B
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het voorlopig
verslag van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het
onderhavige wetsvoorstel.
Het is juist, zoals de vaste commissie stelt, dat een reguliere bijstandsuitkering
voor het overgrote deel is uitgezonderd van de mogelijkheid tot beslaglegging
en de langdurigheidstoeslag in het geheel niet. Regels omtrent de beslaglegging
zijn te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In principe
zijn alle inkomsten vatbaar voor beslag. Het beslag wordt echter begrensd
door de zogenaamde beslagvrije voet. Dit om de bestaanszekerheid van de schuldenaar
niet in het gedrang te laten komen. De basishoogte van de beslagvrije voet
is rechtstreeks gekoppeld aan de normen in de Wet werk en bijstand (WWB) en
bedraagt minimaal 90% van de relevante bijstandsnorm. In het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voorts bepaald dat de mogelijkheid van
beslaglegging zich niet uitstrekt tot vorderingen of zaken die door de wetgever
expliciet zijn uitgezonderd van beslag. In de regel gaat het dan om uitkeringen
voor specifieke kosten (zorg-, huurtoeslag en dergelijke). Voor de langdurigheidstoeslag
is in de WWB geen uitzondering gemaakt. De langdurigheidstoeslag is namelijk
geen uitkering die bedoeld is voor specifieke kosten, maar een inkomensbestanddeel
dat vrij besteedbaar is. Beslaglegging op de langdurigheidstoeslag is daarom
mogelijk. De regering ziet gegeven het bovenstaande geen aanleiding de langdurigheidstoeslag
van beslag uit te zonderen. De regering is niet beducht voor het effect dat
deze toeslagen straks in ruime mate zullen toevallen aan deurwaarders. In
het geval er beslag wordt gelegd op een langdurigheidstoeslag zal dit immers
leiden tot een verlaging van de af te lossen schuldenlast en op deze wijze
in de ogen van de regering een positieve bijdrage leveren aan de schuldsanering
van de betrokkene.
In tegenstelling tot hetgeen de vaste commissie blijkens enige vragen
daaromtrent vermoedt, ziet dit wetsvoorstel niet op een speciale behandeling
voor mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Dit wetsvoorstel
regelt een recht op langdurigheidstoeslag in die gevallen, waarin het college
van burgemeester en wethouders van oordeel is dat, gelet op het feit dat de
inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid in de in aanmerking
te nemen periode gedurende een zeer korte periode en tot een zeer laag bedrag
zijn ontvangen, de betrokkene geen arbeidsmarktperspectief heeft. Daarbij
wordt in het wetsvoorstel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende
groepen uitkeringsgerechtigden.
De commissie vraagt waarom de regering amendement 17 van mevrouw Noorman-den
Uyl heeft ontraden. Met dit amendement beoogt de indiener dat een bepaalde
groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten recht krijgt op een langdurigheidstoeslag
als zij volledig arbeidsongeschikt worden. Is dat, omdat dit amendement iets
regelt dat ook binnen de bestaande wettelijke kaders al kan, zo vraagt de
commissie. De afbakening van de doelgroep, die in de praktijk weerbarstiger
zal zijn dan op papier, vereist een zorgvuldig met de uitvoerders afgestemde
wetswijziging om onbedoelde uitbreiding van de doelgroep en competentiekwesties
tussen UWV en gemeenten te voorkomen. Het bezwaar tegen het onderhavige amendement
is dat er geen afstemming met de uitvoerders heeft plaatsgevonden en dat het
daardoor de vorengenoemde risico’s met zich meebrengt. Om die reden
is het amendement ontraden. Wel is reeds toegezegd dat ik bereid ben om in
overleg met VNG, gemeenten en UWV te bezien op welke wijze het beste invulling
kan worden gegeven aan de belangen van de onderhavige doelgroep.
Behoudens de leden van de VVD wensen de leden van de in de commissie vertegenwoordigde
fracties te vernemen welke de overwegingen zijn om de periode van 60 maanden,
waarin iemand geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen
niet te verkorten tot 36 maanden. De overwegingen van de regering zijn de
volgende. Het doel van de langdurigheidstoeslag is een tegemoetkoming voor
diegenen die langdurig een inkomen op bijstandsniveau hebben en door gebrek
aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Bij
de vormgeving van de langdurigheidstoeslag is vastgesteld dat er een substantiële
groep personen is die na drie à vier jaar toch nog uitstroomt naar
werk. Het verkorten van de referteperiode vergroot dus voor een substantiële
groep de kans op armoedevaleffecten t.o.v. een referteperiode van vijf jaar.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof