30 306
Wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006)

J
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2006

Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2006 is naar aanleiding van enkele verkennende bespiegelingen van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën onder andere gesproken over de toekomst van de dividendbelasting. De heer Schuyer plaatste deze discussie vervolgens tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2006 in de Eerste Kamer der Staten Generaal op 13 december 20051 in een EU kader. In dat verband heeft hij gevraagd naar de stappen die andere EU lidstaten zetten om hun dividendbelasting «EU proof» te maken.

In dit schrijven wordt achtereenvolgens ingegaan op de tariefsontwikkelingen in enkele EU lidstaten op het terrein van de bronheffing op dividenden en de ontwikkelingen in het Europese recht. Daarnaast wordt een korte weergave gegeven van de van andere EU lidstaten ontvangen reacties met betrekking tot deze problematiek.

Bij dit alles is gekozen voor een intern onderzoek op basis van publiekelijk beschikbare informatie.

1. Ontwikkeling tarieven dividendbelasting

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkelingen van de belastingtarieven op dividend in een zestal lidstaten gedurende de jaren 2001–2005. De zes lidstaten zijn gekozen ter illustratie vanwege hun fiscale vergelijkbaarheid met Nederland.

Tabel 1: Bronheffingen (%) op dividend (2001–2005)

 20012002200320042005
België2525252525
Denemarken2828282828
Duitsland26,87526,87526,87526,87526,875
Frankrijk2525252525
Luxemburg2525202020
Spanje2525251515
Nederland2525252525

Bron: Internationaal Fiscaal Memo (2001–2005)

Zoals uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid, hebben enkel Spanje en Luxemburg in de referentieperiode het tarief van hun dividendbelasting verlaagd: Luxemburg in 2003 van 25% naar 20% en Spanje in 2004 van 25% naar 15%. Niet bekend is of aan deze aanpassingen EU-gerelateerde overwegingen ten grondslag lagen.

2. Ontwikkelingen in het Europese recht

De behandeling van dividenden in de dividendbelasting is door de Europese Commissie in haar Mededeling1 steeds gekwalificeerd als de fiscale behandeling van «outbound dividend». Na deze mededeling zijn op het terrein van de fiscale behandeling van «outbound dividends» de nodige ontwikkelingen te onderkennen. Hierbij dient zowel de Europeesrechtelijke jurisprudentie als de door de Europese Commissie opgestarte inbreukprocedures in ogenschouw te worden genomen.

Jurisprudentie

De ontwikkelingen in jurisprudentie volgen elkaar na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Vrijhandelsassociatie van 23 november 2004 in de zaak Fokus Bank (E-1/04)2 in hoog tempo op. Zo wordt met name gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van 19 januari 2006 in de zaak Bouanich (C-265/04) en de lopende zaken bij ditzelfde Hof waarin AG Geelhoed op 23 februari 2006 in de zaak Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation (C-374/04) en op 27 april 2006 in de zaak Denkavit (C-170/05), uitspraak op 14 december a.s.) conclusie heeft genomen. Volledigheidshalve verdient ook de zaak Amurta (C-379/05) te worden vermeld, al is in deze zaak nog geen sprake van een conclusie van de AG.

Hoewel het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de laatste drie zaken nog geen uitspraak heeft gedaan, lijkt op dit moment al wel de (voorzichtige) conclusie te kunnen worden getrokken dat het Europese recht zich niet ten principale verzet tegen de heffing van dividendbelasting op grensoverschrijdende dividenduitdelingen.

Wel dienen nog enkele vragen te worden uitgekristalliseerd. Zo lijkt, bijvoorbeeld, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – anders dan het Hof van Justitie van de Europese Vrijhandelsassociatie in het arrest Fokus Bank stelt – de mening toegedaan dat ook het van toepassing zijnde bilaterale belastingverdrag een rol kan spelen bij de beoordeling of het bronland een bronheffing kan toepassen op grensoverschrijdende dividenden (en zo ja, tot welk niveau). Immers, in veel verdragen is voorzien in de verlaging van het bronheffingstarief en daarnaast is veelal bepaald dat de door een bronland opgelegde heffing – tot een bepaald niveau – kan worden verrekend met in het woon/vestigingsland verschuldigde belasting over uit het bronland afkomstig dividend. Naar verwachting zal het Hof de lidstaten over deze aspecten meer duidelijkheid verschaffen in de zaak Amurta.

Inbreukprocedures

De Europese Commissie heeft in de zomer van 2006 Nederland een zogenoemd «met redenen omkleed advies» gezonden op het terrein van de dividendbelasting. Ook België, Luxemburg, Spanje, Italië en Portugal – net als Nederland – hebben begin juli 2006 een formeel verzoek ontvangen in de vorm van een «met redenen omkleed advies» overeenkomstig artikel 226 van het EG-verdrag. De Europese Commissie heeft alle zes lidstaten verzocht hun belastingwetgeving met betrekking tot dividendbetalingen aan vennootschappen in het buitenland te wijzigen, omdat deze grensoverschrijdende dividenden zwaarder worden belast dan interne binnenlandse dividenden. De lidstaten hebben na ontvangst van het «met redenen omkleed advies» twee maanden de tijd om richting de Europese Commissie te antwoorden. De wijze waarop de lidstaten antwoorden op het met redenen omkleed advies is primair de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat. Nederland heeft de Europese Commissie laten weten dat het als onderdeel van de Wet werken aan winst de dividendbelasting heeft gewijzigd.

3. Reacties op ontwikkelingen in het Europese recht

Bij de onder punt 1 genoemde lidstaten is navraag gedaan naar reeds uitgevoerde of binnenkort te verwachten aanpassingen van wetgeving op het gebied van dividendbelasting naar aanleiding van Europese ontwikkelingen, met name de eerder aangehaalde jurisprudentie. Daaruit is gebleken dat – afgezien van België en voor zover ons nu bekend – geen van de genoemde lidstaten thans een concreet voorstel tot wetswijziging in behandeling heeft.

De lidstaten gaven wel unaniem aan de Europese ontwikkelingen met betrekking tot de dividendbelasting op de voet te volgen. De elementen waar men in het bijzonder aandacht aan zal besteden zullen daarbij tussen de lidstaten onderling verschillen, omdat de regels, voorwaarden en vereisten met betrekking tot bijvoorbeeld de toepassing van inhoudingsvrijstellingen en teruggaveregelingen per lidstaat verschillen. In zoverre kunnen de eventuele EU twijfels ten aanzien van een specifieke bepaling in de dividendbelastingwetgeving van de ene lidstaat ook niet één op één worden doorgetrokken naar andere lidstaten.

Desalniettemin heeft niet alleen Nederland maatregelen aangekondigd tegen het «met redenen omkleed advies». Ook België heeft dit gedaan. In het navolgende wordt kort stilgestaan bij de concrete reacties van Nederland en België.

Nederland

Mede indachtig de onder hierboven genoemde jurisprudentie en het «met redenen omkleed advies» heeft Nederland inmiddels voorstellen gedaan tot aanpassing van de Wet op de dividendbelasting 1965. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel «Werken aan winst» (kamerstuk 30 572), dat op 28 november 2006 door de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aangenomen. Nederland heeft de werkingssfeer van de inhoudingsvrijstelling (vanaf een minimum deelnemingspercentage van 5) en de teruggaveregeling voor vrijgestelde lichamen (met name buitenlandse pensioenfondsen) uitgebreid naar alle EU lidstaten. Zoals hiervoor reeds aangegeven is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen.

België

De Belgische regering heeft als onderdeel van haar Beleidsverklaring voor 2007 voorgesteld om per 1 januari 2007 de Belgische inhoudingsvrijstelling voor de roerende voorheffing (bronheffing) op dividenden aan te passen. In het geval het Belgische parlement akkoord gaat met dit voorstel hoeft een in België gevestigde vennootschap geen bronheffing op uitgaande dividendstromen meer in te houden als het dividend wordt uitgekeerd aan een moedermaatschappij die is gevestigd in een land waarmee België een verdrag ter voorkoming van dubbele heffing heeft afgesloten en daarnaast voor ten minste 15% (vanaf 1 januari 2009 wordt dit op grond van richtlijn nr. 2003/123/EG inzake gemeenschappelijke fiscale regeling moedermaatschappijen en dochterondernemingen verlaagt naar 10%) participeert in een in België gevestigde vennootschap. Het is daarbij wel een voorwaarde dat de participatie gedurende een periode van ten minste 12 aaneengesloten maanden in bezit is van de in het andere land gevestigde moedermaatschappij.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Handelingen I 2005/06, 30 306, blz. 527.

XNoot
1

Mededeling van de Europese Commissie van 19 december 2003 over belasting op dividend van natuurlijke personen in de interne markt (COM(2003)810 def).

XNoot
2

Deze zaak speelde voor het Hof van Justitie van de Europese Vrijhandelsassociatie dat zich voor Noorwegen, IJsland en Liechtenstein buigt over geschillen aangaande de uitlegging van de EER-overeenkomst.

Naar boven