwaliteit van ibm1 -projecten en hoe dat negatieve effect wordt gecompenseerd door maatregelen. De regering acht het nodig dat dit inzichtelijk wordt gemaakt, zodat het voor de bestuurrechter mogelijk is de aanvaardbaarheid van zo’n project te beoordelen in relatie tot de verplichtingen die uit de EU-richtlijnen voortvloeien. Dit lijkt een merkwaardige redenering. Immers, effecten van projecten en compenserende maatregelen kunnen ook bij totale ontkoppeling zichtbaar gemaakt worden, echter bij totale ontkoppeling vindt alléén geen toetsing meer plaats van individuele projecten aan de grenswaarden. Daarnaast is een geheel vergelijkbare opzet ook gekozen bij de flexibele koppeling van nibm2 -projecten, dus waarom zou dit ook niet kunnen voor ibm-projecten? Graag vernemen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting op dit punt.
Op pagina 18 van de memorie van Antwoord wordt gesteld dat «de minister van VROM, in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad en gehoord de Tweede Kamer, het NSL met daarin de lijst met maatregelen vaststelt». De VVD-fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de minister van VROM hiermee vergaande bevoegdheden krijgt. Wat wordt verstaan onder «gehoord de Tweede Kamer»? Welke bevoegdheden krijgt de Tweede Kamer? De maatregelen kunnen zeer ingrijpend zijn, zoals bijvoorbeeld de invoering van kilometerheffing. Wordt het via het NSL mogelijk om dergelijke maatregelen door te voeren, zonder daar de gebruikelijke processtappen en procedures te doorlopen? Graag een toelichting op de precieze bevoegdheden die de minister van VROM krijgt. Kan hierbij specifiek ook ingegaan worden op de verhoudingen tussen de minister en de decentrale overheden? Krijgt de minister de uiteindelijke zeggenschap over het maatregelpakket dat decentrale overheden uit moeten voeren? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige bevoegdheden van de decentrale overheden? Krijgt de minister met de wetsvoorstel meer mogelijkheden om decentrale overheden te overrulen?
Op pagina 5 in de memorie van antwoord valt te lezen dat de regering de Eerste Kamer niet wil betrekken bij de totstandkoming en aanpassing van het NSL. Als reden wordt aangegeven dat de regering geen langdurige procedures wil bij de totstandkoming of wijziging van het NSL. De VVD kan de wens van de regering begrijpen om bij de jaarlijkse herijking van het NSL de procedure niet onnodig zwaar te maken. Het NSL vormt echter wel de kern van dit wetsvoorstel, zowel qua inhoudelijke maatregelen, juridische (Europese) aspecten en financiële consequenties. De VVD wil echter wel opmerken dat het niet aan de Staten Generaal ligt dat de regelgeving rondom luchtkwaliteit nu pas per wet wordt geregeld. Al in 2001 heeft de Tweede Kamer aangeven dat regelgeving rondom luchtkwaliteit bij wet moet worden vastgelegd (brief Klein Molekamp cs. d.d. 2 juli 2001). Tevens wijst de VVD erop dat het van kracht worden van de Europese normen al jarenlang bekend was. Tegen dit licht kan een amvb met voorhangprocedure – waar immers een nader vast te stellen beperkte termijn van zo’n vier weken gebruikelijk is – geen bezwaar vormen.
Op pagina 17 van de memorie van antwoord wordt aangegeven dat de juridische consequenties als niet alle hot spots worden opgelost onzeker zijn. Het lijkt erop dat de antwoorden van de regering elkaar op dit punt elkaar tegenspreken. Op pagina 3 in de memorie van antwoord wordt gesteld dat er van onzekerheid geen sprake is. Op pagina 3 wordt namelijk de constatering van prof. Backes aangehaald: gesteld wordt dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie duidelijk is ten aanzien van geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit: speelruimte voor overschrijding van grenswaarden is er niet. Dit lijkt door de Regering erkend te worden. De regering geeft echter aan dat, indien onverhoopt nog wel sprake zou zijn van hot spots na afloop van de derogatie, projecten alléén kunnen doorgaan als via projectspecifieke saldering sprake is van minimaal stand-still van de luchtkwaliteit. Graag wensen de fracties van VVD en PvdA een nadere toelichting op dit punt.
Op pagina 18 van de memorie van antwoord wordt aangegeven dat de kans dat de Raad van State gaat oordelen dat bij de hot spots geen enkele project, ook de nibm-projecten, de luchtkwaliteit mag verslechteren niet heel groot is. Kan de minister aangeven, waarom die kans niet heel groot wordt ingeschat, zo willen de fracties van VVD en PvdA weten?
Op pagina 32 van de memorie van antwoord wordt op basis van uitspraken van de Raad van State gemeld dat er onder de vigerende richtlijnen nauwelijks perspectief is voor het doorgaan van projecten in overschrijdingssituaties. De nieuwe EU-richtlijn biedt door de daarin opgenomen derogatie wel perspectief. Om deze reden is besloten het NSL pas in werking te laten treden als de nieuwe EU-richtlijn van kracht is. Ook de in het NSL genoemde ibm-projecten kunnen dan verder in procedure worden gebracht. Opmerkelijk is dat de amvb nibm wél gelijktijdig met de wet in werking zal treden, dus vóórdat de nieuwe EU-richtlijn er is. Immers, gezien bovengenoemde uitspraken van de Raad van State mag verwacht worden dat ook voor nibm-projecten onder de vigerende richtlijnen geen perspectief bestaat voor het doorgaan in overschrijdingssituaties. Graag zien deze fracties een nadere toelichting op dit punt.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of de grotere ambities van de nieuwe regering met betrekking tot de aanpak van milieuproblemen ook doorklinken in de behandeling van het dossier luchtkwaliteit. Zijn er wijzigingen te verwachten en hoe zien deze er dan uit? Wat is de consequentie voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit? Wordt dat ambitieuzer?
De PvdA-fractie heeft ernstige twijfels bij de houdbaarheid van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit dat voor de uitvoering van deze wetswijziging cruciaal is. Mr. L. Schutte-Postma betoogt in het tijdschrift Bouwrecht nr. 1 van januari dit jaar dat – met het nu voorliggende NSL – het in lijn brengen van de Nederlandse omgang met luchtkwaliteit met de Europese luchtkwaliteitseisen verder weg is dan ooit. Veel grotere bijstellingen zijn voor de korte termijn nodig om grotere projecten nog doorgang te kunnen laten vinden, aldus Schutte-Postma. Het belangrijkste knelpunt is dat het NSL niet is gebaseerd op de huidige geldende grenswaarden voor luchtkwaliteit bij bijvoorbeeld ruimtelijke projecten, maar dat daarbij al is geanticipeerd op uitstel van de handhavingstermijn van de normen voor NO2 en PM10. Dit uitstel hangt samen met de nieuwe EU-richtlijn Luchtkwaliteit die nog niet definitief is, maar enkel – zoveel is wel duidelijk – onder zeer strikte voorwaarden dergelijk uitstel kent. Er van uitgaande dat de Raad van State vooral uit zal gaan van geldend recht bij het toetsen van projecten vroegen de leden van de PvdA-fractie zich af tot welke juridische en uitvoeringsproblemen het op voorhand uitgaan van uitstel van handhavingstermijn in het NSL zal zorgen. Kan de regering aangeven waarom het uitstel van handhavingstermijnen als uitgangspunt voor het NSL is gekozen? Kan de regering reageren op de analyse van Schutte-Postma en een nadere toelichting geven op de bestuurlijke en juridische houdbaarheid van het NSL? Wat is de betekenis daarvan voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel?
