30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006

E
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 oktober 2006

De vaste commissie voor Justitie1 heeft schriftelijk van gedachten gewisseld op 21 maart 20062 met de minister van Justitie over de uitbreiding van het werkgebied van het Hof te Leeuwarden.

De minister heeft daarop bij brief van 24 april 20063 geantwoord. Hierop heeft de commissie nadere vragen gesteld op 13 juni 2006, waarop de minister heeft geantwoord op 4 oktober 2006.

De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijk overleg.

De plv. griffier van de commissie,

Van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag 13 juni 2006,

Betreft: uw brief van 24 april 2006

De leden van de Vaste commissie voor Justitie hebben kennisgenomen van uw brief van 24 april 2006.

In die brief vallen verschillende elementen op. In de eerste plaats spreekt u – terecht – van een keten van aanwijzingen. In de tweede plaats spreekt u over een capaciteitsprobleem bij het Hof Amsterdam dat al van langere tijd dateert; dit duidt dus op een structureel capaciteitsprobleem. In de derde plaats ontbreken gegevens over de capaciteitsontwikkeling waaruit zou kunnen blijken, dat de aanwijzingsbevoegdheid wordt gebruikt als tijdelijke maatregel.

Daaruit kan niet anders worden afgeleid, dan dat het niet om een tijdelijke maatregel gaat bij de verschuiving van de behandeling van appelzaken zoals die via de keten van aanwijzingen tot stand is gebracht. De facto is dus sprake van een wijziging van de rechterlijke indeling van Nederland.

De omstandigheid dat commissie-Deetman nog verslag moet uitbrengen over de modernisering van de rechtspraak verandert aan het voorstaande niets. De keten van aanwijzingen is immers ook tot stand gebracht zonder die rapportage van de commissie af te wachten.

Datzelfde geldt voor het argument dat de complexiteit van de materie ertoe leidt, dat niet lichtvaardig tot een resortelijke herindeling mag worden ovegegaan. Dat heeft er immers ook niet aan in de weg gestaan om deze keten van aanwijzingen tot stand te brengen.

De aanwijzingsbevoegdheid is uitsluitend gegeven als tijdelijke maatregel. Het tijdelijke karakter ontbreekt hier ten helemale. De commissie geeft u met klem in overweging om door middel van een noodwet de beoogde situatie een wettelijke grondslag te geven en wel op zeer korte termijn. Dit klemt temeer, omdat de commissie heeft begrepen, dat niettegenstaande het verzoek aan het slot van de brief van 21 maart 2006 toch al uitvoering wordt gegeven aan de aanwijzingen.

De commissie stelt een zeer spoedige beantwoording op prijs.

Namens de commissie vaste commissie voor Justitie,

R. H. van de Beeten,

voorzitter

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 oktober 2006

In uw brief van 13 juni jl. geeft uw commissie in overweging om door middel van een noodwet de naar uw indruk door de aanwijzing van Arnhem en Leeuwarden tot nevenzittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam respectievelijk Arnhem de facto ontstane wijziging van de rechterlijke indeling een wettelijke grondslag te geven. Ik deel de opvatting van uw commissie dat wijzigingen in de rechterlijke indeling die een permanent karakter dragen, in de wet zelf dienen te worden bereikt. De huidige interim-maatregelen berusten, zoals bekend, op artikel 7 van het Besluit Nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. Dat artikel voorziet in de bevoegdheid om, bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit, voor een hof een tijdelijke nevenzittingsplaats aan te wijzen buiten het ressort, met dien verstande dat de tijdelijke aanwijzing kan gelden voor een periode van ten hoogste tweemaal drie jaar en slechts de hoofdplaatsen van de andere ressorten kunnen worden aangewezen.

Op dit moment is er echter nog geen sprake van een duurzame wijziging van deze indeling. Het hof Amsterdam kampt weliswaar al gedurende langere tijd met capaciteitsproblemen, maar de oorzaken daarvan verschillen door de tijd. Aanvankelijk was sprake van achterstanden, de laatste periode is sprake van een groei van het zaaksaanbod op enkele rechtsgebieden. Deze groei zal, indien deze structureel zal blijken te zijn, kunnen leiden tot een uitbreiding van de capaciteit van het hof, waarmee de noodzaak tot overheveling minder wordt. Vooralsnog wordt de groei opgevangen door een tijdelijke aanwijzing van andere nevenzittingsplaatsen.

Verder veronderstelt u dat met de tijdelijke aanwijzingen vooruitgelopen wordt op een beoogde structurele situatie. Dat is echter niet het geval. De thans getroffen tijdelijke maatregelen betreffen niet alle rechtsgebieden en scheppen bovendien geen verplichting tot overheveling van zaken, maar bieden mogelijkheden daartoe bij capaciteitsproblemen. Van een ressortwijziging is dan ook in dit stadium geen sprake.

Of een zodanige wijziging in de ressortelijke indeling gewenst is, zal worden bezien in het licht van een bredere beoordeling, die – zoals door mijn ambtsvoorganger is toegezegd – kan plaatsvinden bij de evaluatie van de modernisering van de rechtspraak. Daarbij gaat het om een brede beoordeling van mogelijke knelpunten die gerelateerd zijn aan de rechterlijke indeling op het niveau van de hoven en de rechtbanken, waarbij tevens de gevolgen voor justitiabelen, andere justitieorganisaties en de territoriale congruentie aan bod zullen komen.

De rapportage van de Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie wordt in december verwacht. In de kabinetsreactie zal ook worden ingegaan op schaalgroottevraagstukken bij de hoven en de mogelijke behoefte aan wijziging van de rechterlijke indeling. Graag zeg ik u toe dat, indien daarbij behoefte bestaat aan een min of meer permanente wijziging van de rechterlijke indeling, daarna zo spoedig mogelijk wetswijziging in gang zal worden gezet.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. Leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

XNoot
2

Reeds gedrukte brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, C.

XNoot
3

Reeds gedrukte brief van de minister van Justitie, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VI, C.

Naar boven