29 948
Voorstel van wet van het lid Bussemaker houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning van alleenstaande ouders bij arbeid en zorg (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders)

D
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 februari 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en de Werkgelegenheid1 heeft op 22 januari 2007 nadere vragen gesteld aan mevrouw Bussemaker.

Zij heeft daarop bij brief van 21 februari 2007 geantwoord.

Ook de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mede namens de minister van Financiën bij brief van 21 februari 2007 geantwoord.

De commissie brengt hiermee verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen

BRIEF AAN MEVROUW BUSSEMAKER

Den Haag, 22 januari 2007

Op 28 november 2006 heeft de Kamer besloten de openbare behandeling van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel te schorsen teneinde de woordvoerders in de gelegenheid te stellen de verdediger van het wetsvoorstel, alsmede de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aantal vragen voor te leggen.

De vaste commissie heeft zich vervolgens over de inhoud van deze nadere vragen beraden en legt deze hiermee ter beantwoording aan de initiatiefneemster en de regering voor.

De leden van de CDA-fractie hebben – ter voorbereiding van de afsluitende plenaire behandeling – nog behoefte aan (nadere) antwoorden op de door deze fractie gestelde vragen, die na de plenaire behandeling nog verdere verduidelijking vergen.

Allereerst willen deze leden zowel de initiatiefneemster als de staatssecretaris uitnodigen nog eens meer diepgaand in te gaan op de problematiek van de groepsafbakening, de mogelijkheden van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de uitvoering in brede zin en het duiventil-effect.

Ter toelichting willen deze leden nog het navolgende opmerken. De staatssecretaris heeft tijdens de plenaire behandeling gesteld, dat de Wet werk en bijstand (Wwb) het alleenstaande ouders minstens net zo goed mogelijk maakt om zorg te combineren met deeltijdarbeid als Vazalo, misschien zelfs wel beter. De Wwb biedt de zekerheid van een stabiel inkomen. Naar de mening van deze leden veronachtzaamt de staatssecretaris hierbij het voornaamste argument vóór invoering van Vazalo, nl. het dan gevangen blijven zitten in de Wwb; het blijft dan juist voor deze kwetsbare groep wel jarenlang dit niveau en niets meer. Het is naar de mening van deze leden – ook uit een oogpunt van preventief beleid – volstrekt terecht, dat de initiatiefneemster naar een andere oplossing heeft gezocht en deze ook heeft gevonden. Voor wie aanvaardt, dat het in voldoende mate kunnen waarmaken van de huishoudelijke en gezinstaken naast het verrichten van arbeid, in vele gevallen noopt tot deeltijdarbeid, is de huidige situatie, ondanks allerhande tegemoetkomingen, niet toereikend. Welke oplossingen ziet de staatssecretaris dan wel om beëindiging van de bijstandssituatie te bereiken?

De staatssecretaris memoreert terecht het breed verschil van inzicht van wat binnen de Awir mogelijk is. De leden van de CDA-fractie handhaven vooralsnog hun stellingname in dit opzicht – Vazalo is binnen de Awir mogelijk. Met name de historie rond de kinderbijslag en -toeslag rechtvaardigt bovendien niet, dat de kindertoeslag uitsluitend als een specifieke voorziening moet worden gezien, ook hier gaat het om een algemene inkomensvoorziening.

Met betrekking tot de groepsafbakening achten de leden van de CDA-fractie het van groot belang, dat ook de initiatiefneemster nog eens duidelijk schetst hoe zij zich deze, ook in de toekomst, voorstelt. Overigens achten de leden van de CDA-fractie het als alleenstaande ouder hebben van een driedubbele taak wel een reden voor een uitzonderingspositie.

Hiernaast hebben deze leden duidelijk behoefte aan concretisering van de problematiek van het duiventil-effect.

De initiatiefneemster gaat er naar de mening van deze leden wel erg lichtvaardig vanuit, dat het voor deze groep van alleenstaande ouders gemakkelijk zal zijn een wat vastere baan of vastere werktijden te vinden. Zal juist het ontbreken van een startkwalificatie hier geen belemmering vormen? Heeft vervolgens deze visie geen gevolgen voor de beoogde uitstroom uit de Wwb?

Kan de initiatiefneemster met enkele voorbeelden ook nog eens aantonen hoe kan worden voorkomen, dat tijdens bijv. de zomervakantie toch het duiventil-effect zal ontstaan?

Denkt de initiatiefneemster niet dat – nu het om een vrije keuze gaat om al dan niet van deze regeling gebruik te maken – niet-gebruik van deze regeling toch vrij groot zal zijn? Op welke wijze kan dit worden voorkomen? Door toch uit te gaan van het jaarinkomen? Kan de overbruggingsregeling toch niet beter komen te vervallen? Welk beleid zou moeten worden gevoerd om ook voor deze kwetsbare groep een meer vaste binding met de arbeidsmarkt te bewerkstelligen, bijv. in de dienstverleningssector?

Kan de initiatiefneemster, nu het recht op scholing is vervallen, nog eens meedelen hoe de kansen op scholing nu kunnen worden verwezenlijkt, zeker in het licht van de ontoereikende ontwikkelingen tot dusverre?

Zou voorts een meer volgroeide Wwb, waarvan de Raad van State in zijn afwijzing uitgaat, wel kunnen voorzien in een oplossing van de geschetste problematiek voor alleenstaande ouders met opgroeiende kinderen en behorend tot de groep met weinig of geen opleiding? Is het daarom geen zaak ook aan een adequate opleiding alle aandacht te geven? Is – 16 maanden na de plenaire behandeling in de Tweede Kamer, waarbij als belangrijk bezwaar tegen de Vazalo-regeling onder meer werd opgevoerd «niet nu» – de uitstroom van alleenstaande ouders uit de Wwb aanzienlijk toegenomen? Gaarne een nadere kwantificering.

Tenslotte de in- en uitvoeringsproblematiek. De staatssecretaris heeft toegezegd hiernaar nog eens te willen zien. Is de uitkomst van deze bezinning al bekend? Ook van de initiatiefneemster willen deze leden een helder antwoord op de vraag of deze problematiek op verantwoorde wijze kan worden opgelost en tegen welk tijdstip.

Kan de gelijkschakeling van de diverse begrippen in Vazalo en Awir uitkomst bieden?

Valt er reeds meer te zeggen over het juridische risico van het onbelast zijn van de Vazalo-toeslag en hoe valt dit risico te ondervangen?

Bij een toereikende beantwoording van deze vragen zullen de leden van de CDA-fractie dit wetsvoorstel steunen.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog behoefte aan antwoorden op een tweetal vragen:

De beantwoording van de eerste vraag ligt op de weg van de indienster. De tweede vraag zal het best door de staatssecretaris kunnen worden beantwoord.

De eerste vraag is de vraag of de indienster nog nader kan ingaan op het «heen en weer» (duiventil) effect.

Kan een schatting worden gegeven in hoeveel procent van de gevallen dit effect zich zal voordoen en kan het effect nog gematigd worden?

De tweede vraag betreft de invoeringstermijn. Is een invoeringstermijn van 25 maanden niet erg lang en kan de staatssecretaris uitleggen waarom de uitvoeringstermijn zo lang is en welke maatregelen kunnen worden genomen om die te verkorten?

Deze leden zien met belangstelling de antwoorden tegemoet.

De leden van de fractie van de VVD hebben vragen aan de indienster:

• Wat zijn, op basis van recente cijfers op dit gebied (zoals o.a. CBS: Bijstandsuitkeringen 3e kwartaal 2006 en Armoedebericht 2006) thans de cijfers ten aanzien van de drie door de indiener genoemde scenario’s voor de budgettaire effecten Vazalo.

• Welke zijn de argumenten om tot de verschillende groepsafbakeningen te komen.

• Wat is, op basis van recente cijfers op dit gebied de omvang van de groep van niet bijstandsgerechtigden die in aanmerking zou kunnen komen voor de Vazalo toeslag.

• Wat is, op basis van recente cijfers op dit gebied, de grootte van de groep uitkeringsgerechtigden die door wisselende inkomsten zou kunnen gaan «schuiven» tussen bijstandsuitkering en Vazalo-toeslag.

Vragen aan de staatssecretaris:

• Kan op basis van recente cijfers op dit gebied (zoals o.a. CBS: Bijstandsuitkeringen 3e kwartaal 2006 en Armoedebericht 2006) een bijgestelde tabel worden geleverd van de budgettaire effecten Vazalo voor de komende 5 jaar.

• Wat is op basis van recente cijfers op dit gebied de omvang van de groep van nietbijstandsgerechtigden die in aanmerking zou kunnen komen voor de Vazalo toeslag.

• Wat is, op basis van recente cijfers op dit gebied, de grootte van de groep uitkeringsgerechtigden die door wisselende inkomsten zou kunnen gaan «schuiven» tussen bijstandsuitkering en Vazalo-toeslag.

Met belangstelling zien deze leden de antwoorden van de indienster en van de staatssecretaris tegemoet.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of zowel de indienster als de staatssecretaris nog nader kunnen ingaan op de vraag in hoeverre de handhaving door de fiscus minimaal even goed is gewaarborgd als de handhaving van de Wwb door de gemeenten? Het betreft dan met name de vraag naar de controle op leefvormen.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. Nieuwenhuizen

BRIEF VAN MEVROUW BUSSEMAKER

21-2-2007

Antwoorden van de indiener op de vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (brief Griffie nr. 137151 u van 22 januari 2007).

Algemeen

De indiener van het wetsvoorstel is de leden erkentelijk voor de vragen die zij hebben gesteld in aanvulling op de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer op 28 november 2006.

Bij die behandeling bleek brede steun voor de gedachte om vele alleenstaande ouders de kans te geven door eigen inzet het regime van de Wet werk en bijstand te verlaten en zo op eigen benen te gaan staan. Daarbij staat als beginsel voorop dat werk moet lonen. Daarnaast is er de erkenning dat alleenstaande ouders met jonge kinderen een zorgverantwoordelijkheid hebben voor hun kinderen, waardoor een voltijdbaan gewoonlijk niet mogelijk is. Werk gaat boven een uitkering, maar mag «niet ten koste gaan van de verzorging en opvoeding van jonge kinderen...», zoals de CDA-fractie in de Kamer aangaf.

Vazalo voorziet in de tijdelijke toeslag die het mogelijk maakt werk en zorg te combineren en (mét de kinderen) buiten de bijstand te blijven. Oók en juist voor vrouwen met onvoldoende of een beperkte opleiding, want bij hen concentreert zich de problematiek.

De vragen van uw Kamer geven de gelegenheid zorgvuldig in te gaan op diverse belangrijke aspecten van het wetsvoorstel, die in het mondelinge debat nog onvoldoende konden worden behandeld.

Groepsafbakening

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel is door diverse fracties de groepsafbakening aan de orde gesteld; de leden van het CDA, de VVD en van GroenLinks vroegen daarover meer helderheid. In essentie gaat het dan om de vraag of er juridisch houdbare gronden zijn om alleenstaande ouders met kinderen onder de 16 jaar een bijzondere positie te geven.

De indiener wil ter beantwoording van deze vraag ingaan op een aantal aspecten: op de onderscheiden en specifieke positie van alleenstaande ouders met jonge kinderen als categorie; op het systeem en de aard van de Wet werk en bijstand in relatie tot de positie van de alleenstaande ouders ten opzichte van andere groepen binnen die wet en op de proportionaliteit van de maatregelen.

In aanvulling daarop zal worden aangegeven dat een specifieke maatregel voor een specifieke categorie of doelgroep geen uitzondering is in de sociale zekerheidswetgeving.

Alleenstaande ouders met jonge kinderen hebben een aantal specifieke kenmerken.

Zij hebben, naast de zorg voor de middelen van bestaan, óók een maatschappelijk hoog geachte taak om kinderen op te voeden. Een taak die vaak geheel en uitsluitend op hen alleen neerkomt. Het belang van die taak is zo breed erkend dat de Universele verklaring van de rechten van de mens spreekt over «het recht van moeder en kind op bijzondere zorg en bijstand» (artikel 25). In de Universele verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van het kind worden die rechten uitvoering beschreven. Het gaat bij alleenstaande ouders dus nooit alleen over de ouder, het gaat tegelijk over de kinderen in de groeifase die daarvan direct afhankelijk zijn. Ook van SP-zijde werd daar in het debat op gewezen. De vertegenwoordiger van de SGP sprak van: «recht op aandacht en geborgenheid». Er is geen andere doelgroep binnen de WWB die een vergelijkbare taak heeft met zo een aanzienlijk tijdbeslag en zo een substantiële emotionele en fysieke belasting.

Het gevolg van die taak is een tijdelijk beperkte beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Alleen dat al plaatst alleenstaande ouders in een geheel andere positie dan andere categorieën met een beperkte beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.

Bijna alle alleenstaande ouders in de bijstand zijn vrouw (94%). Hoewel de Wet werk en bijstand op zich niet discrimineert, leidt de combinatie van de bepalingen van deze wet met de Nederlandse situatie waarin vooral vrouwen zorgen voor kinderen feitelijk tot een situatie die dicht bij onbedoeld onderscheid komt. Wie lang in de bijstand zit loopt immers een groter risico op blijvende negatieve effecten voor loopbaan en aanvullende pensioenrechten. Ook hier wijken alleenstaande ouders af van andere groepen in de bijstand.

De Wet werk en bijstand is altijd bedoeld geweest als «last resort»: als een laatste voorziening voor hen die geen andere mogelijkheden hebben om voldoende inkomen te verwerven. Anders dan andere categorieën in de bijstand geldt dat niet voor alleenstaande ouders: zij hebben wel degelijk mogelijkheden om met arbeid voldoende inkomen te verwerven, maar zijn nog niet in de positie om dat te doen vanwege de zorg voor hun kind(eren).

Redenen én mogelijkheden genoeg naar de mening van de indiener om alleenstaande ouders hier in een andere positie te brengen.

De volgende en ermee samenhangende vraag is of de voordelen die Vazalo aan die bijzondere positie verbindt proportioneel zijn. Anders gezegd: worden de alleenstaande ouders niet bovenmatig bevoordeeld? De indiener meent die vraag ontkennend te kunnen beantwoorden:

• het voordeel is beperkt in omvang (betrokkenen komt net boven het sociaal minimum uit) en per definitie tijdelijk (tot het jongste kind 16 jaar is);

• het voordeel is geconditioneerd. Er moet sprake zijn van inkomen uit arbeid;

• het voordeel is op efficiënte en effectieve wijze gericht op een kernthema van de sociale zekerheid: het onafhankelijk worden van de uitkering.

Voor de alleenstaande ouder die in deeltijd werkt is de vrijlating van inkomsten uit arbeid in de Algemene nabestaandenwet ruimer dan die in Vazalo. Er blijft dus méér inkomen over dan met een Vazalo-toeslag. Ook de vrijlatingsfaciliteit voor inkomen uit arbeid voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar is in de WWB ruimer dan die in Vazalo. Daaruit mag blijken dat de Vazalo-regeling een gepast karakter heeft.

Een specifieke regeling voor een specifieke categorie is geen uitzondering in de sociale zekerheid. Zo is in het gehele sociale zekerheidstelsel de uitkering voor alleenstaanden hoger (70% minimumloon) dan die voor samenwonenden (50% minimumloon). De IOAW/IOW geeft oudere werklozen specifieke rechten; de Wet werk en inkomen kunstenaars geeft kunstenaars een specifieke positie en voordelen die erop gericht zijn te komen tot voldoende inkomen uit een beroepspraktijk als kunstenaar.

Specifieke regelingen voor specifieke categorieën zijn dus geen uitzondering.

De leden van de CDA-fractie vroegen ook naar de opvatting van de indiener over de groepsafbakening in de toekomst.

De groep alleenstaande ouders zal volgens de indiener ook in de toekomst een zekere status aparte hebben waar het gaat om beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. De zorg voor en de opvoeding van kinderen onder de 16 jaar vraagt van de alleenstaande ouder een beschikbaarheid die in verreweg de meeste gevallen een voltijdbaan in de weg staat.

Het hebben van voltijds vervanging is alleen weggelegd voor mensen met een inkomen dat voldoende is om voltijdkinderopvang en de noodzakelijke huishoudelijke hulp te financieren. Wel is denkbaar dat goed georganiseerde vormen van co-ouderschap kunnen leiden tot een betere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Maar de sociale werkelijkheid laat zien dat die vormen van gedeelde zorg en opvoeding voor kinderen voor velen onbereikbaar is.

Awir

Tijdens de plenaire behandeling is gesproken over de vraag of het wetsvoorstel, in het bijzonder de Vazalo-toeslag, past binnen het kader van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ook in de schriftelijke vragen van uw Kamer komt dat terug, onder andere in de vragen van de leden van de VVD-fractie.

Naar de mening van de indiener ligt onderbrenging van de toeslag in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor de hand.

Ten eerste omdat het gaat om een inkomensafhankelijke regeling. Awir laat er geen misverstand over bestaan dat zo een regeling thuishoort in die wet: de Vazalo-toeslag is een toeslag van het Rijk, voor natuurlijke personen, inkomensafhankelijk en waarvan de hoogte is vastgesteld in de wet Vazalo. De Awir is geschreven voor zulke toeslagen.

Ook een redenering vanuit het ongerijmde komt uit bij Awir: welke andere wet zou immers geschikt zijn voor de Vazalo-toeslag? De belastingwet, i.c. de Wet inkomstenbelasting 2001, is in de opvattingen van de regering naar zijn aard niet bedoeld voor uitgaven (toeslagen), maar voor inkomsten (heffingen).

De tweede reden is dat Awir een helder uniform kader biedt waarin de verschillende regelingen én de benodigde persoonlijke gegevens samenkomen. Op die wijze worden de administratieve lasten tot het absolute minimum beperkt.

Alle reden dus om geen afzonderlijk instrument voor de Vazalo-toeslag te maken. Conform het advies van de Raad van State van 28 februari 2005 is daarom het oorspronkelijke wetsvoorstel Vazalo gewijzigd om het aan te passen aan de toen inmiddels tot wet verheven Awir-systematiek.

Daarbij zijn, in antwoord op een andere vraag van VVD- en CDA-zijde, de begrippen en definities in Vazalo gelijkgeschakeld aan die in Awir, om mogelijke uitvoeringsproblemen of rechtsongelijkheid binnen de werkingssfeer van Awir op dit terrein weg te nemen.

Deze definities wijken overigens wel af van die in de WWB omdat de Awir op het begrippenkader en de definities van de fiscale wetgeving is gebaseerd.

Uitvoering in brede zin en het duiventileffect

Een belangrijk aandachtspunt dat bij de mondelinge behandeling en in de vragen van uw Kamer naar voren kwam was het «duiventileffect». De leden van de CDA-fractie vroegen om een concretisering van deze problematiek.

Daarop wordt in het onderstaande ingegaan aan de hand van drie veel voorkomende situaties.

Vooraf zij nog vermeld dat de wet Vazalo natuurlijk het meest aantrekkelijk is voor mensen met een regelmatig inkomen. Het zal wellicht ook enige tijd vragen om vanuit een bestaande bijstandsuitkering een baan met een inkomen van 55% minimumloon (of minder indien er andere inkomsten zijn) te vinden en oppas, overblijf, kinderopvang en naschoolse opvang te vinden. Vaak zullen ook afspraken nodig zijn met familie, ex- of co-ouder, vrienden en werkgever voor opvang bij ziekte van de kinderen. Maar dat geldt ook voor alle alleenstaande ouders die nu al werken.

Niet duurzame baan en steeds terugkerende werkloosheid (in- en uitvliegen)

Als iemand een tijdelijke baan kan krijgen is het natuurlijk lastig om in te schatten of daar het Vazalo-jaarinkomen mee kan worden verdiend. Wel is het vaak zo, dat een alleenstaande ouder al WW-rechten heeft opgebouwd in de periode waarin voornamelijk voor de kleine kinderen werd gezorgd. Zo kan een wachttijd tussen twee banen vaak al met een WW-uitkering en de Vazalo-toeslag worden overbrugd.

Mocht overigens aan het eind van het jaar blijken dat het Vazalo-drempelinkomen niet is gehaald, dan zal nooit meer worden teruggevorderd dan tot bijstandniveau.

Belangrijk is dus dat in het jaar voorafgaand aan het Vazalo-gebruik, wanneer de alleenstaande ouder nog in de bijstand zit, alvast ervaring wordt opgedaan. Dan is de gemeente nog aan zet met het ondersteuningsinstrumentarium waarin overigens de Wet-Vazalo voorziet.

Sterk wisselend inkomen

Indien iemand bijvoorbeeld als oproepkracht een sterk wisselend inkomen heeft kan dat een probleem opleveren omdat de Vazalo-toeslag van maximaal 35% minimumloon per maand niet toereikend is voor de vaste lasten en het levensonderhoud. Om toch te kunnen voldoen aan de randvoorwaarde om op jaarbasis gemiddeld 55% van het minimumloon te halen moet dan in de werkperiodes bijna voltijds worden gewerkt. Dat lijkt een zware belasting.

Bedacht moet worden dat thans ook in de bijstand door (12% van de) alleenstaande ouders in deeltijd wordt gewerkt. Die inkomsten worden nu (behoudens uitzonderingen voor ouders van jonge kinderen) verrekend. De wijze waarop dat gebeurt leidt tot zeer forse inkomensschommelingen. De regels over de verrekening met de bijstand zijn namelijk zeer verschillend. Inkomsten worden in de regel achteraf verrekend na inlevering van het salarisstrookje. Er is dan dus een schuld aan de bijstand. Sommige gemeenten verlagen de bijstand nu op verzoek te voren, maar als de maandverdiensten niet zeker zijn, weet betrokkene vooraf niet of een maand later sprake zal zijn van een schuld of van een overschot. Kort gezegd: werken in de bijstand leidt per definitie tot een wisselend maandinkomen, maar de regels daarvoor zijn per gemeente verschillend. In het algemeen geldt dat na 30 dagen werken de bijstandsbetaling wordt gestopt en na twee maanden de bijstandsverlening wordt beëindigd. Vervalt dán het werk, dan moet de bijstand opnieuw worden aangevraagd. Toekenning duurt vaak 8 weken.

Twee maanden per jaar (de schoolvakanties) niet werken; dan geen inkomen hebben

Ook werkende ouders uit tweeoudergezinnen willen graag de schoolvakanties zoveel mogelijk vrij zijn. Daarom zijn veel werkgevers bereid afspraken te maken zodat ATV-dagen kunnen worden gespaard; of iemand werkt een uur of een dagdeel per week langer om de opgespaarde tijd in de schoolvakantieperiode op te kunnen nemen. Als het zó wordt opgelost stopt het inkomen niet.

Tijdens de mondelinge behandeling en in de nadere vragen die zijn gesteld bleek dat signalen van een gemeente over mogelijke uitvoeringsproblemen van de Vazalo-regeling een nadere toelichting vereisen. Daartoe is in een bijlage door de indiener puntsgewijs de brief van de gemeente Weert van commentaar voorzien.

In dit verband voegt de indiener daaraan toe dat er vóór, tijdens en in de eindfase van de ontwikkeling van het wetsvoorstel over de uitvoerbaarheid van Vazalo ruim overleg en afstemming is geweest met deskundigen uit het veld, ervaringsdeskundigen en organisaties daarvan (bijstandsvrouwen), het Uitvoeringspanel bijstand (de vaste overlegpartner van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens de gemeenten), beleids- en uitvoeringsmedewerkers van enkele gemeenten en de grote gemeenten, de VNG-ambtelijk en de Commissie Sociale Zaken van de VNG. Dit overleg heeft geleid tot wijzingen ter wille van de uitvoeringspraktijk. Alle genoemde overlegpartners hebben zich kunnen vinden in het thans voorliggende wetsvoorstel. De gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Delft hebben via afzonderlijke reacties gewezen op de wenselijkheid van de invoering van het wetsvoorstel.

Pilot

Gelet op de vragen en opmerkingen van uw Kamer kan worden overwogen nader onderzoek te doen door gemeenten en andere betrokkenen naar het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van de Vazalo-regeling. Dat kan in de vorm van een pilot die op korte termijn zou kunnen worden gestart. Onderzocht zou kunnen worden – in bijvoorbeeld drie gemeenten – hoe de alleenstaande ouder met het gemeentelijk instrumentarium van het W-deel van de WWB kan worden ondersteund om met succes gebruik te kunnen maken van Vazalo.

In zo een pilot kan gedacht worden aan:

• een lokaal of regionaal arbeidscontract bijvoorbeeld in de kinderopvang of een functie in het domein van de WMO waarbij een minimaal jaarinkomen van 55% minimumloon en een vast maandelijks inkomen wordt gegarandeerd. (In andere sectoren bestaat al zo een door de gemeente ontwikkelde constructie);

• het opdoen van ervaring in het regelen en organiseren van een netwerk voor de opvang van kinderen om deeltijdwerk mogelijk te maken;

• het zo snel mogelijk behalen van een startkwalificatie, het doen van stages en het opdoen van werkervaring;

• regionaal overleg met sociale partners om de toegang tot de arbeidsmarkt voor deze doelgroep te verbeteren;

• het vinden van een oplossing voor het beginsel dat werk ook voor deze mensen moet lonen.

Bij algemene maatregel van bestuur kan gebruik gemaakt worden van de experimenteermogelijkheid in de WWB.

Duidelijk is overigens dat het opheffen van de armoedeval boven de bijstandsgrens hierbij onmogelijk blijft, ook wanneer sprake is van een pilot.

Tijdsplanning en pilot

De invoering van de Wet-Vazalo is voor wat betreft de Belastingdienst/Toeslagen voorzien per 1 januari 2009.

De Belastingdienst zal dan starten met de maandelijkse bevoorschotting van de Vazalo-toeslag. Voorts zal de dienst in het eerste kwartaal van 2009 de eenmalige toeslag na rato uitkeren aan degenen die in het voorafgaande jaar aan de toegangsvoorwaarden voor Vazalo hebben voldaan. Ook zal in het eerste kwartaal van 2009 door de Belastingdienst/Toeslagen de aanvullende toeslag worden uitgekeerd aan die alleenstaande ouders die een inkomen hebben tussen 90% en 115% van het minimumloon.

Het voortraject via de gemeenten is voorzien per 1 januari 2008.

Indien een pilot wordt gehouden biedt het voorliggende wetsvoorstel de mogelijkheid om bij Koninklijk Besluit de inwerkingtreding van WWBartikel 36a op een nader te bepalen tijdstip in 2008 te laten plaatsvinden. Bijvoorbeeld per juli 2008.

Artikel 36a regelt dan dat de aanvulling op de eigen inkomsten niet langer wordt betaald als bijstand maar als een arbeidstoeslag.

Opleiding en startkwalificatie

Het belang van scholing is in uw Kamer door diverse fracties aan de orde gesteld: de leden van de PvdA- en de SP-fractie en de fractie van GroenLinks wezen er met nadruk op. De leden van de CDA-fractie vragen naar de kansen op scholing – nu Vazalo geen recht op scholing geeft – mede gelet op de ontoereikende ontwikkelingen tot nu toe.

De indiener onderschrijft de opvatting dat de ontwikkelingen tot nu toe ontoereikend zijn geweest. De scholingsplicht is uit het oorspronkelijke wetsvoorstel geschrapt, op verzoek van de gemeenten. Nu de gemeenten daar zo nadrukkelijk om hebben gevraagd, mag van hen worden verwacht daartoe zelf de nodige initiatieven te nemen.

Daar komt bij dat Vazalo de alleenstaande ouders een perspectief biedt dat in de bijstand ontbreekt: de mogelijkheid om met een Vazalo-toeslag aan de bijstand te ontsnappen. Deze ouders zullen dus zelf een groter belang hebben bij scholing.

Er is nog een andere ontwikkeling in dit verband. In het recente Coalitieakkoord van 7 februari 2007 is afgesproken dat de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar wordt geschrapt, maar daar staat een scholingsplicht voor deze groep tegenover. Het ligt voor de hand dat de gemeenten zich hiermee gaan bemoeien. «Scholing» wordt dan een integraal element van het gemeentelijk werk- en bijstandbeleid.

Daarmee wordt het voor andere alleenstaande ouders gemakkelijker daaraan mee te doen.

Deze leden vragen ook of het ontbreken van een startkwalificatie geen belemmering zal zijn om een wat vastere baan of vastere werktijden te vinden.

Het is zeker waar dat mensen zonder startkwalificatie een probleem hebben op de arbeidsmarkt, dat wil zeggen dat hun positie fluctueert met de spanning op de arbeidsmarkt. Zoals de Raad voor Werk en Inkomen schrijft: «Het kost hen veel moeite om werk te vinden en in een neergaande conjunctuur zijn zij de eersten die hun baan verliezen» (www.rwi.nl, 15-2-07).

Maar juist op dat punt komt op dit moment een aantal ontwikkelingen samen die gunstig zijn voor de alleenstaande ouders.

Ten eerste de opgaande conjunctuur, die niet alleen gepaard gaat met de creatie van banen, maar door schaarser wordend gekwalificeerd personeel ook meer ruimte geeft aan mensen die laaggekwalificeerd zijn. Dat is de op- en neergaande beweging waar de RWI over spreekt. Overigens is het redelijk om aan te nemen dat de schaarste aan personeel voorlopig aanhoudt door de processen van vergrijzing en ontgroening.

Ten tweede kan worden gewezen op het recente Coalitieakkoord, dat aanzienlijk meer ruimte wil maken aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Daarbij is te wijzen op de participatie-, brug-, opstap- en investeringsbanen, maar met name ook op de markt voor persoonlijke dienstverlening die zal worden ontwikkeld.

Ten derde hebben de gemeenten er per 1 januari 2007 een breed takenpakket bij gekregen: de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Verwacht mag worden dat die de vraag naar lager gekwalificeerd personeel zal doen toenemen.

De markt voor persoonlijke dienstverlening en de mogelijkheden van de WMO bieden bij uitstek de gemeenten de gelegenheid om alleenstaande ouders met de Vazalo-toeslag uit de bijstand te krijgen.

Het wetsvoorstel Vazalo komt dus op een moment dat de vraag naar personeel én de arbeidsmarktmogelijkheden toenemen en geeft een prikkel aan alleenstaande ouders om op de vraag naar personeel in te gaan. Natuurlijk geldt dat in dezelfde mate voor alle andere mensen in de bijstand, maar de indiener is ervan overtuigd dat Vazalo een aanzienlijk sterkere prikkel kent voor de betrokken ouders.

Dat alles laat onverlet dat scholing van groot belang is om aan de slag te kunnen blijven, ook over de conjunctuurcyclus heen.

De overheid kan hier niet dwingen, wel stevig duwen: voor personen onder de 27 jaar zal het bijzonder moeilijk worden om straks nog voor bijstand in aanmerking te komen. Bij mensen die ouder zijn zal de prikkel vooral uit henzelf moeten komen. Daarbij moet bedacht worden dat alleenstaande ouders over het algemeen jonge mensen zijn met veel potentie. Wat hen hindert is het ontbreken binnen de bijstandswet van een reële beloning voor arbeid, zolang met deeltijdarbeid nog niet aan de bijstand kan worden ontsnapt. Economisch gezien wijzigt Vazalo het niveau van de afweging tussen gaan werken en in de bijstand blijven: al op een lager niveau van arbeidsinzet wordt werken aantrekkelijker dan een uitkering.

Dat komt ouder, kind én samenleving ten goede.

Niet-gebruik

Vazalo is geen voorliggende voorziening en het gebruik ervan is dus niet verplicht, zo geven de leden van de CDA-fractie aan, die daaraan de vraag koppelen of om die reden het niet-gebruik toch vrij groot zal zijn.

Vazalo is ontworpen vanuit de praktisch gevoelde behoefte. Met alleenstaande ouders en hun organisaties is erover gesproken. Van die kant is de vraag naar de mogelijkheden die het voorliggende wetsvoorstel biedt bevestigd. Dat is geen garantie dat in groten getale gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden van Vazalo.

Maar het belang is er wel: bij de alleenstaande ouder die met het (deeltijd)werk een hoger inkomen én aanvullende pensioenrechten verwerft, maar ook bij de gemeente die kostbare bijstandskosten kan besparen.

De praktijk zal moeten uitwijzen hoe groot het daadwerkelijke gebruik is.

Overbruggingsregeling

De leden van de CDA-fractie vragen of de overbruggingsregeling misschien niet beter kan vervallen.

Naar de mening van de indiener is dat om twee redenen niet wenselijk. De eerste reden is dat het de alleenstaande ouder zal remmen om naar de arbeidsmarkt te gaan op het moment dat de ouder er zelf aan toe. Het zal dan immers niet of nauwelijks «lonen». Tegenover de arbeidsinspanning en de zorg om de kinderen tijdens het werken elders onder te brengen staat dan geen extra inkomen.

De andere reden is dat veel ouders een zekere aanloop nodig hebben: mensen moeten vertrouwen krijgen dat ze de sprong uit de bijstand kunnen maken, dat een deel van de zorg voor het kind ook tijdelijk aan een ander kan worden overgedragen.

Het is niet zo een gemakkelijke opgaaf om – komend uit de bijstand – met arbeid direct minimaal € 4 475 aan jaarinkomen uit arbeid te verwerven en dus te voldoen aan één van de voorwaarden voor de Vazalo-toeslag. In veel gevallen zal een aanloopperiode nodig zijn voor scholing, gewenning, proeftijd tegen lager loon, etc.

Daar komt bij dat het schrappen van de overbruggingsuitkering niet echt een wezenlijke vereenvoudiging in de systematiek zou opleveren.

De belastbaarheid van de Vazalo-toeslag

Valt er, zo vragen de leden van de CDA-fractie, reeds meer te zeggen over het juridische risico van het onbelast zijn van de Vazalo-toeslag en hoe valt dit risico te ondervangen?

In het wetsvoorstel wordt in artikel 8 een wijziging voorgesteld van artikel 3.104 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Daar wordt een nieuw onderdeel h. ingevoegd, waarin de Vazalo-toeslag wordt aangewezen als een verstrekking die van inkomstenbelasting is vrijgesteld. De Vazalo-toeslag wordt daarmee net zo behandeld als een betaling voor studiefinanciering, kinderopvang, kinderbijslag, of een bedrag op grond van de AWBZ. Hiermee wordt juridisch vastgelegd dat de Vazalo-toeslag onbelast is.

Uitstroom van alleenstaande ouders uit de WWB

De leden van de CDA-fractie vragen recente cijfers over de uitstroom uit de WWB, nu die wet al enige tijd in werking is.

Over de uitstroom zijn inmiddels de volgende gegevens bekend:

Tabel 1 Uitstroom uit de bijstand naar leefvorm

Leefvorm2003% 20032004% 20042005% 2005
Alleenstaande59 410 64% 68 025 65% 67 175 64%
Alleenstaande ouder 21 615 23% 23 550 22%23 400 22%
(Echt)paar11 53012%13 06512%13 84013%
Anders3850%5050%5351%
Onbekend450%00%150%
Totaal92 985100%105 140100%104 970100%

Bron: CBS

Tabel 2 Bijstandsuitkeringen aan thuiswonenden onder de 65 jaar

x 1 000 personen2005 30 jun 2005 30 sep2005 31 dec 2006 31 mrt 2006 30 jun 2006 30 sepMutatie 30-9-05 30-9-06
Alleenstaande192188187186184177– 11
Alleenstaande ouder929089888785– 5
(Echt)paar535252515048– 4
Anders1111110

Bron: CBS

Beide tabellen laten een uitstroom zien, die vermoedelijk meer de economische conjunctuur reflecteert dan de gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de Wet werk en bijstand. Die indruk wordt versterkt door de constatering van het CBS: «Mensen blijven steeds vaker langere tijd aangewezen op bijstand. Meer dan 80 procent van de bijstandsuitkeringen loopt langer dan een jaar. Op 1 januari 1998 had nog maar 75% van de uitkeringen een duur van één jaar of langer» en het feit dat in het derde kwartaal van 2006 het aantal uitkeringen met bijna 11 000 is afgenomen: de grootste daling in één kwartaal sinds 1999 aldus het CBS (persbericht 28-11-2006).

Waar het dus om gaat is bijstandsgerechtigden gereed te maken om de overstap naar de arbeidsmarkt te maken op het moment dat de kansen zich voordoen.

Actualisering berekeningen

De leden van de VVD-fractie vragen naar een actualisatie van de budgettaire effecten van Vazalo op grond van de nieuwe bijstandscijfers.

Deze leden vragen ook naar een bijgestelde raming voor de budgettaire effecten voor de komende vijf jaar. De cijfers die uw Kamer zijn gepresenteerd zijn gebaseerd op berekeningen van het ministerie van Financiën van oktober 2006. De bijstandscijfers bij het CBS zijn vanaf januari 2006 voorlopig. Pas na enige maanden in 2007 kan het CBS definitieve cijfers over de bijstandsuitkeringen in 2006 geven. Het maken van een nieuwe berekening met voorlopige cijfers voor de periode september 2006 tot november 2006 levert geen nieuwe informatie op.

De indiener verwacht bij de evaluatie van een pilot in 2008 een meer exacte berekening te kunnen maken. Overigens blijkt uit de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geleverde gegevens dat de uitstroom uit de bijstand van de doelgroep afneemt.

Niet-bijstandsgerechtigden en de Vazalo-toeslag

Volgens gegevens van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zou een groep van ruim 25 000 personen die nu niet bijstandsgerechtigd is in aanmerking kunnen komen voor de Vazalo-toeslag. Dit in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie.

Controle op leefvorm door de Belastingdienst

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de fraudegevoeligheid van de regeling en de mogelijkheden van de fiscus in vergelijking met die van de bijstand en de gemeenten.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de handhaafbaarheid. Ook de VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft daar uitvoerig vragen over gesteld bij de behandeling in die Kamer.

Samengevat is het antwoord dat voor Vazalo gebruik wordt gemaakt van data die in het fiscale systeem worden gehanteerd, zoals ook gebeurt voor de huur-, zorg- en kindertoeslag. Awir, op grond waarvan deze toeslagen worden uitgekeerd, kent bestandskoppelingen tussen de diverse authentieke basisadministraties. Voor gegevens wordt dus niet alleen uitgegaan van wat de cliënt meedeelt, maar ook van alle basisadministraties van de overheid.

Het plegen van fraude met Vazalo betekent dus ook fraude voor de andere wetten, omdat de basisgegevens gelijk zijn. Het opgeven van onjuiste data is strafbaar gesteld in Awir en in Vazalo. De bestandskoppelingen maken fraude niet lonend.

Overigens is het aantal gegevens dat nodig is voor Vazalo beperkt; daarmee is de kans op onjuiste gegevens ook kleiner.

Tot slot

In het Coalitieakkoord van 7 februari 2007 wordt gesproken over het vervallen van de sollicitatieplicht voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders met kinderen tot 5 jaar voor een maximale periode van 6 jaar. Dat laat onverlet dat deze ouders zélf de wens kunnen aangeven om in deeltijd te gaan werken.

In het akkoord is eveneens opgenomen dat er een regeling zal komen die werken in deeltijd voor sollicitatieplichtige alleenstaande ouders met kinderen financieel aantrekkelijk maakt.

Naar de mening van de indiener sluiten beide afspraken goed aan bij doel en opzet van het wetsvoorstel-Vazalo.

BIJLAGE

De sectordirecteur Sociale Zaken van de gemeente Weert heeft uw Kamer een brief gestuurd waarin hij aangeeft problemen te zien bij de invoering van de Wet-Vazalo.

Hier volgt puntsgewijs een korte reactie.

1

Er gaat geen loket af want voor bijzondere bijstand, flankerend beleid en schuldhulp moet men toch weer bij de gemeente zijn.

Dat men voor genoemde dienstverlening altijd naar de gemeente moet is waar en goed. Maar met een Vazalo-regeling hoeft men niet meer naar het bijstandsloket, geen girostrookjes meer in te leveren, geen maandelijkse inkomensbriefjes meer te overhandigen en is er geen angst meer dat de tandenborstels worden geteld.

De voor Vazalo te verstrekken gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn nagenoeg dezelfde als die voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag. Dat kan straks via een formulier.

2

Kinderalimentatie wordt niet gekort bij Vazalo en wel bij bijstand. De Vazalo-regeling geeft bijstandsgerechtigden voordeel.

Dat is waar; de betreffende alleenstaande ouders zitten ook niet meer in de bijstand. Ze maken gebruik van Awir zoals mensen die huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en straks kindertoeslag ontvangen. Voor al deze gebruikers van een inkomensafhankelijke regeling wordt de kinderalimentatie buiten beschouwing gelaten. Dat uitzonderen voor Vazalo-ouders binnen Awir zou geen pas geven.

3

Hoe zit het met de partneralimentatie die niet betaald wordt, hier helpt de gemeente.

Hier helpt de gemeente zichzelf: de partneralimentatie wordt namelijk geheel met de bijstandsuitkering verrekend, net zoals de kinderalimentatie.

4, 5, 6, 9, 11

Over de risico’s van de calculerende burger, misbruik en de aanname dat Vazalo een voorliggende voorziening is en het duiventileffect

Het niet tijdig melden van inkomenswijzigingen ten opzichte van de situatie waarop bevoorschotting vanuit Awir plaatsvindt is strafbaar.

Vazalo is geen verplichte regeling, geen voorliggende voorziening. Daarom kan het niet-gebruik van de regeling niet negatief worden gesanctioneerd door de gemeente.

Awir is door bestands- en informatiekoppeling weinig fraudegevoelig; zie ook de beantwoording van vragen daarover vanuit de Tweede Kamer.

De calculerende burger die in Vazalo stapt moet wel 55% minimumloon aan inkomen zelf verwerven. Daarvoor wérkt men in plaats van bijstand te ontvangen.

De calculerende overheid is veel goedkoper uit met het schrappen van een bijstandsuitkering van 90% minimumloon in ruil voor een Vazalo-toeslag van maximaal 35% minimumloon. Het wetsvoorstel levert de overheid bij een uitstroom van 60% van de populatie alleenstaande ouders in de bijstand na aftrek van alle kosten uiteindelijk € 290 mln op.

De opmerkingen over het duiventileffect worden beantwoord in de brief aan de Eerste Kamer.

7

Het risico dat de opleiding wordt afgebroken voordat men een startkwalificatie heeft, omdat werken met Vazalo-toeslag meer zou opleveren.

De alleenstaande ouder moet zonder startkwalificatie wel 55% minimumloon verdienen en als het jongste kind 12 jaar is nog meer. Het probleem nu is dat de gemeente aan 64% van de alleenstaande bijstandouders zonder statkwalificatie nauwelijks adequate scholing kan bieden (bron: Divosa en ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Op grond van het Coalitieakkoord worden alleenstaande ouders zonder startkwalificatie met kinderen tot vijf jaar straks verplicht zich te scholen. De gemeenten worden dus verplicht die scholing te (laten) geven.

8

Bij kwijtschelding van gemeentelijke lasten en bij bijzondere bijstand telt de kinderalimentatie mee als inkomen, waardoor het financiële voordeel verdwijnt.

Voor kwijtschelding is dat het geval, maar de kinderalimentatie zal een veelvoud zijn van het kwijt te schelden bedrag. Voor de bijzondere bijstand ligt dat anders. De gemeente mag zelf de draagkracht in het inkomen bepalen en daarbij kinderalimentatie meenemen. Dat is ook interessant voor mensen met huur- en zorgtoeslag.

10

De alleenstaande ouder die fysiek beperkt inzetbaar is zal terugvallen op de bijstand zodra het jongste kind 12 jaar wordt.

Dat zou kunnen als in tijd geen verhoging mogelijk is. Maar met het flankerend WWB-beleid (daar krijgen de gemeenten straks extra geld voor) kan door aanvullende scholing een hoger uurtarief worden verdiend zonder dat de belastbaarheid toeneemt. Dat is voor de gemeente een diepte-investering die loont en thans nagenoeg nooit wordt benut.

12

Andere gemeentelijke regelingen zoals premiebeleid zouden voordeliger kunnen zijn.

Dat kan, maar dat beperkt zich als regel wel tot eenmalige toekenningen.

Het zal aardig zijn om te zien hoe zich dat bij mogelijke pilots zal ontwikkelen.

De VNG, het gemeentelijke uitvoeringspanel voor Sociale Zake en Werkgelegenheid, de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Delft hebben schriftelijk aangegeven zich in het wetsvoorstel te kunnen vinden en er graag snel mee aan de slag te gaan.

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 februari 2007

Hiermee beantwoord ik, mede namens de Minister van Financiën, de nadere vragen die door leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gesteld bij het initiatiefwetsvoorstel Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Vazalo). Overigens wordt in deze antwoorden geabstraheerd van de gevolgen van het nieuwe (concept)regeerakkoord dat recent gepubliceerd is. De reden hiervan is dat wij de relatie tussen dit akkoord en Vazalo ter beoordeling aan onze opvolgers willen laten.

Wij hebben met belangstelling kennis genomen van de nadere vragen, waarin wij de onderwerpen herkennen waarover tijdens de openbare behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer op 28 november 2006 onduidelijkheid is blijven bestaan. Wij zijn de leden van de vaste commissie erkentelijk voor de geboden mogelijkheid om ons standpunt nader toe te lichten.

Op uitnodiging van de leden van de CDA-fractie gaan wij nog eens meer diepgaand in op de problematiek van de groepsafbakening, de mogelijkheden van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de uitvoering in brede zin en het duiventil-effect.

Bij de problematiek van de groepsafbakening is de vraag aan de orde of met het initiatiefwetsvoorstel een gerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen alleenstaande ouders en andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Blijkens de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel wil indienster alleenstaande ouders de kans bieden én prikkelen om arbeid en zorg te combineren en op die manier zelf te voorzien in de noodzakelijke middelen van het bestaan: «werk boven inkomen». Het wetsvoorstel heeft als doel de alleenstaande ouders in de gelegenheid te stellen om met werk in deeltijd een voldoende inkomen te verwerven zodat een beroep op de bijstand niet meer nodig is, de regeling zo vorm te geven dat meer werken meer loont en de inkomenspositie van alleenstaande ouders met een inkomen rond of vlak boven het sociaal minimum te verbeteren (Kamerstukken II 2004/5, 29 948, nr. 6, p. 3). Het uitgangspunt van de combinatie van arbeid en zorg is niet uniek voor alleenstaande ouders. Dat speelt bijvoorbeeld ook bij mantelzorgers. Daarnaast kan de beschikbaarheid voor arbeid worden beperkt als er sprake is van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid of van ouderen die al heel lang in de bijstand zitten. Het doel van het initiatiefwetsvoorstel is niet dusdanig specifiek dat dit voor deze groepen niet zou hoeven te gelden. Noch in het uitgangspunt, noch in het doel van het initiatiefwetsvoorstel zien wij een rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. De doelgroepafbakening raakt ook aan het uitgangspunt in de Wet werk en bijstand (WWB) van een evenwichtig gemeentelijk re-integratiebeleid. Dit betreft dan zowel evenwicht in de aanpak van uitkeringsgerechtigden, de niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw, als evenwicht in de aanpak van doelgroepen zoals ouderen, vrouwen en etnische minderheden, binnen deze categorieën (Kamerstukken II 2002/3, 28 870, nr. 3, p. 9). De gerichtheid van het initiatiefwetsvoorstel op één bepaalde doelgroep sluit daar niet bij aan.

Volledigheidshalve merken wij op dat bij de Algemene bijstandswet, die anders dan de WWB wel categoriale ontheffingen kende, geen onderscheid werd gemaakt tussen groepen. In de Algemene bijstandswet waren de uitzonderingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling en de vrijlating van inkomsten niet gericht op één bepaalde doelgroep. De uitzonderingen golden voor alleenstaande ouders, oudere werklozen en bij redenen van medische of sociale aard.

Met betrekking tot de mogelijkheden van de Awir willen wij twee aspecten onderscheiden. Het eerste aspect is of de Awir een wettelijke basis kan zijn voor de onderhavige regeling.

Een groot deel van de Awir heeft betrekking op uitvoering door de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij de wet is gemodelleerd naar de werkwijze van deze dienst: het zoveel mogelijk geautomatiseerd uitvoeren van massale processen. Een regeling als Vazalo kan daardoor alleen via het Awir-systeem worden uitgevoerd in gevallen waarin het recht op de Vazalo-toeslag een heel kalenderjaar beslaat. Voor andere gevallen dient de gemeente bij de uitvoering te worden betrokken en zijn dus, zoals ook uit het wetsvoorstel blijkt, aanvullende regels in de WWB nodig. Daarmee komt een belangrijk voordeel van de Awir, het geharmoniseerd uitbetalen van toeslagen via één loket, onvoldoende tot zijn recht.

Het tweede aspect met betrekking tot de Awir is of de achtergrond en het systeem van die wet adequaat is voor een inkomensvervangende regeling als Vazalo. Naar ons oordeel is dat niet het geval. Bij een inkomensvervangende regeling is van belang dat die inkomenszekerheid biedt, zowel qua hoogte als qua betaalwijze. Daarom wordt bij sociale zekerheidsuitkeringen het recht op inkomensvervanging over een periode van maximaal een maand beoordeeld; bij Vazalo gebeurt dit per kalenderjaar. De betaalwijze van Vazalo biedt gedurende het kalenderjaar geen inkomenszekerheid aan alleenstaande ouders met een inkomen van minder dan 90% van het wettelijk minimumloon (WML) doordat de Vazalo-toeslag lopende het kalenderjaar als voorschot wordt verstrekt. De alleenstaande ouder weet eerst na afloop van dat jaar waar die feitelijk aan toe is. De alleenstaande ouders met een inkomen tussen 90% en 115% WML ontvangen de toeslag eerst na afloop van het kalenderjaar. Ook zij weten gedurende het kalenderjaar niet waar zij feitelijk aan toe zijn. Bij Vazalo gaat het, anders dan bij toeslagen, niet om een tegemoetkoming voor bepaalde uitgaven om ervoor te zorgen dat mensen voldoende inkomen overhouden voor primaire levensbehoeften; de Vazalo-toeslag vormt zélf inkomen. Juist daarom is maatwerk en zekerheid op korte termijn vereist.

De beoordeling per kalenderjaar werkt door naar de referte-eis van Vazalo. Die houdt in dat op kalenderjaarbasis een bedrag van (thans) € 4 475 aan inkomsten uit arbeid én ten minste 55% WML aan eigen inkomsten moet zijn genoten. Als er in een kalenderjaar perioden zijn waarin naar tijdsevenredigheid herleid wel, maar over het hele kalenderjaar niet aan de referte-eis wordt voldaan, bestaat (al dan niet achteraf blijkend) over het gehele kalenderjaar geen recht. Het is alles of niets. Als wel gedurende het hele kalenderjaar aan de referte-eis wordt voldaan, maar er perioden zijn met geen of minder inkomsten, biedt Vazalo – vanwege de voorwaarde dat de alleenstaande ouder minimaal 55% WML aan eigen inkomsten moet hebben – een inkomensbescherming tot maximaal 35% WML (WWB: 90% WML). In deze perioden zal een beroep op de WWB moeten worden gedaan. Daarmee vervalt dan gedurende het hele kalenderjaar het recht op de Vazalo-toeslag. Bij de bespreking van het duiventil-effect gaan wij hier nader op in.

Voor de uitvoering is een rol weggelegd bij zowel de gemeenten als de Belastingdienst/Toeslagen. Wanneer het hele kalenderjaar gewerkt wordt, ligt de uitvoering uitsluitend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Is er in een kalenderjaar sprake van in- of uitstroom bij de bijstand, dan is de gemeente de uitvoerende organisatie. Beginpunt is steeds de situatie per 1 januari van het kalenderjaar. Bij in- en uitstroom krijgt de alleenstaande ouder dus te maken met twee uitvoeringsorganisaties: de Belastingdienst/Toeslagen en de gemeente.

Deze samenloop maakt het nodig om gegevens uit te wisselen tussen de Belastingdienst/Toeslagen en ruim 400 gemeenten. Er zal op meerdere terreinen sprake zijn van een intensieve gegevensuitwisseling die nog moet worden gebouwd, ingericht en getest.

Bij de gemeenten kan Vazalo ook van invloed zijn op het re-integratiebeleid.

Gemeenten hebben financieel belang bij de uitstroom van bijstandsgerechtigden. Vazalo kan de uitstroom van alleenstaande ouders vergemakkelijken doordat zij bij een eigen inkomen vanaf 55% WML (in plaats van 90% WML) geen beroep meer hoeven te doen op de bijstand. Dit kan doorwerken naar het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Bij de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders dienen gemeenten een afweging te maken tussen het belang daarvan en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Voorts dienen gemeenten zich genoegzaam te overtuigen van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van het inkomen van de alleenstaande ouder. Binnen de context van Vazalo kunnen gemeenten eerder aannemen dat aan deze voorwaarden is voldaan en dat aan de alleenstaande ouder de arbeidsverplichting kan worden opgelegd.

Bij het gemeentelijk re-integratiebeleid kan een effect ontstaan doordat alleenstaande ouders die de Vazalo-toeslag ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen niet meer tot de doelgroep van dat beleid behoren. Daardoor kunnen deze alleenstaande ouders, anders dan alleenstaande ouders die met bijstand in deeltijd werken, (langdurig) minder kansen krijgen op doorgroei en inkomensverbetering.

Voor gemeenten betekent Vazalo een uitbreiding van de doelgroep van de WWB doordat zij de arbeidstoeslag alleenstaande ouder moeten gaan verstrekken aan alleenstaande ouders die gedurende een gedeelte van het jaar een inkomen hebben gehad tussen 90% en 115% van het wettelijk minimumloon. De financiële prikkel van de WWB werkt niet of in beperkte mate voor deze doelgroep; zij zijn al uitgestroomd uit de bijstand maar stromen tijdelijk weer terug naar de gemeente voor de arbeidstoeslag alleenstaande ouder.

Doordat Vazalo complexer is en minder inkomenszekerheid biedt dan de WWB, is de regeling moeilijker overdraagbaar aan de doelgroep. Enerzijds kan dit leiden tot niet-gebruik door onbekendheid met de regeling of uit angst voor inkomensonzekerheid. Anderzijds is het mogelijk dat niet tot de doelgroep behorende personen een verzoek om de Vazalo-toeslag indienen en bij een afwijzende beschikking de weg van bezwaar en beroep zullen kiezen. Gezien de beperkte doelgroep en de complexiteit zal communicatie over de regeling vooral direct op de doelgroep gericht moeten zijn.

Het duiventil-effect houdt in dat de alleenstaande ouder afwisselend een beroep moet doen op de gemeente dan wel op de Belastingdienst/Toeslagen. Het duiventil-effect kan leiden tot tijdelijke onderbrekingen in het betalingsritme van de inkomensondersteuning. Van deze onderbrekingen is bekend dat zij kunnen leiden tot betalingsachterstanden die vooral bij lage inkomens kunnen leiden tot schuldenproblematiek. Het duiventil-effect kan voorts leiden tot niet-gebruik of onjuist gebruik doordat de alleenstaande ouder niet weet tot welke van de betrokken instanties hij zich moet wenden.

Gezien het specifieke karakter van de regeling zullen over dit effect eerst kwantitatieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van de feitelijke uitvoeringspraktijk van Vazalo. Daardoor kunnen wij de door de leden van de VVD-fractie gevraagde cijfers over dit effect niet geven. Wel zijn de oorzaken van dit effect als volgt in beeld te brengen.

In de loop van het kalenderjaar dat de alleenstaande ouder vanuit de bijstand aan het werk gaat, kan geen beroep worden gedaan op Vazalo. Het ontvangen van bijstand in het berekeningsjaar staat aan de Vazalo-toeslag in de weg (artikel 2, twee lid); de alleenstaande ouder blijft in dat kalenderjaar aangewezen op bijstand. In perioden in een kalenderjaar dat naar tijdsevenredigheid wordt voldaan aan de referte-eis kan de alleenstaande ouder naast de bijstand de arbeidstoeslag alleenstaande ouder van de gemeente ontvangen.

Per 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat waarin aan het werk is gegaan, gaat de alleenstaande ouder die verwacht gedurende dat hele kalenderjaar aan de referte-eis te voldoen van de gemeente naar de Belastingdienst/Toeslagen. De alleenstaande ouder ontvangt in dat kalenderjaar de Vazalo-toeslag in de vorm van een voorschot dat het eigen inkomen aanvult tot 90% WML (gelijk aan de bijstandsnorm). In het daarop volgende kalenderjaar wordt de definitieve hoogte van de Vazalo-toeslag bepaald en ontvangt de alleenstaande ouder de eventuele bonus.

Als in de loop van het kalenderjaar blijkt dat de alleenstaande ouder toch niet aan de referte-eis kan voldoen, bijvoorbeeld door blijvend verlies van het arbeidsinkomen, dient de Vazalo-toeslag te worden beëindigd en dient (weer) een beroep te worden gedaan op bijstand bij de gemeente.

Als in de loop van het kalenderjaar het arbeidsinkomen tijdelijk daalt, bijvoorbeeld omdat de alleenstaande ouder in verband met ziekte of vakantie van een kind minder uren kan werken, staat de alleenstaande ouder voor de vraag of de Vazalo-toeslag via de Belastingdienst/Toeslagen kan blijven lopen dan wel of een beroep moet worden gedaan op de bijstand. Voor het antwoord op die vraag is van belang of gedurende het kalenderjaar nog aan de (thans) € 4 475-eis kan worden voldaan én of het inkomen in de betreffende periode meer dan 55% WML bedraagt. Kan niet aan de eerste eis worden voldaan dan moet de alleenstaande ouder voor de rest van het kalenderjaar naar de bijstand. Kan wel aan die eis worden voldaan én bedraagt het inkomen in de betreffende periode meer dan 55% WML dan kan de alleenstaande ouder bij de Belastingdienst/Toeslagen blijven. Het voorschot kan dan worden aangepast aan de nieuwe situatie. Bedraagt het inkomen in de betreffende periode echter minder dan 55% WML dan kan de alleenstaande ouder beter voor de rest van het kalenderjaar naar de bijstand gaan omdat die maandelijks het verschil tussen het eigen inkomen en 90% WML aanvult, terwijl de Vazalo-toeslag maximaal 35% WML aanvult. Zou de alleenstaande ouder verwachten dat het gemiddelde jaarinkomen, ondanks het feit dat het inkomen in een deel van het jaar minder dan 55% WML bedraagt, uitkomt op ten minste 55% WML, dan kan zij bij de Belastingdienst/Toeslagen blijven.

In het kalenderjaar nadat de alleenstaande ouder is teruggekeerd naar de gemeente, kan het proces weer van voren af aan beginnen.

Bij het duiventil-effect gaat het er dus niet alleen om dat de alleenstaande ouder van de ene naar de andere instantie over moet. Het gaat er ook om dat de alleenstaande ouder:

• een inschatting moet maken van de te verwachten eigen inkomsten in het kalenderjaar in relatie tot een jaarlijks veranderende referte-eis en

• moet weten of bij een bepaalde, ook jaarlijks veranderende, hoogte van de eigen inkomsten gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld in schoolvakanties of bij ziekte van een kind) beter een beroep kan worden gedaan op de Belastingdienst/Toeslagen dan wel op de gemeente.

Wat dat betreft verschilt de Vazalo-toeslag van de andere toeslagen die de Awir kent. Die andere toeslagen lopen automatisch mee met de ontwikkeling van het inkomen van de betrokkene én er is geen alternatief. Bij de Vazalo-toeslag is er wel een keuzemogelijkheid (Vazalo of bijstand) voor de alleenstaande ouder die zelf moet bepalen van welke mogelijkheid gebruik wordt gemaakt!

Bij een stabiele deeltijdbaan en een gezinssituatie waarin zich geen onverwachte ontwikkelingen voordoen (of waarin de kinderopvang kan inspelen op onverwachte ontwikkelingen) realiseert de Vazalo-toeslag het door indienster beoogde alternatief voor de bijstand, waarbij het meer lonen van meer werk niet afhankelijk is van gemeentelijk beleid. Dat geldt temeer als er binnen de arbeidssituatie mogelijkheden zijn voor doorgroei en inkomensverbetering. Maar als de deeltijdbaan niet stabiel is, als er wel onverwachte ontwikkelingen zijn in de gezinssituatie (waarop de kinderopvang niet adequaat kan inspelen), als de deeltijdbaan een eindstation is, dan keert Vazalo zich tegen de alleenstaande ouder.

Het risico van Vazalo is dat een bepaalde groep alleenstaande ouders, die in de situatie verkeert dat het beoogde alternatief is te realiseren, wordt bevoordeeld ten opzichte van degenen die in een minder bevoorrechte situatie verkeren, zowel andere alleenstaande ouders als mensen die om andere redenen op deeltijdarbeid zijn aangewezen. Dit risico is voor ons een overwegend bezwaar tegen Vazalo.

Gelet op het vorenstaande kan men zich afvragen of, om tot een verantwoorde afweging te komen tussen de kansen en de risico’s van dit initiatiefwetsvoorstel, gebruik zou kunnen worden gemaakt van de experimenteermogelijkheid die artikel 83 WWB biedt. Bij een experiment kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit de WWB. Doel van experiment moet zijn het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering. De gemeenten die deelnemen aan een experiment worden op hun verzoek door minister SZW aangewezen. Een experiment kan ten hoogste drie jaar duren. Een experiment wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur en (eventueel) een ministeriële regeling. Een experiment kan na afloop worden omgezet in een structurele wettelijke regeling. Wij stellen ons op het standpunt dat een experiment op basis van artikel 83 WWB alleen mogelijk is als het initiatiefwetsvoorstel nog niet is aangenomen. Anders kan niet aan het vereiste worden voldaan dat het experiment ten doel moeten hebben het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering. Onder «deze wet» wordt immers de WWB verstaan en niet het initiatiefwetsvoorstel. Voorts heeft de beslissing tot het treffen van een structurele wettelijke regeling alsdan al zijn beslag gekregen in een wet en is geen sprake van een experiment als bedoeld in artikel 83, dat immers geheel of ten dele voorafgaat aan het voorstel van wet tot het treffen van een structurele wettelijke regeling. De definitieve standpuntbepaling ten aanzien van de experimenteermogelijkheid laten wij aan onze opvolgers.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat voor wie aanvaardt, dat het in voldoende mate kunnen waarmaken van de huishoudelijke en gezinstaken naast het verrichten van arbeid, in vele gevallen noopt tot deeltijdarbeid, de huidige situatie, ondanks allerhande tegemoetkomingen, niet toereikend is. In antwoord op de vraag van deze leden welke oplossingen wij dan wel zien om beëindiging van de bijstandssituatie te bereiken, delen wij het volgende mee. Bij alleenstaande ouders die zorg en arbeid combineren streeft de WWB naar volledige economische zelfstandigheid, zonder enige overheidssteun. De benadering van de WWB om door maatwerk de alleenstaande ouder te activeren en te helpen uit te stromen; in de individuele situatie bepaalt de gemeente samen met alleenstaande ouder de optimale combinatie van arbeid en zorg. Daarbij gaat het niet altijd om de kortste weg naar werk maar om de slimste weg naar werk. Dit is van belang om te voorkomen dat alleenstaande ouders langdurig in een kleine baan zonder perspectief blijven werken. Deze benadering impliceert investering in scholing en ontwikkeling. Betere opleiding maakt de combinatie van arbeid en zorg in zoverre gemakkelijker dat alleenstaande ouders al met een kleinere deeltijdbaan kunnen uitstromen en geen overheidssteun meer nodig hebben. Dat gemeenten hieraan al uitvoering geven, is te zien aan het toegenomen aantal lopende re-integratietrajecten.

Ook Vazalo biedt een inkomenondersteuning door de overheid. In tegenstelling tot de WWB kent Vazalo echter geen re-integratieinstrumenten. Hierdoor blijven alleenstaande ouders in Vazalo lang – tot het jongste kind 16 jaar wordt – aangewezen op een situatie op een minimuminkomen, zonder uitzicht op verbetering. Bovendien heeft de ouder tijdens deze periode geen aanspraak op re-integratie door de gemeente zodat de kans op beter betaald werk niet toeneemt – of zelfs afneemt in deze tijd waarin kennis snel veroudert.

Het maatwerk van de WWB biedt meer mogelijkheden dan Vazalo, waarvan de werking met name berust op een financiële prikkel. Uit diverse onderzoeken blijkt dat bij zorgende ouders een extra financiële prikkels niet altijd effectief zijn om ze te bewegen richting arbeidsmarkt. De culturele aspecten zoals opvattingen over arbeidsplicht, werkhervattingskans en opvoedkundige instelling van ouders spelen bij activering een rol. Bij de ouders die het belangrijker vinden om te zorgen en die weinig gevoelig zijn voor financiële prikkels zal de financiële toeslag van Vazalo geen effect sorteren.

De leden van de CDA-fractie vragen of – 16 maanden na de plenaire behandeling in de Tweede Kamer, waarbij als belangrijk bezwaar tegen de Vazalo-regeling onder meer werd opgevoerd «niet nu» – de uitstroom van alleenstaande ouders uit de WWB aanzienlijk is toegenomen. Zij vragen een nadere kwantificering. In 2003 stroomden 21 615 alleenstaande ouders uit op een bestand van 93 960 (23%), in 2004 23 550 op een bestand van 92 750 (25,4%) en in 2005 23 400 op een bestand van 89 220 (26,2%). Het aantal alleenstaande ouders in de bijstand daalt dus sinds de invoering van de WWB, bij een verhoudingsgewijs stijgende uitstroom. De inzet van de gemeente voor deze doelgroep vergt tijd en is thans niet alleen zichtbaar in termen van uitstroom. Deze inzet is juist belangrijk voor duurzame uitstroom. Veel gemeenten voeren een actief beleid gericht op scholing. Dit komt ook ten goede aan alleenstaande ouders die zich kunnen kwalificeren voor een bepaald vak of beroep. 62% van de alleenstaande ouders bezit geen startkwalificatie en investering in perspectief op een beter betaalde baan is daarbij (hard) nodig. Daarom is de stijging van het aantal lopende trajecten voor alleenstaande ouders zo van belang. Op 1 januari 2005 bedroeg het aantal lopende trajecten 33 890 en eind december 2005 was dit aantal gestegen tot 41 120, terwijl in dezelfde periode het aantal alleenstaande ouders in de bijstand daalde.

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA- en de PvdA-fractie naar de in- en uitvoeringsproblematiek, delen wij mee dat de Belastingdienst na aanvaarding door de Eerste Kamer één jaar nodig heeft voor het ontwerpen en bouwen van de applicatie en het opstellen van formulieren. Ook moet met gemeenten overlegd worden over de noodzakelijke gegevensuitwisseling. Aangezien het nu februari 2007 is, is het ontwerp en de bouw van de applicatie zeker niet voor januari 2008 klaar. Dit is te laat om de regeling goed te kunnen uitvoeren. Immers, om in december 2007 het eerste voorschot uit te kunnen betalen, moeten de formulieren in september/oktober 2007 bij de betrokkenen op de mat liggen. Dit zou betekenen dat de invoeringstermijn 7 maanden zou bedragen en geen 25 maanden zoals de leden van de PvdA-fractie veronderstellen. Rekening houdend met het voorgaande en de veelheid van de andere werkzaamheden, is invoering per 1 januari 2009 – en dus verzending van de formulieren in september/oktober 2008 – een realistische weergave van de werkelijkheid.

Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de gelijkschakeling van de diverse begrippen in Vazalo en Awir uitkomst bieden bij de in- en uitvoeringsproblematiek. Door de vormgeving van de Vazalo als draagkrachtafhankelijke toeslag is de Awir vanzelf van toepassing en gelden de in de Awir gehanteerde begrippen ook voor de Vazalo-toeslag. Dit geldt echter niet onverkort voor de WWB. Een verschil tussen de Awir en die wet schuilt met name in het inkomensbegrip. Waar de Awir aansluit bij het fiscale verzamelinkomen kent de bijstand het netto-inkomen. Dit is een principieel verschil, voortvloeiend uit het verschil in karakter tussen beide wetten. Deze begrippen kunnen dan ook niet zonder meer gelijkgeschakeld worden. Voor de uitvoering zou een dergelijke gelijkschakeling bovendien geen voordeel opleveren, aangezien de gemeente niet is geoutilleerd om het fiscale inkomen – en dan op maandbasis – te berekenen. Bovendien zou het vanuit een oogpunt van eenduidigheid onwenselijk zijn als meer dan een instantie zich met de vaststelling van het verzamelinkomen zou bezighouden.

Voor de Belastingdienst/Toeslagen is daartegenover overschakeling naar het netto-inkomen weer niet aan de orde, aangezien daarmee zou worden afgeweken van het inkomensbegrip dat voor de andere toeslagen geldt.

De leden van de CDA-fractie vragen of er reeds meer te zeggen valt over het juridische risico van het onbelast zijn van de Vazalo-toeslag en hoe dit risico valt te ondervangen. De inkomstenbelasting gaat uit van heffing over vrij besteedbaar inkomen. Vrijgesteld worden uitkeringen of toeslagen voor een specifiek doel, zoals AWBZ- en AKW-uitkeringen, zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag, studiebeurzen en ook de nieuw te introduceren kindertoeslag. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de Vazalo-toeslag hoewel bedoeld als algemene inkomensaanvulling, onbelast zou worden. Dit in tegenstelling tot ander algemeen inkomen, zoals loon of bijstand. Het bezwaar daartegen is niet alleen dat het verschil een juridisch risico oplevert, maar dat dit verschil beleidsmatig niet goed verdedigbaar is. Immers, waarom zou de wetgever mensen die vergelijkbare soorten algemeen inkomen genieten anders willen behandelen?

De omvang van de groep van niet-bijstandsgerechtigden die in aanmerking zou kunnen komen voor de Vazalo toeslag, waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen, bedraagt 25 000 personen.

De leden van de VVD-fractie vragen of op basis van recente cijfers op dit gebied (zoals o.a. CBS: Bijstandsuitkeringen 3e kwartaal 2006 en Armoedebericht 2006) een bijgestelde tabel kan worden geleverd van de budgettaire effecten Vazalo voor de komende 5 jaar. In antwoord hierop delen wij mee dat de geraamde budgettaire effecten van Vazalo zoals die enkele maanden geleden aan de Kamer kenbaar zijn gemaakt door het kabinet zijn nog steeds van toepassing. De uitgangspunten en gehanteerde cijfers behoeven, gegeven de marges die bij dergelijke ramingen gelden, geen aanpassing.

Op verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie gaan wij nader in op de vraag in hoeverre de handhaving door de fiscus minimaal even goed is gewaarborgd als de handhaving van de WWB door de gemeenten? Het betreft dan met name de vraag naar de controle op leefvormen.

De leefvorm is een belangrijk criterium voor de aanspraak op toeslagen. Dat geldt niet alleen voor de Vazalo-toeslag, maar ook voor de toeslagen voor huur, zorg en kinderopvang.

De Belastingdienst/Toeslagen controleert leefvormen aan de hand van de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij vermoeden van misbruik/fraude wordt contact gezocht met de sociale recherche van de betreffende gemeente. De dienst voert daarnaast niet zelf controle uit door waarneming ter plaatse, maar kan daarvoor wel gebruik maken van de controlecapaciteit van sociale diensten of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst. De Belastingdienst/Toeslagen heeft anders dan de gemeenten geen mogelijkheid om rechtstreeks tot gerichte controles te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA) (plv. voorzitter), Swenker (VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA) (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA) en Schouw (D66).

Plv. leden: Vac. (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen (GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Ruers (SP), Terpstra (CDA), Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA) en Leijnse (PvdA).

Naar boven