30 161
Wijziging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechttoepassing en jeugdbescherming

D
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 september 2006

Met verwijzing naar de – in mijn ogen uitputtende – behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) (30 161) op 5 september jl. en met het oog op de afhandeling daarvan op 12 september a.s. bevestig ik gaarne en voor de goede orde hetgeen ik aan het slot van mijn tweede termijn naar voren heb gebracht omtrent de adviserende taak van de RSJ in verhouding tot de lokale commissies van toezicht.

De lokale commissies van toezicht hebben een drieledige taak: het houden van onafhankelijk toezicht, het behandelen van klaagschriften en het geven van advies en inlichtingen omtrent hun toezichthoudende taak. Deze taken zijn vastgelegd in de drie beginselenwetten.

De commissies van toezicht oefenen hun maatschappelijk georiënteerde toezicht zelfstandig en onafhankelijk uit. De RSJ kan vanuit zijn adviserende taak betekenis hebben voor deze lokale commissies en derhalve geraadpleegd worden op initiatief van de lokale commissies. In het kader van zijn adviesfunctie kan de RSJ bezoeken afleggen aan de inrichtingen. Rapporten van de lokale commissies van toezicht kunnen structurele tekortkomingen aan het licht brengen. Daarover kan de RSJ desgewenst op zijn beurt een advies uitbrengen aan de minister van Justitie.

Voorts kan ik naar aanleiding van het debat bevestigen dat de Inspectie voor de sanctietoepassing (ISt) desgewenst in haar onderzoeken een beroep kan doen op informatie van de RSJ.

Ten slotte kan ik bevestigen dat in de begroting voor het komende jaar het budget van de RSJ ongewijzigd blijft. De middelen die vrijkomen bij het vervallen van de toezichttaak van de RSJ, zullen worden aangewend voor versterking van de adviesfunctie.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven