30 386
Wijziging van de Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 29 mei 2006

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen de problemen, die voor de harmonisatie ten aanzien van dit onderwerp moesten worden overwonnen en zij zijn verheugd, dat uiteindelijk toch enige vormen van medezeggenschap op Europees niveau kunnen worden gerealiseerd. Zij kunnen ook instemmen met de keuze, die is gemaakt om de medezeggenschap voor werknemers van de SCE onder te brengen in de Wet rol werknemers bij de SE, welke wet daartoe een naamsverandering ondergaat. Daarbij is van belang, dat er coherentie is nagestreefd tussen de thans te implementeren richtlijn en de SE-richtlijn, waarin de medezeggenschap van werknemers van de SE is geregeld. Bovendien heeft een goede afstemming plaatsgevonden met wetsvoorstel 30 382 (statuut van de SCE).

Overigens stellen deze leden met genoegen vast, dat in het onderhavige wetsvoorstel geen andere regels zijn opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn. Er rest deze leden nog een enkele vraag, die zij ter verduidelijking van bepaalde aspecten van het wetsvoorstel gaarne beantwoord zouden zien.

Bij deze leden bestaat de vrees, dat de «vooraf bepaalt achteraf benadering» bij fusies of de oprichting door tenminste twee juridische lichamen problemen zal opleveren wanneer in verschillende rechtstelsels met elkaar conflicterende regels ten aanzien van medezeggenschapsstelsels bestaan. In dat geval zal een rangorde moeten worden aangebracht tussen de diverse vormen van medezeggenschap ( informatie, raadpleging en medezeggenschap in de zin van invloed op de samenstelling van een bestuurs- of toezichthoudend orgaan), welke vormen weer onderling kunnen worden gedifferentieerd en waarbij ten aanzien van de laatstgenoemde vorm van medezeggenschap de voor Nederland nieuwe variant, bestaande uit het deelnemen door werknemers aan de algemene vergadering overeenkomstig art. 19 Richtlijn moet worden gerekend in een bepaalde mate ( welke?) overeen te komen met het recht om de samenstelling van het bestuurs- of toezichthoudend orgaan te beïnvloeden. Door middel van deze rangorde zal moeten worden vastgesteld welke situatie vooraf uiteindelijk maatgevend zal zijn voor de situatie in de SCE achteraf. Kan de minister in dit verband een indicatie geven welke criteria of conflictregels moeten worden toegepast om een dergelijke rangorde naar redelijkheid te kunnen vaststellen? Hoe kunnen de onderlinge verschillen zo goed mogelijk worden vergeleken?

Hierbij kan toch niet alleen een getalsmatig criterium ten aanzien van het aantal in een bepaald land bij een bepaalde vooraf geldende vorm van medezeggenschap betrokken werknemers worden gehanteerd? Het lijkt voor de hand te liggen, dat daarbij ook het al of niet van toepassing zijn van de structuurregeling en de gelding van een monistisch of dualistisch systeem een rol spelen. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich bij de vragen in deze alinea aan.

Volgens de leden van de CDA-fractie is niet duidelijk hoe werknemers ter uitvoering van art.9 Richtlijn met stemrecht kunnen deelnemen aan de algemene vergadering. Kan de minister meedelen hoe deze voor Nederland nieuwe vorm van medezeggenschap moet worden ingekleed en uitgevoerd?

De voorzitter van de commissie,

Van Driel

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), plv. voorzitter, Swenker (VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA), voorzitter, Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA), Schouw (D66).

Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen (GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA), Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA), Leijnse (PvdA).

Naar boven