Op pagina 21/22 (hoofdstuk 4) van de memorie van antwoord geeft de regering geen prioritering aan te brengen bij de projecten die in het NSL worden opgenomen. De memorie van antwoord stelt: «Het programma is erop gericht om alle projecten die passen binnen de randvoorwaarden van het NSL mogelijk te maken. De vraag of een project maatschappelijk wel of niet gewenst is vergt een ander besluitvormingstraject». De leden van de PvdA-fractie zien hierop graag een nadere argumentatie van de regering. Hoe verhoudt dit zich voorts tot de uitspraak van de regering (memorie van antwoord, hoofdstuk 4, p. 23) dat «als niettegenstaande de inzet van het kabinet om alle projecten binnen de randvoorwaarden van het NSL mogelijk te maken, tot een vorm van prioritering zou moeten worden overgegaan, zal de voorkeur uitgaan naar projecten met de meest positieve maatschappelijke kosten-batenanalyse». Wat verstaat de regering daaronder en wie bepaalt wat de meest positieve uitkomst van zo’n kosten-baten analyse is?
Met enige verbazing lazen de leden van de fractie van de PvdA in de memorie van antwoord (hoofdstuk 5) dat – ten aanzien van het hanteren van grenswaarden voor luchtvervuiling – de grenzen van het toelaatbare door de rechter bepaald moeten worden. Deze leden kunnen zich niet voorstellen dat de regering een praktijk verkiest waarbij tal van ruimtelijke en infrastructurele projecten stranden bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, boven het stellen van de grenzen van het toelaatbare door de wetgever zelf waaraan de rechter voorts helder kan toetsen. Graag een toelichting op dit punt.
Europese Richtlijnontwikkeling
De Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over de anticipatie op de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Totdat deze zal zijn vastgesteld is er geen sprake van derogatie. Kan de regering toelichten, zo vraagt de PvdA-fractie, waarom de wet gaat uit van een derogatietermijn van 5 jaar en hoe houdbaar dit is gegeven de Europese richtlijnontwikkeling?
De regering geeft in de memorie van antwoord aan dat door het ontbreken van een link tussen dit wetsvoorstel en het Europese bronbeleid de lidstaten meer inspanningen moeten verrichten om aan de eisen te kunnen voldoen met betrekking tot de NOx en NO2 problematiek. De regering wil dit opvangen door onder meer op lokaal gebied extra maatregelen te initiëren waar sprake is van ruimtelijke, economische of infrastructurele projecten die voor overschrijdingen zorgen. Kan de regering concreter aangeven waaraan zij denkt en werkt? De regering geeft voorts aan dat zij bij de verdere Europese Richtlijnontwikkeling zal vragen om uitstel voor het voldoen aan de hiervoor bedoelde eisen, juist vanwege het ontbreken van Europees bronbeleid. Hoe haalbaar is dit uitstel?
Anticiperen op PM2,5 normstelling
Waarom stelt de regering dat niet kan worden geanticipeerd op de nieuwe normstelling voor PM2,5 in de nieuwe Europese richtlijnontwikkeling, zo wil de PvdA-fractie weten? Op welke punten is het anticiperen hierop in strijd met de huidige richtlijn? Wat zijn de risico’s van het niet anticiperen op deze normstelling, wetende dat deze de komende jaren op veel plaatsen in Nederland niet gehaald zal worden?
Op pagina 33 van de memorie van antwoord wordt gesteld dat anticiperen op de inhoud van de nieuwe richtlijn m.b.t. de nieuwe normstelling voor PM2,5 zou betekenen dat de huidige richtlijnen niet volledig of niet juist geïmplementeerd worden, hetgeen voor de EU aanleiding kan zijn om Nederland in gebreke te stellen. Deze redenering kan de VVD-fractie niet volgen. Anticiperen op de nieuwe richtlijn hoeft naar haar mening immers helemaal niet in strijd te zijn met de huidige richtlijnen en lijkt des te relevanter nu wordt geconstateerd dat de norm voor PM2,5 in 2015 niet overal in Nederland gehaald zal worden. Graag een nadere toelichting op welke wijze Nederland al zou kunnen anticiperen op de PM2,5 normstelling.
Is hierbij eveneens aan de orde dat de lidstaten in de periode die voorafgaat aan het vaststellen van de norm meer flexibiliteit hebben om aan deze norm te voldoen dan nadat de norm eenmaal is vastgesteld?
Inspraak en burgerparticipatie
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de recent aan de Eerste Kamer verstuurde notitie omtrent inspraak en burgerparticipatie bij wetgeving op VROM gebied. Kan de regering aangeven op welke wijze de inhoud van deze notitie is toegepast bij de voorliggende wetswijziging? In de memorie van antwoord gaf de regering aan voornemens te zijn via diverse lagere overheden het NSL met burgers te bespreken. Dit gebeurt nadat voorliggende wetswijziging is aanvaard en een beleidsvoornemen rond het NSL is vastgesteld. Waarom legt de regering de burgerparticipatie en inspraak pas na dat moment neer en niet eerder in het proces?
Met veel interesse lazen de leden van de PvdA-fractie in de memorie van antwoord (onder hoofdstuk 10) dat in het kader van het NSL wordt bezien in hoeverre aanvullend landelijk modelinstrumentarium ontwikkeld moet worden om gemeentelijke rapportages over de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit te ondersteunen. Waar doelt de regering concreet op? Op welke wijze kunnen bijvoorbeeld gezondheidseffectschattingen en gezondheidseffectrapportage hierbij een rol spelen? Onder hoofdstuk 4 van de memorie van antwoord (p. 16/17) geeft de regering aan geen toegevoegde waarde te zien in het gebruik van dergelijke instrumenten. Graag een nadere toelichting.
De uitleg van de regering omtrent de uitvoering het amendement Huizinga-Heringa leidt tot aanvullende vragen van de PvdA-fractie omtrent de gevolgen hiervan. Welke invloed heeft dit amendement op de uitvoering van het NSL? Wie heeft de bevoegdheid om gepubliceerde gegevens in de lijsten van projecten en maatregelen – ook op internet – toe te voegen en te wijzigen?
Op pagina 17 van de memorie van antwoord worden de kosten van de compenserende maatregelen genoemd. Aangegeven wordt dat na uitvoering van het NSL nog (enkele) knelpunten zullen resteren. Voor het oplossen van deze hardnekkige knelpunten zijn nog additionele middelen nodig. Kan een inschatting gegeven worden van de kosten gemoeid met het oplossen van deze hardnekkige knelpunten, willen de leden van de VVD-fractie weten? Dit ook tegen het licht van de niet geringe extra financiële claims zoals die zijn aangekondigd met betrekking tot de maatregelen ten behoeve van de Zuid-As en die zoals geuit door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Gevolgen voor andere beleidsterreinen
Het wetsvoorstel en de lijst met maatregelen in het NSL zijn vastgesteld met het oog op luchtkwaliteit. Andere milieuaspecten hebben geen rol gespeeld. Het is denkbaar dat regels en maatregelen een gunstig effect hebben op het ene terrein, maar een negatief effect op een ander. Ter illustratie merkt de VVD op dat door een betere spreiding van verkeer wellicht een luchtknelpunt wordt opgelost. Aan de andere kant kan dit inhouden dat elders, wellicht in de buurt van een natuurgebied de verkeersbelasting en daarmee het geluid, toeneemt. Kan de minister aangeven waarom er bij het opstellen van het NSL geen integrale milieuafweging heeft plaatsgevonden? Kan er toch (globaal) aangegeven worden welke belangrijke effecten op andere milieuterreinen voorzien worden met het voorgestelde maatregelenpakket?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn bijzonder gefascineerd geraakt door de opsomming in Bijlage I van de memorie van antwoord. Daarin staat een forse lijst van projecten waarvan op basis van een studie van DHV/TNO verwacht wordt dat deze in «in betekenende mate» zullen bijdrage aan overschrijving van het 3%-criterium. Naar aanleiding daarvan wordt in de memorie van antwoord door de regering gemeld dat deze inventarisatie leidt tot andere aantallen dan «dan tot nu toe is verondersteld». Aangekondigd dat op dit moment een nieuwe inventarisatie wordt verricht, waarbij de «de lijst met projecten voor woningbouw en kantoren kleiner zal worden, omdat blijkt dat een project minder snel in betekenende mate bijdraagt. Voor kassen en industrieterreinen is de grens lager komen te liggen». Deze constateringen maken op de leden van de fractie van GroenLinks een nogal opportunistische indruk. Er worden een aantal normen vastgesteld op het terrein van woningbouw (2000 woningen), infrastructuur (minder dan 3% concentratiebijdrage), bedrijventerreinen (netto oppervlak van minder dan 40 hectare) en kantoorlocaties (minder dan 40 000 m2 brutovloeroppervlak) op basis waarvan de grens tussen betekenende en niet-betekenende mate getrokken wordt. Als bij een eerste inventarisatie blijkt dat de lijst van projecten die «in betekenende mate» bijdragen dan tamelijk lang wordt, dan wordt meteen aangekondigd dat er een nieuwe inventarisatie volgt op basis van nieuwe normen. Dat doet toch op zijn minst vermoeden dat de uitkomst (een behapbare lijst met projecten) hier belangrijer is dan het principe (verbeteren van de luchtkwaliteit).
Dat leidt bij de leden van de fractie van GroenLinks tot de volgende vragen:
1. Waar was de omzetting in concrete getallen eigenlijk op gebaseerd? Waren dat berekeneningen? Metingen? Kortom, wat was de realiteitswaarde van deze aantallen?
2. Wat betekent «tot nu is verondersteld»? Met welke aantallen werd tot op dat moment gewerkt? Hoe verklaart de regering het verschil tussen de veronderstelling en de uitkomst van de eerste inventarisatie?
3. Stel dat deze lijst correct is, wat zou dan de betekenis zijn geweest voor het vaststellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit?
4. Is de nieuwe inventarisatie al klaar? Hoe ziet de lijst er dan uit?
5. Wat zijn de nieuwe normen?
Bijlage 3: Uitgangspunten voor berekeningen in het NSL
Uit bijlage 3 van het memorie van antwoord kan geconcludeerd worden dat het aantal hardnekkige knelpunten in werkelijkheid mogelijk hoger of lager is als waar nu nog van uitgegaan wordt, immers:
– tot nu toe is gerekend met het zgn. GE-scenario. Gemeentelijke verkeersprognoses die als input gebruikt worden moeten hiermee consistent zijn. Begin 2007 zal op rijksniveau een beslissing genomen worden over de vraag of een ander scenario wellicht beter als uitgangspunt kan dienen
– er is in de saneringstool nog geen rekening gehouden met afwijkende verkeersituaties (bomenfactor, verkeersberekening) of aanwezigheid van bronnen (kassen, op- en overslag, scheepvaart, etc.).
Kan de minister aangeven of deze conclusie juist is, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Kan een inschatting gemaakt worden hoeveel groter of kleiner het aantal hardnekkige knelpunten kan worden? Wanneer komt hier duidelijkheid over?
Het MNP reviewt de saneringstool van Goudappel Coffeng. Deze tool is geschikt voor het rekenen aan verkeersgerelateerde problemen op het onderliggend wegennet. Tegelijkertijd zijn/worden rekentools ontwikkeld voor de intensieve veehouderij (ECN), snelwegen (V&W en ECN), kassen (TNO) en scheepvaart (V&W). Uit de informatie in bijlage 3 kan naar het oordeel van de VVD-fractie niet opgemaakt worden of deze rekentools ook gereviewd worden. Kan aangegeven worden of dit het geval is en zo ja, wie deze rekentools reviewt, en zo nee, waarom niet? Wanneer is de review van de saneringstool van Goudappel Coffeng beschikbaar?
De leden van de commissie Milieu zien de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.
Samenstelling:
Leden: Ketting (VVD), (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA), (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Van der Lans (GL), De Vries (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66) en Putters (PvdA).
Plv. leden: Swenker (VVD), Witteman (PvdA), Wagemakers (CDA), Thissen (GL), Van den Berg (SGP), Pastoor (CDA), Ruers (SP), Van Gennip (CDA) en Engels (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20062007-30489-I.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.