B
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 1 december 2006
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen
van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over onderhavig
wetsvoorstel. De regering stelt vast dat deze vragen en opmerkingen uitsluitend
betrekking hebben op de naamswijziging van het Bedrijfsfonds voor de pers.
De regering hoopt dat met de beantwoording de schriftelijke voorbereiding
voldoende zal zijn en dat spoedige behandeling van het wetsvoorstel mogelijk
is.
De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP vragen of het niet verhullend
is om consequent te spreken over een naamswijziging. Het gaat volgens deze
leden om meer, te weten een nieuwe taakomschrijving waarvan de wijziging van
naam slechts het sluitstuk is.
In de kabinetsbrief aan de Tweede Kamer over het persbeleid1 is meermalen benadrukt dat innovatie binnen de (dagblad)pers noodzakelijk
is om het product aantrekkelijk te houden voor lezers en adverteerders. De
regering vindt het gepast dat het Bedrijfsfonds, naast de van oudsher bestaande
taak om tijdelijke financiële steun te bieden aan noodlijdende persorganen,
ook moet kunnen bijdragen aan modernisering en vernieuwing in het perslandschap.
De naamswijziging van het Bedrijfsfonds naar Stimuleringsfonds voor de pers
brengt dat kernachtig tot uitdrukking. Het Bedrijfsfonds heeft voorgesteld
om het bestaande steuninstrumentarium voor afzonderlijke kranten en tijdschriften
te handhaven, mits zij projecten overleggen die gericht zijn op substantiële
vernieuwing. Het Bedrijfsfonds doelt daarmee op vernieuwende uitgeefprojecten
die journalistieke creativiteit en mededinging bevorderen en heeft daarnaast
ook het oog gericht op lokale en regionale bladen die in nood (dreigen te)
komen en wezenlijke vernieuwing nastreven van inhoud, vormgeving, distributie
of werving voor deze producten. In de genoemde kabinetsbrief over het persbeleid
is die aanbeveling overgenomen. Een wettelijke aanpassing van het bestaande
steuninstrumentarium is hiervoor niet noodzakelijk, omdat de vigerende wetgeving
voldoende ruimte biedt aan het Stimuleringsfonds voor de pers om dergelijke
innovaties te ondersteunen. Er is in het onderhavige wetsvoorstel dan ook
geen sprake van wijziging van de werkingssfeer of van het steuninstrumentarium
van het fonds. Het wetsvoorstel ziet uitsluitend op een naamswijziging
van het Bedrijfsfonds om die stimulerende rol kernachtig tot uitdrukking te
brengen.
De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP menen dat de overstap
naar een stimuleringsfonds betekent dat de overheid zich een oordeel gaat
aanmatigen van wat onder vernieuwing moet worden verstaan. Zij vragen welke
criteria door het fonds gebruikt zullen worden en of die niet financieel,
maar inhoudelijk van karakter zullen zijn. Deze leden vragen of dat geen te
ver gaande bemoeiing met de principieel vrije sfeer van de pers is en of de
overheid daarmee niet op gespannen voet komt te staan met het in de Grondwet
verankerde grondrecht van de vrije, dus staatsvrije, nieuwsgaring.
De regering wijst er nogmaals op dat het onderhavige wetsvoorstel geen
verandering brengt in de werkingssfeer noch in het steuninstrumentarium van
het Bedrijfsfonds. Alleen de naam van het fonds wordt gewijzigd. De criteria
die het Stimuleringsfonds gebruikt bij de behandeling van steunaanvragen liggen
vast in de Mediawet en het Mediabesluit en hebben juist tot doel om de aanvragers
te vrijwaren voor welke inhoudelijke bemoeiing dan ook. Het persbeleid van
de overheid heeft sinds jaar en dag als doelstelling de pluriformiteit en
de onafhankelijkheid van de pers te handhaven en waar nodig en mogelijk te
stimuleren. Juist om die reden is er destijds – 1974 – voor gekozen
om de steunverlening aan persorganen op te dragen aan het Bedrijfsfonds voor
de pers, waarmee de overheid op gepaste afstand kon blijven. Dat is een bestendige
gedragslijn van de overheid en het onderhavige wetsvoorstel past daarbinnen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven