28 764
Goedkeuring van het op 24 april 1986 te Straatsburg totstandgekomen Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale niet-gouvernementele organisaties, alsmede invoering van enige regels met betrekking tot in een terrorismelijst vermelde organisaties en andere organisaties waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 19 september 2006

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de commissie voor Justitie hebben met vreugde kennisgenomen van het besluit om alsnog het Europees Verdrag van 1986 goed te keuren. Daarmee wordt voor een groot aantal NGO’s – er wordt gesproken van een aantal van 1742 – zekerheid geboden om in andere staten dan de staat van vestiging op normale wijze aan het rechtsverkeer deel te nemen. Tevens namen deze leden met grote belangstelling kennis van de aanpassing van het ontwerp om te voorkomen, dat terroristische organisaties rechtmatig vanuit Nederland kunnen opereren. Het ontwerp betreft immers de mogelijkheid tot een verboden verklaring door een verklaring voor recht van buitenlandse organisaties, die doelen hanteren, die in strijd zijn met de openbare orde. Tevens wordt het mogelijk buitenlandse organisaties die op een terrorismelijst van de Verenigde Naties en/of op een zodanige lijst van de EU zijn geplaatst van rechtswege verboden te verklaren, terwijl zulks eveneens zal gelden voor Nederlandse organisaties. Tenslotte wordt de deelname aan verboden organisaties strafbaar gesteld. Het komt de leden van de commissie voor, dat dit een goede benadering is. Deze leden hebben evenwel nog enige vragen.

In de memorie van toelichting wordt gesteld, dat het niet duidelijk is of de erkenning van een rechtspersoon op grond van het verdrag naast de rechtspersoonlijkheid ook het toepasselijke recht omvat. Daarmee wordt niet precies duidelijk wat nu onder erkenning moet worden verstaan. Zien de leden van de commissie het goed dan kan erkenning niet worden gescheiden van het bepalen van het op de rechtspersoon toepasselijke recht. Zo wordt ook bij de Wet conflictenrecht corporaties bij het bepalen van het toepasselijke recht tegelijkertijd vastgesteld dat de corporatie op grond van het aangewezen recht geldig is opgericht. Gaarne ontvangen de leden een verduidelijking op dit punt.

De regering vermeldt in de toelichting op de nota van wijziging, dat er bij de formulering van artikel 2:20, derde lid, BW en artikel 5b van de Wet conflictenrecht corporaties is gekozen voor een dynamische verwijzing, opdat niet bij toekomstige aanpassing van een verordening of bijlage aanpassing van de wet noodzakelijk is. Kan de minister uitleggen uit welke formulering van de wettelijke bepalingen deze dynamische benadering blijkt?

In het verslag van het schriftelijk overleg in de Tweede Kamer is melding gemaakt van problemen met betrekking tot de rechtsbescherming van corporaties, die op de sanctielijsten van de Verenigde Naties en de Europese Unie zijn geplaatst. Tijdens de mondelinge behandeling is daarop voortgegaan. Hoewel de leden van de commissie deze debatten niet willen overdoen, zijn zij van mening, dat de praktijk zal zijn gediend met een helder overzicht van de mogelijkheden en onmogelijkheden tot rechtsbescherming als het gaat om de plaatsing op een terrorismelijst – de de-listing procedure – en het toepassen van andere sanctiemogelijkheden. De minister heeft tijdens de behandeling opgemerkt, dat problemen, die rijzen met betrekking tot de plaatsing op de VN-lijst niet op nationaal niveau kunnen worden opgelost, terwijl de internationale procedures rond de plaatsing en de «de-listing» vatbaar zijn voor verbetering; een uitspraak, die ook op internationaal niveau is erkend. Ten aanzien van de plaatsing op een EU-lijst geeft de regering een interpretatie van het Plaumann-arrest, waardoor het wel mogelijk zou zijn om via een procedure op grond van artikel 230 EG op te komen tegen de wettigheid van een verordening. Daarnaast is er het Gemeenschappelijk Standpunt, waartegen endogene organisaties niet kunnen opkomen bij het HvJ EG (omdat dit standpunt als een derde pijler besluit moet worden aangemerkt) en exogene organisaties misschien wel. Kortom de leden van de CDA-fractie achten het van belang, dat er een overzicht van de mogelijkheden tot rechtsbescherming wordt gegeven en dat wordt aangegeven of er sprake is van de «effective remedy», die het EVRM eist.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De wnd. griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66) en Russell (CDA).

Naar boven