30 327
Regels inzake de verwerking van politiegegevens (Wet politiegegevens)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 21 november 2006

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

I Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben, mede gelet op hetgeen ten titel van anti-terrorismewetgeving aan deze Kamer wordt voorgelegd, met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsontwerp, dat beoogt nieuwe regels te stellen voor de informatiehuishouding die de politie nodig heeft om doelmatig en doeltreffend de rechtsorde te kunnen handhaven. De minister acht de huidige Wet politieregisters niet langer passend voor het huidige tijdsgewricht, en beoogt om, met eerbiediging van de beginselen die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten doel hebben, meer ruimte te bieden dan de huidige wetgeving voor het verwerken van gegevens ten behoeve van een optimale uitvoering van de politietaak.

De fractie van de PvdA heeft met enige zorg kennis genomen van het wetsvoorstel. Leden van deze fractie hebben dan ook nog enkele fundamentele vragen.

Om te beginnen verontrust het deze fractie dat steeds verschillende wetsvoorstellen met betrekking tot terrorismebestrijding de revue passeren zonder dat sprake is van samenhangend overzicht. Te denken valt dan onder andere aan de regeling met betrekking tot de afgeschermde getuige, de terroristische misdrijven, de vordering van gegevens etcetera. Er dreigt op deze manier een salamiproces van elke keer weer een nieuw plakje inbreuken op het reguliere rechtssysteem. De PvdA-fractie ziet zo’n samenhangend overzicht van relevante maatregelen als dringende noodzaak en doet een navenant dringend verzoek aan de minister daarin te voorzien.

De VVD-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij steunt het standpunt van de ministers van BZK en Defensie dat de Wet politieregisters aan vernieuwing toe is. Dit neemt niet weg dat de VVD-fractie een aantal vragen heeft.

De fractie van GroenLinks heeft met gemengde gevoelens kennis genomen van dit wetsvoorstel. Enerzijds ziet zij de noodzaak in van een meer integrale verwerking en analyse van politiegegevens, anderzijds kunnen juist daardoor foute gegevens en interpretaties tot een grotere schade leiden voor betrokkenen.

In de schriftelijke en mondelinge behandeling van het wetsontwerp door de Tweede Kamer zijn al vele zaken aan de orde gesteld. De commissie heeft bovendien nota genomen van een brief die op 24 november 2005 door het College Bescherming Persoonsgegevens naar de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer is gezonden1. In deze brief heeft het College aangegeven dat de minister op een aantal essentiële onderdelen een eerder uitgebracht advies van dit college niet heeft gevolgd. De vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer heeft op 17 oktober 2006 een gesprek gevoerd met een lid van het College Bescherming Persoonsgegevens over het inmiddels in deze Kamer aanhangige wetsvoorstel. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat het College het advies van 24 november 2005 m.b.t. de reikwijdte, de kwaliteit van gegevens, de onverdachte personen en de themaverwerkingen nog steeds actueel acht. De commissie wenst derhalve te vernemen welke argumenten de minister heeft om deze essentiële adviezen niet te volgen.

In aanvulling hierop hebben de fracties nog enkele vragen.

II Verzamelen van gegevens

Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Tot het bereiken van voormeld doel is gezocht naar een nieuw evenwicht (Memorie van Toelichting, paragraaf 1) tussen de bescherming van de privacy van de burger enerzijds, en het belang van de rechtshandhaving anderzijds. Tegenover de verruiming van mogelijkheden en bevoegdheden dienen daarom de nodige waarborgen te staan voor de burger tegen ongerechtvaardigde inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer. De leden van de CDA-fractie vatten de term «nieuw evenwicht» aldus op dat tegenover de verdergaande centralisatie/concentratie van beschikbare informatie meer duidelijke en heldere waarborgen worden geplaatst voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger dan onder de huidige Wet politieregisters het geval is. Naar de mening van deze leden is namelijk die concentratie van beschikbare informatie (in Zoetermeer?) niet per definitie zonder gevaar. De leden van de CDA-fractie vragen de minister daarop in de Memorie van Antwoord te responderen.

Waar bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot de grondrechten van de burger moet worden gerekend (artikel 7 en artikel 8, eerste lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie), dient met een inperking van dat grondrecht uitsluitend te worden gehandeld conform artikel 8, tweede lid, van het EVRM («...... voorzover dat in een democratische samenleving noodzakelijk is».) Nu het wetsvoorstel hierbij en bij de Straatburgse rechtspraak aansluit, worden geen nieuwe vragen bij de CDA-fractie opgeroepen. De leden ervan zijn zich niettemin bewust van de omstandigheid dat met betrekking tot proportionaliteit en subsidiariteit (paragraaf 5, derde alinea, Memorie van Toelichting) in casu sprake is van kaderstelling. Concrete gevallen zullen daaraan dienen te worden getoetst.

Taakverdeling tussen politie en veiligheidsdiensten

De vraag van de PvdA-fractie aan de minister is in hoeverre het terecht is, dat de politie de instantie is, die bovengenoemde gegevens verzamelt. Het betreft immers gegevens, die niets te maken hebben met concrete verdenkingen of zelfs redelijke vermoedens van strafbare feiten, maar die ooit in die zin nog wel eens nuttig zouden kunnen zijn. De politie lijkt op deze wijze meer het werk van de AIVD over te nemen. Is dit wenselijk? Verdient het niet de voorkeur de politietaken te concentreren op de reactieve opsporing.

De stelling dat het voor de bestrijding van criminaliteit noodzakelijk is dat de politie beschikt over een goede informatiepositie is onomstreden. Maar als het bijvoorbeeld gaat over personen, die betrokken kunnen zijn bij het beramen of plegen van ernstige misdrijven, ook zonder dat de gegevens betrekking hebben op redelijke vermoedens van schuld, dient dat dan niet dient beperkt te blijven tot de heel specifieke categorie terrorisme? Is het dan niet zo dat de politie in die gevallen wel over de gegevens van de AIVD moet kunnen beschikken, maar die niet zelf hoeft te verzamelen? Graag een reactie van de minister.

Bovendien zullen die gegevens niet voor andere doelen gebruikt mogen worden. Kan de minister aangeven waarom ineens ook mensenhandel en -smokkel worden genoemd? Waarop is die uitbreiding gebaseerd: wat is de samenhang tussen mensenhandel en -smokkel met terrorisme? Is dit de opmaat voor verder uitbreiding van de reikwijdte van dit wetsvoorstel? Op welke manier zal de minister olievlekwerking voorkomen?

III Verwerking en veredeling van informatie

Het heeft de aandacht van de leden van de CDA-fractie getrokken dat reeds in de derde volzin van paragraaf 1 van de Memorie van Toelichting wordt gesproken over: «verwerken en veredelen van informatie». Deze leden definiëren de term «veredelen» als het verzamelen, combineren en verwerken van beschikbare data tot handzame en voor de politietaak bruikbare informatie. Zij zien dat graag bevestigd in de Memorie van Antwoord.

Artikel 2 (reikwijdte), eerste lid, van het wetsvoorstel spreekt over «in een bestand opgenomen of bestemd zijn daarin te worden opgenomen». De leden van de CDA-fractie stellen zich op het standpunt dat de wet ook van toepassing zal zijn op de geautomatiseerde verwerking van de gegevens. Deelt de minister deze opvatting?

De primaire doelstelling van dit wetsvoorstel is de effectieve bestrijding van terrorisme. De AIVD heeft als werkterrein de nationale veiligheid, de opsporing van strafbare feiten ligt bij de politie. Dit wetsvoorstel introduceert het fenomeen themaverwerkingen, die gericht zijn op onverdachte personen in een proactieve fase. Burgers die voldoen aan de opnamecriteria voor een themaverwerking worden daarin opgenomen als potentieel dader van zeer ernstige criminaliteit. Alleen al die grond vormt een dergelijke verwerking van gegevens een groot risico voor hen. Van belang is dan ook dat er een deugdelijke strafvorderlijke basis is voor het proactief verkennend onderzoek. Welke waarborgen zijn daartoe opgenomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De stelling dat het bij dit wetsvoorstel gaat om zwaarwegende categorieën van misdrijven die door hun omvang of ernst of in hun samenhang met andere misdrijven een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren kan toch alleen overeind blijven als die categorieën zorgvuldig zijn afgebakend? Is dit naar de mening van de minister voldoende gewaarborgd?

Volgens de minister is dit wetsvoorstel uitsluitend gericht op duidelijk omschreven zeer zware categorieën van misdrijven, die duiden op zeer zwaarwegende maatschappelijk problemen. Slechts dan is immers te rechtvaardigen dat gegevens verwerkt worden, ook indien het gegevens betreft over personen die slechts in een verder verwijderd verband staan van dergelijke activiteiten. Welke categorieën van gegevens betreft dit?

Staat de gegevensverwerking over onverdachte personen niet zeer op gespannen voet met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit op grond van het internationaal juridische kader stelt, en dus met artikel 8 EVRM? Is de minister, gelet op het ingrijpende karakter van dit voorstel, voornemens de in artikel 10 lid 1 onder b aangewezen categorieën bij AMvB aan de Kamer voor te leggen in de vorm van een voorhangprocedure?

Zoals bekend is het standpunt van het College Bescherming Persoonsgegevens, dat voor deze themaverwerkingen die uitsluitend betrekking hebben op onverdachte personen de noodzaak onvoldoende is aangetoond en de waarborgen onvoldoende zijn vastgesteld. Kan de minister hierop zijn reactie geven?

Hoe kan de minister, zo vragen de leden van de fractie vanGroenLinks, met zoveel zekerheid stellen dat er toereikende waarborgen zijn, als er nog twee belangrijke Algemene Maatregelen van Bestuur moeten komen die bepalen welke categorieën van personen, anders dan politieambtenaren, bepaalde gegevensverwerkingen kunnen verrichten (artikel 6 lid 6) en over welke personen deze gegevens verwerkt mogen worden (artikel 10.1 3°e lid). Wanneer kunnen de Kamers deze AMvB’s tegemoet zien? In artikel 6 lid 6 is sprake van «bepaalde» gegevensverwerkingen. Wordt in de AMvB ook omschreven wat de invulling van «bepaalde» is? Zo niet, wat moet daar dan onder verstaan worden?

IV Beschikbaarheid van gegevens

Betrokkenheid bijzondere opsporingsdiensten

De Memorie van Toelichting spreekt over het streven naar een landelijke informatiehuishouding van en voor de politie die in staat stelt het werk meer systematisch aan te pakken, en het leggen van verbanden tussen diverse beschikbare gegevens te bevorderen. In al zijn abstractie kan daarmee worden ingestemd. Waar in de Memorie van Toelichting de toegenomen behoefte wordt opgevoerd om informatie met andere instanties uit te wisselen, worden de bijzondere opsporingsdiensten (BOD’n) genoemd. Dat ligt voor de hand nu die diensten in zeker opzicht in het verlengde van de politietaak werkzaam zijn. In dat verband merken de leden van de CDA-fractie op dat als vanzelfsprekend moet gelden dat de nieuwe wet ook van toepassing zal zijn op de bijzondere opsporingsambtenaren.

Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, heeft de minister het CBP advies niet overgenomen om de reikwijdte van het wetsvoorstel uit te breiden tot de bijzondere opsporingsdiensten aangezien deze ook de politietaak uitvoeren?

Zowel de politieraden als het CBP adviseren deze wet ook van toepassing te verklaren op Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD). Het antwoord van de minister in de Nota naar aanleiding van het verslag (blz. 9) is nogal bevreemdend, aldus de leden van deGroenLinks-fractie. Verzamelen de BOD geen gegevens die voor het politiewerk van belang zijn? Welke andere werkzaamheden van de BOD zijn benoembaar, die leiden tot gegevens die niet zouden vallen onder deze wet?

In artikel 13 van de door de Eerste Kamer aanvaarde Wet op de Bijzondere opsporingsdiensten is geregeld dat de diverse ministers onder wiens verantwoordelijkheid deze BOD vallen regels stellen met betrekking tot de samenwerking met de politie. Zijn deze regels al gesteld? Hebben deze regels ook betrekking op het uitwisselen van gegevens?

Beschikbaarheid gegevens binnen de poltie-organisatie

Het wetsvoorstel wekt bij de leden van de CDA-fractie de indruk dat problemen als destijds bij de IRT-affaire zich openbaarden toen het ene politiekorps om redenen van competentie af anderszins weigerde informatie aan andere korpsen af te staan, door de nieuwe wettelijk regeling zullen worden voorkomen. Artikel 13 van het wetsvoorstel bepaalt dat korpsen kunnen worden verplicht informatie met andere korpsen te delen indien een landelijke aanpak is vereist van zaken die op een specialistisch terrein zijn gelegen (KLPD: moord, zeden, kinderporno etc.). Om kennis te dragen van het feit dat een korps over gewenste informatie beschikt, dient de informatiehuishouding van de politie landelijk gespreid en toegankelijk te zijn. Op welke termijn denkt de minister dat de eerste nulmeting van het informatiesysteem zal kunnen worden uitgevoerd? En tegen welk bedrag aan kosten? Is de minister voorts bereid in de sfeer van uitvoering de nuttige bepaling in het leven te roepen dat bij het verwerken en doorgeven aan andere bestanden van gegevens een indicatie wordt opgenomen met betrekking tot de betrouwbaarheid van die gegevens? De leden van de CDA-fractie stellen zich in dit verband voor dat middels een codering de gebruiker van het systeem zich een beeld kan vormen over de herkomst, de wijze van verkrijging en de betrouwbaarheid van de gegevens.

Ten aanzien van de reikwijdte van dit wetsvoorstel doen de leden van de PvdA-fractie het verzoek aan de minister aan te geven hoe deze regelgeving zich verhoudt tot de Politiewet 1993 en de stand van zaken in de informatiehuishouding van het gehele korpsoverschrijdende politiebestel. Oorspronkelijk was immers uitgegaan van één systeem voor de totale politie organisatie. Nu daarvan voorlopig geen sprake zal zijn, welke zijn dan de getroffen voorzieningen voor een goede opslag van gegevens, opdat de bewaking van de integriteit van gegevens en de juiste autorisatie regels voor de raadpleging gewaarborgd zijn? Kan de minister aangeven hoe de decentraal opgebouwde bestanden ook vanuit andere regio’s benaderbaar zijn? Zijn bestanden opgebouwd in een onderling bepaalde architectuur met open standaarden, zodat communicatie en gegevensuitwisseling op correcte en beveiligde wijze kan plaats vinden? Hoe bewaakt de minister de kwaliteit en interconnectie van de back offices?

De Politiewet maakt een onderscheid in de politie taken tussen toezicht en opsporing. Door de toezichthoudende taken op grond van de Vreemdelingenwet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel te brengen dreigt vermenging van gegevens, die voor de ene of de andere taak zijn verzameld. Welke normen gelden voor het doelafwijkend gebruik van informatie en welk noodzaak criterium is daarbij geldend? Verdient het niet de voorkeur de taken ten dienste van justitie met een toezichthoudend karakter buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen dan wel in het wetsvoorstel een apart regime op te nemen voor de verwerking van politiegegevens ten behoeve van de taken ten dienste van justitie? Dit met het oog op de natuurlijke spanning tussen toezicht en opsporing en het mogelijk psychologisch dat de gegevens – opsporing/toezicht – in de praktijk niet meer gescheiden kan worden gezien. Hoe verhoudt de politie zich in deze tot andere instellingen die eveneens zijn belast met de uitvoering van taken ten dienste van justitie.

Zoals bekend is de toegankelijkheid van gegevensbestanden in het verkeer tussen de politiekorpsen een nog niet adequaat opgelost probleem. Niettemin zal met het oog op dat perspectief bij de aanvang van de taakuitvoering van de gegevensverzameling moeten worden onderkend of ook andere korpsen gegevens over dezelfde persoon verwerken. Dit om te voorkomen dat men elkaar voor de voeten loopt en om de afbreuk risico’s te bezien van het gebruik van elkanders gegevens. Welke maatregelen zijn hiertoe getroffen? Parallel hieraan zou de beoordeling van de weigeringgronden kunnen plaats vinden. Is een dergelijke praktijk niet te verkiezen boven de huidige, die problemen oplevert met het halen van de reactie termijn op inzage verzoeken?

Verstrekking gegevens aan derden

Anders ligt het echter ten aanzien van de uitbreiding die het wetsvoorstel aanbrengt in de mogelijkheden politiegegevens te verstrekken: ook aan particuliere personen en instanties kunnen die gegevens worden verstrekt. Die mogelijkheid kent de huidige Wet politieregisters niet. Het wetsvoorstel stipuleert weliswaar dat bij verstrekking aan particulieren sprake moet zij van een zwaarwegend algemeen belang, maar de Memorie van Toelichting noemt geen voorbeelden en definieert ook niet wat onder zwaarwegend algemeen belang moet of kan worden verstaan. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag antwoord op de vraag of de minister met heldere voorbeelden kan aangeven in welke gevallen, en in welke mate van een zwaarwegend algemeen belang sprake is. Het belang van (het antwoord op) de vraag is gelegen in de wens van de hier aan het woord zijnde leden een open normstelling die het begin van een glijdende schaal in bescherming van grondrechten kan worden, te voorkomen. De parlementaire geschiedenis zou die duidelijkheid moeten bieden.

Op het terrein van gegevensuitwisseling aan derden, ook inhoudende personen/instanties die niet met een publieke taak zijn belast, worden die derden in een AMvB vastgelegd. Ook deze AMvB zou naar de opvatting van de PvdA-fractie bij voorhangprocedure aan de Kamer moeten worden voorgelegd (zie artikelen 18, 19, 20 en 21 van het wetsvoorstel). Deelt de minister die mening? Welke waarborgen ziet de minister voor een deugdelijke toepassing, waarbij criteria als de hardheid van de gegevens en de ernst van de verdenking centraal staan?

Een soortgelijk verzoek om een voorhangprocedure geldt haars inziens voor de rechtstreekse verstrekking van gegevens aan inlichtingen – en veiligheidsdiensten (zie artikel 24 wetsvoorstel). Wat is de mening van de minister?

Het ter beschikking stellen van politiegegevens aan ontvangstgerechtigde instanties wordt nader geregeld in een AMvB. De mogelijkheid tot het ter beschikking stellen van politiegegevens aan ontvangstgerechtigde instanties beschouwt de VVD-fractie als een wezenlijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Dit geldt niet in de laatste plaats voor het ter beschikking stellen van politiegegevens aan particuliere en semi-particuliere instanties, zoals particuliere veiligheidsdiensten, dit ongeacht de belangrijke rol die deze particuliere veiligheidsdiensten in de veiligheidszorg spelen1. Derhalve wil de VVD-fractie weten waarom deze materie niet in de formele wet geregeld wordt.

Het wetsvoorstel legt, in aansluiting bij de Politiewet 1993, de verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens bij de korpsbeheerder. Het wetsvoorstel biedt nieuwe mogelijkheden tot verstrekking van politiegegevens aan derden doordat de verantwoordelijke korpsbeheerder in overeenstemming met het bevoegd gezag, daartoe kan beslissen. In de Memorie van Toelichting (p. 15) staat: «Deze mogelijkheid kan bijvoorbeeld uitkomst bieden als op regionaal niveau gedurende langere tijd intensief wordt samengewerkt met andere personen of instanties, bijvoorbeeld bij de aanpak van winkelcriminaliteit of bij de aanpak van jeugdcriminaliteit. In dat geval kan de korpsbeheerder besluiten tot het op structurele basis verstrekken van gegevens met het oog op een samenwerkingsverband.» En vervolgens staat in de Memorie van Toelichting (p. 16): «ook in bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke korpsbeheerder in overeenstemming met het bevoegd gezag beslissen tot het verstrekken van gegevens aan andere personen en instanties met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Gedacht kan worden aan het doen van een mededeling over vermoedens van kindermishandeling aan een arts of aan een school.... De korpsbeheerder kan deze beslissing desgewenst mandateren,» Hoe zal in deze omstandigheden gehandeld moeten worden als de verantwoordelijke korpsbeheerder en het bevoegd gezag het niet eens zijn? In dit verband verwijst de VVD-fractie ook naar de passage in de Memorie van Toelichting, p. 6: «Overigens heeft het bevoegd gezag over de politie uiteraard de mogelijkheid van de korpsbeheerder te verlangen dat deze op een bepaalde wijze invulling, geeft aan zijn beheerstaak waar het de verwerking van persoonsgegevens betreft». De VVD-fractie gaat er daarbij vanuit dat onder de verwerking van gegevens ook de verstrekking van gegevens begrepen is.

V Onverdachte personen

Het wetsvoorstel is er onder meer op gericht de oog-en-oor functie van de politie beter tot haar recht te laten komen. Het gaat hierbij vaak om «gegevens over personen jegens wie (nog) geen verdenking bestaat» (Memorie van Toelichting, p. 10). Het wetsvoorstel voorziet niet in bijzondere regels met betrekking tot deze onverdachte en «een beetje verdachte personen». Liggen specifieke regels met betrekking tot de verstrekkingsmogelijkheden van zulke gegevens aan derden, in het bijzonder derden buiten de overheidssfeer, niet voor de hand, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af?

Het schrappen van de categorie «onverdachte personen» uit deze wet (in vergelijking met de wet politieregisters) is uiteraard in de voorbereiding van de Tweede Kamer aan de orde geweest. In de Nota naar aanleiding van het verslag (blz. 12) argumenteert de minister waarom hier voor gekozen is, dat er geen sprake van is dat de scheidslijn tussen het werk van de politie en de AIVD wordt verlaten en dat de verwerking van gegevens met toereikende waarborgen is omgeven. Wat de scheiding van politiewerk en AIVD betreft: de leden van de fractie van GroenLinks nemen toch aan dat er niet alleen sprake is van een scheiding, maar ook van samenwerking, ook met betrekking tot de door de politie verzamelde gegevens met betrekking tot de «aanpak van terrorisme». Hoe ziet deze samenwerking er uit voor wat betreft de politiegegevens waarvan in dit wetsvoorstel sprake is? Is er geen gevaar van duplicering, dan wel tegenwerking of ongelijke beoordelingen als zowel de politie als de AIVD een goede informatiepositie opbouwen en instandhouden met betrekking tot de aanpak van terrorisme?

Kan de minister overigens meedelen van hoeveel verdachte en onverdachte personen er thans op basis van de Wet politieregistratie gegevens zijn opgenomen? En kunt u ook aangeven hoeveel dit er in 2000 en 1995 waren, eveneens uitgesplitst in verdacht en onverdacht? Kan hij aangeven hoeveel procent van deze personen in staat van beschuldiging zijn gesteld en veroordeeld?

VI Kwaliteit van de gegevens

Een belangrijke waarborg voor de kwaliteit van gegevens en een adequaat gebruik van informatie is codering van gegevens, zoals toegepast in huidige CIE registers. Ruimere verwerking en verstrekkingmogelijkheden bij de politie wijzen op extra belang van verplichte beoordeling en codering van gegevens. Kan de minister, zo vraagt de fractie van de PvdA, uiteenzetten waarom een wettelijk voorschrift daartoe ontbreekt?

Politiegegevens moeten voldoen aan een aantal criteria: rechtmatig verkregen te worden, herleidbaar, betrouwbaar, proportioneel, controleerbaar voor betrokkene en een beperkte houdbaarheidsdatum. Waar is in de wet geregeld dat de verzamelde gegevens herleidbaar zijn, dat wil zeggen, dat de bron van de gegevens wordt vermeld? Wat betreft de betrouwbaarheid (kwaliteit) bepleit het CBP een indeling in categorieën van de gegevens, een methode die ook in andere Europese landen zou worden gehanteerd. De minister ziet dat niet zitten, maar de argumentatie overtuigt de leden van de GroenLinks-fractie vooralsnog niet. Een codering voorkomt immers dat een andere bewerker cq gebruiker de informatie een hogere betrouwbaarheid toekent dan de eerste bewerker bedoelde. Erkent de minister dit risico? Hoe denkt de minister dit te ondervangen?

VII Overige opmerkingen

Met instemming hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van artikel 35 van het wetsvoorstel waarin het College bescherming persoonsgegevens wordt aangewezen als toezichthouder op verwerking van politiegegevens overeenkomstig deze nieuwe wettelijke regeling. Als de protocolplicht van artikel 32 wordt verzaakt, kan het CBP zelfs overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Aldus wordt voorkomen dat de politie op het terrein van inperking van grondrechten net iets meer gelijk is dan alle andere gelijken. Het verzekert bovendien de eenvormigheid in bescherming van persoonsgegevens.

Tot slot: kan de minister aangeven waarom voor gegevens inzake informanten een bewaartermijn van 10 jaar geldt, waar andere bewaartermijnen volgens deze wet aan een maximum van 5 jaar zijn gebonden? Het betreft hier toch gevoeliger informatie dan gegevens waarover de politie beschikt omtrent een burger ten aanzien van wie geen enkele verdenking bestaat.

En geheel subsidiair: ook vragen deze leden of er materiële overeenstemming bestaat tussen de voorlopige registers in de Wet Politieregisters, en de themaregisters die in het voorliggende wetsvoorstel worden genoemd.

De leden van de fractie van PvdA constateren dat de informatieplicht op grond van de huidige regeling komt met dit wetsvoorstel te vervallen. Hoe wordt de burger geïnformeerd over de mogelijkheid dat in het kader van de toezichtinformatie zijn persoonsgegevens worden verwerkt door de politie, zodat hij ook gebruik kan maken van zijn recht van kennisneming en verbetering van de verwerkte gegevens (zie artikel 25)?

Ingevolge het amendement-Van Haersma Buma1 is de bewaartermijn voor gegevens van 5 jaren met nog eens 5 jaren verlengd. Deelt de minister de mening dat hierdoor de controle op het bevragen en het gebruik van gegevens nog eens extra aandacht vergt? Is protocollering dan geen veel beter middel voor controle achteraf dan de onvoorspelbare invulling van zoekgegevens?

In de «Toets uitvoerbaarheid Wet politiegegevens»1 luidt één van de conclusies dat het uitwisselen van gegevens tussen de politiekorpsen moeizaam gaat, wat niet wordt veroorzaakt door het tekortschieten van wetgeving, maar door het feit dat korpsen over verschillende informatiesystemen beschikken. De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag de reactie van de minister op deze conclusie?

In artikel 11 wordt gesproken over het vergelijken van geautomatiseerde gegevens. Is dit inmiddels mogelijk tussen alle politiegegevens die door de verantwoordelijken (artikel 1 lid f) worden verzameld en bijgehouden?

Waarom is de definitie van informant (artikel 12 lid 7) niet opgenomen in de lijst van definities (artikel 1). Wat wordt in de definitie onder «heimelijk» verstaan? Blijkens de toelichting mag de informant niet betrokken zijn bij het plegen van strafbare feiten. Geldt dit alleen voor geconstateerde strafbare feiten? Of betekent dit dat van een informant geen politiegegevens bekend mogen zijn op grond van artikel 10?

VIII Artikelsgewijs

Tot slot hebben de leden van een aantal fracties nog enkele vragen bij artikelen van het wetsvoorstel.

Artikel 4

In artikel 4 wordt de actuele juistheid van de politiegegevens geregeld. In zeer algemene zin, aldus de leden van de fractie vanGroenLinks. Welke organisatorische en personele maatregelen moeten er in en politiekorps, bij de rijksrecherche, de marechaussee of het korps landelijke politiediensten worden getroffen om er voor te zorgen dat de gegevens accuraat zijn? Is de logische consequentie van artikel 4 lid 1 dat zodra blijkt dat gegevens niet juist of onvolledig zijn dat deze dan óf onmiddellijk worden verbeterd dan wel vernietigd? Vindt er dus een regelmatige controle plaats door iedere verantwoordelijke van alle politiegegevens die hij/zij in beheer heeft?

Artikel 5

In artikel 5 gaat het bij gevoelige gegevens om de verwerking van politiegegevens betreffende godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven en persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging. De leden van de VVD-fractie vragen waarom alleen wordt gerefereerd aan persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging, en niet van andersoortige verenigingen?

In de Memorie van Toelichting wordt bij de toelichting op artikel 5 vermeld dat de wijze waarop door de politie moet kunnen worden ingegrepen, afhankelijk kan zijn van de cultuur waar problemen als eerwraak en huiselijk geweld aan de orde zijn. Kunnen zij de toelichting op artikel 5 verduidelijken? Zijn de ministers het met de VVD-fractie eens dat «de wijze waarop door de politie moet kunnen worden ingegrepen», losstaat van het feit dat strafbare feiten zoals eerwraak of huiselijk geweld moeten worden opgespoord, ongeacht de culturele achtergrond van de personen om wie het hier gaat?

Moet artikel 5 zo worden gelezen, zo vragen de leden van deGroenLinks-fractie, dat de genoemde gevoelige gegevens in dit artikel op zich zelf nooit de start kunnen zijn voor het verzamelen van politiegegevens?

Artikel 9

Met betrekking tot artikel 9 lid 2 vragen de leden van deGroenLinks-fractie: maakt het op schrift vastgelegde doel van het onderzoek onlosmakelijk deel uit van de politiegegevens?

Artikel 10

Kunt u de leden van de GroenLinks-fractie voorbeelden noemen van handelingen, zoals bedoeld in artikel 10, lb? In de toelichting wordt gesproken over een AMvB waarin de categorieën van misdrijven worden beschreven die een ernstig gevaar voor de rechtsorde opleveren: worden ook de handelingen hierin beschreven? Hoe kan het verband tussen handeling en een dergelijk te beramen misdrijf worden gelegd? Is bijv. het bezoeken van een website van een terroristische organisatie op zich al zo’n handeling?

Artikel 17

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in artikel 17 de verstrekking van politiegegevens aan buitenlandse opsporingsinstanties wordt geregeld. In lid 3 wordt gesproken over «autoriteiten in een ander land» die deze gegevens kunnen krijgen voor de uitvoering van de politietaak in het desbetreffende land. Geldt dit voor ieder land? Of zijn er criteria (goed bestuur, eerbiediging mensenrechten, eerlijke procesgang e.d) die hierbij worden toegepast?

Artikel 25

In artikel 25 wordt het verzoek om kennisgeving geregeld.

Dit artikel biedt volgens de leden van de GroenLinks-fractie – in combinatie met artikel 27 – weinig zekerheid om daadwerkelijk tegemoet te komen aan het vereiste in het internationale verdragen vastgestelde beginsel dat eenieder moet kennis kunnen nemen van gegevens die door de politie over hem of haar worden gehouden. In de toelichting wordt gesteld dat dit geen absoluut recht is en dat bijvoorbeeld verdachten van misdrijven van dit beginsel verstoken kunnen blijven. Geldt dit echter ook voor de zogenaamde onverdachten? Worden in de regeling die in lid 2 wordt genoemd criteria genoemd op basis waarvan de kennisneming kan plaats vinden? Wanneer worden deze nadere regels van kracht? Hoe worden zij bekend gemaakt?

Artikel 34

In artikel 34 is sprake van de benoeming van een privacyfunctionaris door de verantwoordelijke. Kunnen de leden van de fractie van GroenLinks deze bepaling zo lezen dat dit betekent dat iedere verantwoordelijke, zoals omschreven in artikel 1 lid f, over een dergelijke functionaris moet beschikken? In hoeveel gevallen is dit thans nog niet het geval? Is het jaarverslag van de privacyfunctionaris een openbaar stuk?

De leden van de vaste commissie voor Justitie zien de memorie van antwoord met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Minderman (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de Afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 136376.02.

XNoot
1

Handelingen II 2005–2006, nr. 92, blz. 5665–5667.

XNoot
1

Kamerstuk 30 327, nr. 10.

XNoot
1

WODC, 30 augustus 2004.

Naar boven