B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 19 september 2006
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de commissie voor Justitie hebben met vreugde kennisgenomen
van het besluit om alsnog het Europees Verdrag van 1986 goed te keuren. Daarmee
wordt voor een groot aantal NGO’s – er wordt gesproken van een
aantal van 1742 – zekerheid geboden om in andere staten dan de staat
van vestiging op normale wijze aan het rechtsverkeer deel te nemen. Tevens
namen deze leden met grote belangstelling kennis van de aanpassing van het
ontwerp om te voorkomen, dat terroristische organisaties rechtmatig vanuit
Nederland kunnen opereren. Het ontwerp betreft immers de mogelijkheid tot
een verboden verklaring door een verklaring voor recht van buitenlandse organisaties,
die doelen hanteren, die in strijd zijn met de openbare orde. Tevens wordt
het mogelijk buitenlandse organisaties die op een terrorismelijst van de Verenigde
Naties en/of op een zodanige lijst van de EU zijn geplaatst van rechtswege
verboden te verklaren, terwijl zulks eveneens zal gelden voor Nederlandse
organisaties. Tenslotte wordt de deelname aan verboden organisaties strafbaar
gesteld. Het komt de leden van de commissie voor, dat dit een goede benadering
is. Deze leden hebben evenwel nog enige vragen.
In de memorie van toelichting wordt gesteld, dat het niet duidelijk is
of de erkenning van een rechtspersoon op grond van het verdrag naast de rechtspersoonlijkheid
ook het toepasselijke recht omvat. Daarmee wordt niet precies duidelijk wat
nu onder erkenning moet worden verstaan. Zien de leden van de commissie het
goed dan kan erkenning niet worden gescheiden van het bepalen van het op de
rechtspersoon toepasselijke recht. Zo wordt ook bij de Wet conflictenrecht
corporaties bij het bepalen van het toepasselijke recht tegelijkertijd vastgesteld
dat de corporatie op grond van het aangewezen recht geldig is opgericht. Gaarne
ontvangen de leden een verduidelijking op dit punt.
De regering vermeldt in de toelichting op de nota van wijziging, dat er
bij de formulering van artikel 2:20, derde lid, BW en artikel 5b van de Wet
conflictenrecht corporaties is gekozen voor een dynamische verwijzing, opdat
niet bij toekomstige aanpassing van een verordening of bijlage aanpassing
van de wet noodzakelijk is. Kan de minister uitleggen uit welke formulering
van de wettelijke bepalingen deze dynamische benadering blijkt?
In het verslag van het schriftelijk overleg in de Tweede Kamer is melding
gemaakt van problemen met betrekking tot de rechtsbescherming van corporaties,
die op de sanctielijsten van de Verenigde Naties en de Europese Unie zijn
geplaatst. Tijdens de mondelinge behandeling is daarop voortgegaan. Hoewel
de leden van de commissie deze debatten niet willen overdoen, zijn zij van
mening, dat de praktijk zal zijn gediend met een helder overzicht van de mogelijkheden
en onmogelijkheden tot rechtsbescherming als het gaat om de plaatsing op een
terrorismelijst – de de-listing procedure – en het toepassen van
andere sanctiemogelijkheden. De minister heeft tijdens de behandeling opgemerkt,
dat problemen, die rijzen met betrekking tot de plaatsing op de VN-lijst niet
op nationaal niveau kunnen worden opgelost, terwijl de internationale procedures
rond de plaatsing en de «de-listing» vatbaar zijn voor verbetering;
een uitspraak, die ook op internationaal niveau is erkend. Ten aanzien van
de plaatsing op een EU-lijst geeft de regering een interpretatie van het Plaumann-arrest,
waardoor het wel mogelijk zou zijn om via een procedure op grond van artikel
230 EG op te komen tegen de wettigheid van een verordening. Daarnaast is er
het Gemeenschappelijk Standpunt, waartegen endogene organisaties niet kunnen
opkomen bij het HvJ EG (omdat dit standpunt als een derde pijler besluit moet
worden aangemerkt) en exogene organisaties misschien wel. Kortom de leden
van de CDA-fractie achten het van belang, dat er een overzicht van de mogelijkheden
tot rechtsbescherming wordt gegeven en dat wordt aangegeven of er sprake is
van de «effective remedy», die het EVRM eist.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De wnd. griffier van de commissie,
Van Dooren
XNoot
1Samenstelling: Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA),
De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf
(VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).
Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL),
Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA),
Schuyer (D66) en Russell (CDA).