30 300 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006

D
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 september 2006

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft op 9 mei 2006 aan de minister van Justitie een brief gezonden met het verzoek om voortgangsinformatie te verstrekken betreffende zijn toezeggingen aan de Eerste Kamer.

De minister van Justitie heeft daarop bij brief van 15 september 2006 geantwoord.

Hierbij wordt verslag uitgebracht van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De wnd. griffier van de commissie voor Justitie,

Van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 9 mei 2006

Betreft: verzoek voortgangsinformatie toezeggingen aan de Eerste Kamer.

Op 28 maart jl. heeft de vaste commissie voor Justitie het overzicht besproken van toezeggingen welke bij verschillende gelegenheden zijn gedaan aan de Eerste Kamer door de beide bewindspersonen van het ministerie van Justitie. Namens de commissie wil ik u vragen ons informatie te verschaffen over de gerealiseerde of te verwachten voortgang bij de uitvoering van onderstaande toezeggingen.

tz_JUST_2006_4

In het debat over de Wet op de rechtsbijstand van 19 december jl. heeft u toegezegd dat als daartoe in de toekomst aanleiding zou zijn, u bereid bent na te gaan of het mogelijk is om het partnerbegrip in deze wet gelijk te maken aan het fiscale partnerbegrip voor inkomensafhankelijke regelingen. Kunt u aangeven of er inmiddels actie is ondernomen om de definities van beide partnerbegrippen gelijk te trekken. Zo nee, op welke termijn verwacht u dit alsnog te doen?

tz_JUST_2005_33

In het debat over de invoering van de titel «verzekering» van het Nieuw Burgerlijk Wetboek heeft u toegezegd in overleg te treden met de minister van SZW, mocht blijken dat er voor tijdelijke werknemers onduidelijkheden ontstaan over de vraag wie hun wederpartij is in een reïntegratietraject dat wordt gevolgd wanneer de oorspronkelijke arbeidsrelatie reeds verbroken is. De commissie zou graag willen weten of er indicaties zijn dat dergelijke onduidelijkheden zich hebben voortgedaan. Indien dit het geval is, wat zijn dan de uitkomsten van het overleg met de minister van SZW?

tz_JUST_2005_16

In het debat over de Europese Vennootschap van 15 maart 2005 zei u te hopen dat voorstellen betreffende een monistisch bestuursmodel voor (Europese) vennootschappen in de loop van 2005 zouden kunnen worden ingediend. Kunt u de commissie inzicht verschaffen over de voortgang t.a.v. het indienen van deze voorstellen?

tz_JUST_2005_8

Tijdens het debat over de Wet strafbaarstelling van discriminatie wegens een handicap van 1 maart 2005 heeft u de Kamer toegezegd publiciteit te zullen geven aan deze wet naar aanleiding van uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling. Zijn er al dergelijke uitspraken van de Commissie bekend en zo ja, is dan aan de hand van de uitspraak publiciteit gegeven aan de genoemde wet? Kunt u tevens aangeven op welke manier er publiciteit is gegeven?

tz_JUST_2004_37

Op 6 juli 2004 heeft u bij de behandeling van de Wet plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten aanzien van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden aangegeven de procesevaluatie (eind 2004) en de effectevaluatie (2006) zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden. Kunt u aangeven of dit reeds is gebeurd en zo nee, wanneer de evaluaties kunnen worden verwacht?

tz_JUST_2004_26

Tijdens het debat over de Wet Terroristische Misdrijven van 31 maart 2004 heeft u toegezegd samen met de minister van BZK onderzoek te doen naar de positie van vertrouwenspersonen. Er zou onder meer worden bekeken of ter voorkoming van terroristische aanslagen meer vertrouwensfuncties in de publieke en private sector dienen te worden aangewezen. Ook zou worden onderzocht of nadere duiding in de wet van vertrouwensfuncties wenselijk is en in hoeverre een controlemechanisme in het leven kan worden geroepen op grond waarvan nagegaan kan worden of vertrouwensfuncties worden vervuld door personen die daadwerkelijk aan een veiligheidsonderzoek zijn onderworpen. Kunt u aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot dit onderzoek is?

tz_JUST_2004_22

Tijdens het debat over de Wet vordering gegevens telecommunicatie op 16 maart 2004 heeft u desgevraagd aangegeven te zullen bezien of het mogelijk is een (jaarlijks) verslag van de kosteneffectiviteit en het aantal bevragingen in het kader van deze wet op te stellen. Kan een dergelijk verslag nog tegemoet worden gezien?

De leden van de vaste commissie voor Justitie zien uw reactie graag tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

mr. R.H. van de Beeten

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 15 september 2006

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Vaste Commissie voor Justitie heeft in zijn brief van 9 mei verzocht u de voortgangsinformatie bij een aantal toezeggingen, gedaan aan de Eerste Kamer door mijn voorganger en mij bij gelegenheid van de plenaire behandeling van een aantal wetsvoorstellen.

Hieronder treft u deze informatie aan.

tz_JUST_2006_4

In het debat over de Wet op de rechtsbijstand van 19 december jl. heeft u toegezegd dat als daartoe in de toekomst aanleiding zou zijn, u bereid bent na te gaan of het mogelijk is om het partnerbegrip in deze wet gelijk te maken aan het fiscale partnerbegrip voor inkomensafhankelijke regelingen. Kunt u aangeven of er inmiddels actie is ondernomen om de definities van beide partnerbegrippen gelijk te trekken. Zo nee, op welke termijn verwacht u dit alsnog te doen?

Antwoord

Bij nader inzien acht ik het minder wenselijk dat het partnerbegrip in de Wet op de rechtsbijstand gelijk wordt gemaakt aan het fiscale partnerbegrip voor inkomensafhankelijke regelingen. Ik licht dit kort toe.

Het huidige partnerbegrip in de Wet op de rechtsbijstand zorgt voor een vereenvoudiging van de administratie van de advocatuur en de raden voor rechtsbijstand. Als in de Wet op de rechtsbijstand wel eenzelfde partnerbegrip zou worden opgenomen, zouden namelijk allerlei additionele gegevens van de cliënt moeten worden geregistreerd. Het fiscale partnerbegrip is namelijk veel breder dan dat in de Wet op de rechtsbijstand. Terwijl de recente wetswijziging juist was ingegeven door de gedachte om te komen tot een vermindering van de administratieve lasten.

Daarnaast zou toepassing van dit bredere partnerbegrip meebrengen dat bij de beoordeling van de draagkracht van een rechtzoekende door de raden voor rechtsbijstand ook rekening moet worden gehouden met het inkomen van een partner met wie de rechtzoekende geen huwelijkse samenlevingsvorm of geen daarmee vergelijkbare niet-huwelijkse samenlevingsvorm heeft. Dit zou leiden tot een mijns inziens onwenselijke beperking van de toegankelijkheid van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.

Ik meen dan ook dat er overtuigende argumenten zijn om het huidige partnerbegrip in de Wet op de rechtsbijstand te handhaven.

tz_JUST_2005_33

In het debat over de invoering van de titel «verzekering» van het Nieuw Burgerlijk Wetboek heeft u toegezegd in overleg te treden met de minister van SZW, mocht blijken dat er voor tijdelijke werknemers onduidelijkheden ontstaan over de vraag wie hun wederpartij is in een reïntegratietraject dat wordt gevolgd wanneer de oorspronkelijke arbeidsrelatie reeds verbroken is. De commissie zou graag willen weten of er indicaties zijn dat dergelijke onduidelijkheden zich hebben voortgedaan. Indien dit het geval is, wat zijn dan de uitkomsten van het overleg met de minister van SZW?

Antwoord

Het Ministerie van SZW heeft laten weten dat niet is gebleken dat er in de praktijk voor tijdelijke werknemers onduidelijkheden ontstaan over de vraag wie hun wederpartij is in een reïntegratietraject dat wordt gevolgd wanneer de oorspronkelijke arbeidsrelatie reeds verbroken is.

tz_JUST_2005_16

In het debat over de Europese Vennootschap van 15 maart 2005 zei u te hopen dat voorstellen betreffende een monistisch bestuursmodel voor (Europese) vennootschappen in de loop van 2005 zouden kunnen worden ingediend. Kunt u de commissie inzicht verschaffen over de voortgang t.a.v. het indienen van deze voorstellen?

Antwoord

Een wetsvoorstel over het monistisch of one-tier bestuursmodel, waarin uitvoerend en niet-uitvoerend bestuurders in één vennootschapsrechtelijk orgaan zitten, is in voorbereiding. Het voorstel behelst een wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarbij de huidige regeling rond taakverdeling tussen bestuurders (artikel 2:9 BW en 2:129 BW) wordt uitgebreid. Daarbij wordt ook een regeling ontwikkeld voor taken die in beginsel zouden kunnen worden voorbehouden aan het bestuur als geheel c.q. waarbij aan de niet-uitvoerend bestuurders een doorslaggevende stem kan worden toegekend. Men denke aan de remuneratie van de uitvoerend bestuurders.

Bij de uitwerking moet aandacht worden geschonken aan de gevolgen van het monistisch systeem voor bijvoorbeeld de bevoegdheidsverdeling tussen bestuurders en commissarissen bij tegenstrijdig belang (art. 2:146 BW). Voorts is besloten de wijzigingsvoorstellen voortvloeiende uit de code-Tabaksblat die zien op de arbeidsrechtelijke verhouding van een bestuurder en de vennootschap (artikel 2:132 en 2:133 BW) in dit wetsvoorstel te betrekken. Het wetsvoorstel is daarmee omvangrijker dan aanvankelijk voorzien. Een voorontwerp wordt naar verwachting binnenkort voor consultatie beschikbaar gesteld. Na ommekomst van de reacties en advisering door de commissie vennootschaprecht kan het voorstel dit najaar aan de ministerraad worden voorgelegd.

tz_JUST_2005_8

Tijdens het debat over de Wet strafbaarstelling van discriminatie wegens een handicap van 1 maart 2005 heeft u de Kamer toegezegd publiciteit te zullen geven aan deze wet naar aanleiding van uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling. Zijn er al dergelijke uitspraken van de Commissie bekend en zo ja, is dan aan de hand van de uitspraak publiciteit gegeven aan de genoemde wet? Kunt u tevens aangeven op welke manier er publiciteit is gegeven?

Antwoord

De publiciteit over de Wet strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap is naast het brede publiek gericht op de gehandicapten en de uitoefenaren van «ambt, beroep en bedrijf». De voorlichting is, voor een deel, in samenwerking met de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (verder: CG-Raad) ontwikkeld en heeft plaatsgevonden in de periode medio december 2005 tot medio maart 2006.

In persberichten, algemene advertenties, o.a. in Elsevier Vooruitblik 2006 (speciale bewaar-editie van weekblad Elsevier), artikel dat (samen met de advertenties) geplaatst is in een groot aantal huis-aan-huisbladen in diverse vak- en branchebladen en op diverse websites van vak- en brancheorganisaties en op de website www.justitie.nl/gewoonmeedoen.

In de voorlichting gericht op gehandicapten heeft de CG-Raad zijn eigen achterban geïnformeerd. Daarbij is door de Raad gebruik gemaakt van de ontwikkelde advertenties en artikelen.

Met betrekking tot uitspraken van de Commissie gelijke behandeling over dit onderwerp en eventuele afstemming van de publiciteitscampagnes op die uitspraken merk ik het volgende op. Sinds de inwerkingtreding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte per 1 december 2003 heeft de Commissie gelijke behandeling enkele uitspraken gedaan die betrekking hadden op de vraag of doeltreffende maatregelen in de zin van artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in concrete gevallen waren vereist en zijn genomen om gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch zieken in het sociaal-economisch verkeer te verzekeren. In geen van deze uitspraken kwam direct de vraag aan de orde in welke gevallen het treffen van een voorziening voor de werkgever in zijn algemeenheid een «onevenredige belasting» zou betekenen. Derhalve kan aan deze uitspraken geen relevant richtsnoer worden ontleend voor de uitleg van de Wet strafbaarstelling discriminatie wegens een handicap en daarop gebaseerde voorlichting van de zijde van de overheid.

tz_JUST_2004_37

Op 6 juli 2004 heeft u bij de behandeling van de Wet plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten aanzien van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden aangegeven de procesevaluatie (eind 2004) en de effectevaluatie (2006) zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden. Kunt u aangeven of dit reeds is gebeurd en zo nee, wanneer de evaluaties kunnen worden verwacht?

Antwoord

De procesevaluatie Strafrechtelijke Opvang Verslaafden is op 7 juni 2005 aangeboden aan de Tweede Kamer. Door een omissie is het rapport echter niet gelijktijdig aan de Eerste Kamer aangeboden. Dat zal op zeer korte termijn alsnog gebeuren.

De resultaten van de effectevaluatie worden eind 2006 verwacht.

tz_JUST_2004_26

Tijdens het debat over de Wet Terroristische Misdrijven van 15 juni 2004 heeft de minister van Justitie toegezegd samen met de minister van BZK onderzoek te doen naar de positie van vertrouwenspersonen. Er zou onder meer worden bekeken of ter voorkoming van terroristische aanslagen meer vertrouwensfuncties in de publieke en private sector dienen te worden aangewezen. Ook zou worden onderzocht of nadere duiding in de wet van vertrouwensfuncties wenselijk is en in hoeverre een controlemechanisme in het leven kan worden geroepen op grond waarvan nagegaan kan worden of vertrouwensfuncties worden vervuld door personen die daadwerkelijk aan een veiligheidsonderzoek zijn onderworpen. Kunt u aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot dit onderzoek is?

Antwoord

Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel terroristische misdrijven op 14 en 15 juni 2004 heb ik over het screenen van personen en de aanwijzing van vertrouwensfuncties een aantal opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen behelzen geen van alle een toezegging van enig onderzoek als waarnaar wordt verwezen (vgl. Handelingen I 2004/05, blz. 1763–1764/blz. 1773–1774). De strekking was veeleer te benadrukken dat naast het wetsvoorstel terroristische misdrijven tal van andere wetgevingstrajecten in gang waren gezet met het oog op een adequate bestrijding van terrorisme. Ook maakte ik melding van een algehele doorlichting van de strafwetgeving. Aan de problematiek rond de screening van personen, werkzaam op de voor de Nederlandse samenleving vitale knooppunten, wilde ik in het kader van deze projecten nader aandacht besteden.

Inmiddels is volstrekt duidelijk dat de Wet veiligheidsonderzoeken een solide wettelijke grondslag biedt voor een effectieve aanwijzing van vertrouwensfuncties. Ingevolge de Wet veiligheidsonderzoeken kunnen door de vakminister, in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, functies als vertrouwensfuncties worden aangewezen die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden. Bij functies op vitale knooppunten kan dat het geval zijn. Daarbij geldt de sluitstukgedachte. Dit houdt in, dat indien in voldoende mate beveiligingsmaatregelen van organisatorische, personele, bouwkundige en elektronische aard en ICT-maatregelen zijn getroffen en er alsnog ontoelaatbare restrisico’s bestaan, de mogelijkheid van het aanwijzen van vertrouwensfuncties wordt bezien. Aan een aanstelling van personen op dergelijke functies gaat een door de AIVD in te stellen veiligheidsonderzoek vooraf.

tz_JUST_2004_22

Tijdens het debat over de Wet vordering gegevens telecommunicatie op 16 maart 2004 heeft u desgevraagd aangegeven te zullen bezien of het mogelijk is een (jaarlijks) verslag van de kosteneffectiviteit en het aantal bevragingen in het kader van deze wet op te stellen. Kan een dergelijk verslag nog tegemoet worden gezien?

Antwoord

Soortgelijke vragen zijn gesteld door de Tweede Kamer naar aanleiding van het Evaluatierapport aftappen. Ik streef ernaar deze voor september van dit jaar te beantwoorden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven