30 313
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid

G
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 juni 2006

In deze nadere memorie van antwoord – die mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt uitgebracht – zal de regering ingaan op de vragen die door de vaste commissie voor onderwijs zijn gesteld.

De leden van de CDA-fractie stellen de vraag of zij uit de passage «De inspectie rapporteert dan weer over de mate waarin de doelen worden bereikt rond de gemaakte afspraken» mogen afleiden dat de inspectie geen partij is bij de vraag of, dan wel toezicht houdt op de mate waarin, scholen daadwerkelijk afspraken maken met gemeenten. Tevens vragen zij hoe zich dit verhoudt tot de verkenning naar de rol van de inspectie terzake van de rol van de scholen bij het lokale integratiebeleid.

Gemeenten en scholen zullen op grond van dit wetsvoorstel de wettelijke verplichting hebben tot het jaarlijks voeren van een overleg over onder andere het voorkomen van segregatie en het bevorderen van integratie. Het overleg is gericht op het maken van afspraken. De inspectie zal er op toezien dat scholen deelnemen aan het verplichte overleg. De gemeente kan de afspraken uit het verplichte overleg omzetten in bindende afspraken. Alle partijen dienen hiermee in te stemmen. Wanneer hierover geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de gemeente en de schoolbesturen, kan één van de partijen een beroep doen op de geschillencommissie. Op dit moment wordt overleg gevoerd met de Inspectie van het onderwijs over het toezicht ten aanzien van de verplichting voor scholen om burgerschap en sociale integratie vorm te geven in het onderwijs. Naast het toezicht van de inspectie op de deelname van de school aan het verplichte overleg, kan de inspectie de school aanspreken op de bijdrage van de school om burgerschap en sociale integratie in het onderwijs concreet inhoud te geven.

De leden van de PvdA-fractie willen graag een specificatie van de middelen die beschikbaar zijn voor bovenschoolse taalklassen. Tevens vragen zij voor wie die middelen ter beschikking zouden moeten worden gesteld.

Sommige gemeenten richten een centrale opvang of een bovenschoolse taalklas in voor leerlingen die nieuw instromen in het onderwijs. Zij leren dan eerst gedurende 1 jaar de Nederlandse taal en stromen dan in het daarop volgende schooljaar door naar een reguliere groep in het onderwijs. Gemeenten kunnen hiervoor de middelen inzetten die zij op grond van het Besluit onderwijs aan vreemdelingen (Stb. 2003, 307) ontvangen. Dit besluit is bedoeld voor leerlingen in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs die korter dan 1 jaar in Nederland zijn. Het gaat dan om kinderen die in het kader van gezinshereniging naar Nederland komen of om kinderen die de asielprocedure doorlopen. Deze nieuw komende kinderen worden wel altijd ingeschreven in het onderwijs. De gemeente ontvangt voor elke nieuw komende leerling gedurende het eerste jaar een bepaald bedrag.

Voor het inrichten van een bovenschoolse taalklas werken gemeenten samen met de betreffende scholen voor primair en voortgezet onderwijs waarbij de leerlingen zijn ingeschreven. Gemeenten ontvangen een bijdrage per leerling voor schoolkosten en voor coördinatiekosten. In 2005 is hieraan € 6,9 mln. uitgegeven, waarvan € 1,2 mln. in het primair onderwijs en € 5,7 mln. in het voortgezet onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie stellen vervolgens de vraag of de minister van oordeel is dat ook gezinsgerichte programma’s uit de gewichtengelden bekostigd zouden kunnen en moeten worden. Zo ja, heeft de minister mogelijkheden om de schoolbesturen daar toe te bewegen? Zo nee, uit welke middelen moeten deze programma’s dan gefinancierd worden?

Programma’s voor opvoedingsondersteuning en programma’s om de ouderbetrokkenheid te vergroten kunnen een goede bijdrage leveren aan een succesvol verloop van de schoolloopbaan van kinderen. Ik ben van mening dat dergelijke programma’s niet uit de gewichtengelden zouden moeten worden bekostigd. De gewichtengelden zijn bedoeld als extra (formatie)middelen voor scholen waar een relatief groot aantal achterstandsleerlingen is ingeschreven. Programma’s zoals Opstap kunnen worden gefinancierd vanuit de vrije ruimte van 25 miljoen Euro die voor gemeenten landelijk beschikbaar zijn in de besteding van de specifieke uitkering voor het onderwijsachterstandenbeleid (Handelingen II, 14 februari 2006, 49–3276/77). Gemeenten zijn vrij in de keuze of zij deze middelen ook daadwerkelijk willen gaan besteden aan gezinsgerichte programma’s, zoals Opstap. Eerder heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd bij de beantwoording van vragen over Opstap (Antwoorden op vragen van het lid Hamer, Kamerstukken II, 2005/06, nr. 1499).

Het programma Opstap is niet gericht op opvoedingsondersteuning, maar is er op gericht om, weliswaar in de thuissituatie, een taalachterstand bij een jong kind aan te pakken. Programma’s voor opvoedingsondersteu- ning behoren tot het lokaal preventief jeugdbeleid. Gemeenten en scholen maken met elkaar en andere betrokken instellingen afspraken over de aansluiting van het lokaal preventief jeugdbeleid en de zorgstructuur in en om de school. Een goede signalering van problemen in de thuissituatie door de school en een goede doorverwijzing naar de juiste interventie kan er voor zorgen dat de thuissituatie verbetert. Aan het versterken van de keten signalering-beoordeling-interventie wordt in het kader van de Operatie Jong in verschillende thema’s (vroegsignalering, zorgstructuren in en om de school, gemeentelijke taken, verwijsindex risicojongeren, etc.) veel aandacht besteed.

Onderschrijft de minister de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat de regierol van de gemeente vaak wordt vereenvoudigd als de gemeente middelen heeft om stroef verlopende processen met een financiële bijdrage (weer) op gang te brengen.

Ja. De regiefunctie van de gemeente is van groot belang bij het bieden van adequate hulp aan kinderen en jongeren in de gemeente die dat nodig hebben. Een goede samenwerking tussen de gemeente en de betrokken partners (o.a. de scholen) is een voorwaarde voor een succesvolle aanpak. Het is aan de gemeente en de lokale partijen om ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid daaraan een bijdrage te leveren.

De gemeente beschikt over financiële middelen om bijvoorbeeld verslavingsproblematiek, opvoedingsondersteuning of jeugdgezondheidszorg aan te pakken. Omdat de gemeente ook bij de bestrijding van onderwijsachterstanden een belangrijke rol vervult ontvangt de gemeente ook hiervoor middelen, hetzij via een specifieke uitkering, dan wel als onderdeel van een brede doeluitkering.

Tot besluit vragen de leden van de PvdA-fractie de minister nog eens helder uiteen te zetten waarom zij het toch nodig heeft gevonden om € 60 mln uit de gemeentelijke middelen over te hevelen naar de gewichtengelden ter beschikking van de schoolbesturen.

Met het nieuwe onderwijsachterstandenbeleid zijn de verantwoordelijkheden tussen de gemeenten en de schoolbesturen aangescherpt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid en de competentie van scholen om een effectieve aanpak van onderwijsachterstanden te kiezen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de samenhang van de verschillende jeugdvoorzieningen in de gemeente. Ook bij de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is deze verantwoordelijkheidsverdeling gestalte gegeven. Scholen worden verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie. Daarom is van de middelen uit de Motie-Verhagen € 60 mln. aan scholen voor primair onderwijs beschikbaar gesteld voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, waaronder programma’s voor vroegschoolse educatie, in de eerste groepen van het basisonderwijs. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie. Hiervoor worden structureel middelen ter beschikking gesteld. Daarnaast worden gemeenten verantwoordelijk voor het inrichten van schakelklassen, waarvoor zij structureel middelen zullen ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven