H
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 augustus 2007
Tijdens het debat van 3 juli1 jongstleden
over nog openstaande toezeggingen gaf ik aan dat ik de toezegging van mijn
ambtsvoorganger, gedaan tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het
wetsvoorstel dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, om twee algemene
maatregelen van bestuur zodra zij tot stand zijn gekomen ter kennis van de
Eerste Kamer te brengen, gestand zal doen.
Bijgaand treft u het Besluit OM-afdoening2
aan dat enkele regels ter uitvoering van de Wet OM-afdoening bevat en waarin
wordt geregeld voor welke delicten opsporingsambtenaren een strafbeschikking
zullen kunnen uitvaardigen.
Een tweede algemene maatregel van bestuur, betreffende de mandatering
van de bevoegdheid van de officier van justitie een strafbeschikking uit te
vaardigen zal, zodra deze gereed is, evenzeer ter kennis van de Eerste Kamer
worden gebracht. Deze algemene maatregel van bestuur zal in voorbereiding
worden genomen op basis van een onder auspiciën van het WODC uitgevoerd
onderzoek naar de mandateringspraktijk bij het openbaar ministerie. Dit onderzoek
bevindt zich thans in de afrondende fase. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting
dit najaar naar de Staten-Generaal worden toegezonden.
Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel
dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, wees het toenmalige lid Witteveen
erop dat de verwachte capacitaire effecten van de Wet OM-afdoening waren doorgerekend
met behulp van een samen met de ketenpartners opgesteld model. Op vele terreinen
van overheidsactiviteit moet met modellen worden gewerkt om de effecten van
beleidswijzigingen op de capaciteit te schatten. De heer Witteveen beval aan
daarbij gebruik te maken van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden
die op andere terreinen dan het justitiële worden gehanteerd (Handelingen
I, 2005/06, blz. 36–1696). Mijn ambtsvoorganger zegde aan de Eerste
Kamer toe deze aanbeveling, wat betreft de evaluatie van de OM-afdoening
en ook van andere wetten en wetsvoorstellen, onder de aandacht te brengen
van het WODC (Handelingen I, 2005/06, blz. 36-1727). Aan deze toezegging is
gevolg gegeven.
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin