A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
De vaste commissie vroeg of zij het goed ziet dat een reguliere bijstandsuitkering
voor het overgrote deel is uitgezonderd van de mogelijkheid tot beslaglegging
en de langdurigheidstoeslag in het geheel niet. Zo ja, kan de staatssecretaris
de redenen voor dit verschil nog eens benoemen en daarbij betrekken dat de
toeslag is bedoeld om een extraatje te geven aan mensen die langdurig in de
bijstand zitten en die verondersteld moeten worden straks kosten te krijgen
vanwege bijvoorbeeld het kapotgaan van de koelkast (Handelingen, 2006, 5053)?
Is deze toeslag daarmee in de visie van de staatssecretaris niet een minimumbehoefteregeling,
althans daarmee niet op één lijn te stellen? Is de staatssecretaris
niet beducht voor het effect dat deze toeslagen straks in de praktijk in ruime
mate zullen toevallen aan deurwaarders die hieruit als eerste de eigen incassokosten
voldoen en het resterende overmaken aan die ene schuldeiser die de lucht van
de uitbetaling van deze toeslag heeft gekregen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
waarom acht hij dit risico aanvaardbaar?
Wat is de achtergrond achter de speciale behandeling in dit wetsvoorstel
voor mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn? Betekent de introductie
van dit criterium uit de WIA dat gemeenten nu ook zullen moeten gaan differentiëren
in de populatie volledig arbeidsongeschikten tussen degenen die op termijn
mogelijk nog kunnen herstellen en zij voor wie iedere verbeteringsperspectief
ontbreekt? Zo ja, wat is de zin van deze extra voorwaarden? En wat zijn de
gevolgen voor gemeenten die de norm lankmoediger uitleggen dan bijvoorbeeld
de medische beslisautoriteit van het UWV? Riskeren zij in zo’n geval
dat de rijksoverheid de toegekende toeslag niet aan de betalende gemeente
vergoedt? Zo ja, dreigt hier dan niet een hoge mate van niet-gebruik, in de
zin dat gemeenten onnodig beducht zullen worden om de toeslag aan volledig
arbeidsongeschikten uit te betalen, temeer nu de normstelling terzake nog
zo weinig is uitgekristalliseerd?
Ziet de commissie het goed dat het geschil rondom amendement nr. 17 van
mevrouw Noorman-den Uyl zich toespitst op de vraag of hetgeen in dit amendement
wordt voorgesteld ook binnen de bestaande wettelijke kaders al kan? Zo nee,
waarom heeft de staatssecretaris de aanvaarding van dit amendement
ontraden? Zo ja, wie is in geval van een toekenning binnen deze kaders de
financier (rijk of gemeente)?
Behalve de VVD-fractie wensten alle in de commissie vertegenwoordigde
fracties van de staatssecretaris te vernemen welke zijn overwegingen zijn
om de periode van 60 maanden waarin iemand geen inkomsten uit of in verband
met arbeid mag hebben gehad niet te verkorten tot 36 maanden.
De voorzitter van de commissie,
Van Driel
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), plv. voorzitter),
Swenker (VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD),
Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA), voorzitter, Vedder-Wubben
(CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA) en Schouw (D66).
Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen
(GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA),
Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA) en Leijnse (PvdA).