29 849
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening)

H
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2007

Tijdens het debat van 3 juli1 jongstleden over nog openstaande toezeggingen gaf ik aan dat ik de toezegging van mijn ambtsvoorganger, gedaan tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, om twee algemene maatregelen van bestuur zodra zij tot stand zijn gekomen ter kennis van de Eerste Kamer te brengen, gestand zal doen.

Bijgaand treft u het Besluit OM-afdoening2 aan dat enkele regels ter uitvoering van de Wet OM-afdoening bevat en waarin wordt geregeld voor welke delicten opsporingsambtenaren een strafbeschikking zullen kunnen uitvaardigen.

Een tweede algemene maatregel van bestuur, betreffende de mandatering van de bevoegdheid van de officier van justitie een strafbeschikking uit te vaardigen zal, zodra deze gereed is, evenzeer ter kennis van de Eerste Kamer worden gebracht. Deze algemene maatregel van bestuur zal in voorbereiding worden genomen op basis van een onder auspiciën van het WODC uitgevoerd onderzoek naar de mandateringspraktijk bij het openbaar ministerie. Dit onderzoek bevindt zich thans in de afrondende fase. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting dit najaar naar de Staten-Generaal worden toegezonden.

Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, wees het toenmalige lid Witteveen erop dat de verwachte capacitaire effecten van de Wet OM-afdoening waren doorgerekend met behulp van een samen met de ketenpartners opgesteld model. Op vele terreinen van overheidsactiviteit moet met modellen worden gewerkt om de effecten van beleidswijzigingen op de capaciteit te schatten. De heer Witteveen beval aan daarbij gebruik te maken van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden die op andere terreinen dan het justitiële worden gehanteerd (Handelingen I, 2005/06, blz. 36–1696). Mijn ambtsvoorganger zegde aan de Eerste Kamer toe deze aanbeveling, wat betreft de evaluatie van de OM-afdoening en ook van andere wetten en wetsvoorstellen, onder de aandacht te brengen van het WODC (Handelingen I, 2005/06, blz. 36-1727). Aan deze toezegging is gevolg gegeven.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Handelingen I, 2006–2007, pag. 1075–1079.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienummer 138858.

Naar boven