Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30256-(R1800) nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30256-(R1800) nr. C |
Ontvangen 19 april 2006
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Europese samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal naar aanleiding van het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (hierna genoemd: het Toetredingsverdrag).
Nadat de Tweede Kamer de goedkeuringswetgeving betreffende het Toetredingsverdrag, na uitvoerig debat, begin februari 2006 heeft goedgekeurd, is het nu aan de Eerste Kamer om haar oordeel over dit verdrag te vormen. De regering heeft het Toetredingsverdrag ondertekend en ter goedkeuring voorgelegd aan het parlement, in de overtuiging dat dit verdrag, in samenhang met het acquis, voldoende waarborgen bevat voor een verantwoorde toetreding van Bulgarije en Roemenië ongeacht de precieze voortgang in de hervormingen die de beide landen op het moment van dit schrijven zullen hebben gemaakt. De regering is dan ook van mening dat het verdrag op zichzelf kan en moet worden beoordeeld.
De in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen zijn hieronder beantwoord. Vragen met dezelfde strekking zijn samengevoegd en in één keer beantwoord. Met deze memorie van antwoord hoopt de regering een adequaat antwoord te hebben gegeven op de vragen en overwegingen zoals die blijkens het voorlopig verslag leven bij de leden van de verschillende fracties in de Eerste Kamer.
De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de éénwording van het Europese continent van groot belang is. In dit opzicht vormt de toetreding van Bulgarije en Roemenië, als sluitstuk van de vijfde uitbreiding van de EU (in mei 2004 konden de Laken-10 reeds toetreden), een mijlpaal in de geschiedenis van de EU. Door deze landen op geloofwaardige wijze uitzicht te bieden op toetreding, is de Unie effectief in staat gebleken de Midden- en Oost-Europese landen voor zich te winnen. Deze landen hebben het West-Europese politieke, economische en sociale model op vrijwillige basis in grote lijnen overgenomen. Met de uitbreiding van de Unie is de stabiliteit op het Europese continent en het potentieel voor een sterkere rol van de EU in de regio en in de wereld, verder vergroot. Dit laatste is van bijzonder belang gezien de uitdagingen waarvoor de EU zich de komende decennia in het kader van het globaliseringsproces gesteld ziet.
Dat neemt niet weg dat ook de regering, net als de leden van de CDA-fractie, nog zorgen heeft over tekortkomingen van Bulgarije en Roemenië . Dit betreft alle hervormingsachterstanden zoals ook door de Commissie geconstateerd in haar voortgangsrapporten van oktober 2005.
Ten aanzien van de hoofdstukken Landbouw, alsmede Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) bestonden voor beide landen nog de grootste tekortkomingen. Op het gebied van Mededinging, waarvoor bijzondere zorgen bestonden in het specifieke geval van Roemenië, bleek zodanig goede voortgang geboekt dat de situatie inmiddels niet langer als kritiek werd gezien.
De regering deelt de mening van de leden van de VVD-fractie dat, sinds het verschijnen van deze rapporten, zowel Bulgarije als Roemenië onmiskenbaar een versnelling en intensivering heeft doorgevoerd in de hervormingen. De versterkte anti-corruptie inspanningen verricht door de Roemeense autoriteiten, hebben hun eerste vruchten afgeworpen. Ook de corruptie op hoog niveau lijkt daadkrachtig aangepakt.
Tegenslagen, zoals de aanvankelijke afwijzing door de Roemeense Senaat van een anti-corruptiedecreet, zijn betrekkelijk snel overwonnen zonder structurele schade aan het hervormingsproces. Met behulp van druk van de zijde van de EU, in het bijzonder de dreiging van uitstel van toetreding met één jaar, hebben de Roemeense autoriteiten belangrijke voortgang gemaakt met het hervormingsproces, ook ten aanzien van de politiek meest gevoelige kwesties. Voor een uitgebreider overzicht van door de Roemeense regering genomen maatregelen wordt hier verwezen naar paragraaf V. («Enkele andere vragen – corruptie in Roemenië») van deze memorie van antwoord.
Ten aanzien van Bulgarije is de meeste zorg steeds uitgegaan naar de tekortkomingen in de strijd tegen de georganiseerde misdaad waarvan de strijd tegen de corruptie een belangrijk aspect is. Ook de Bulgaarse autoriteiten hebben op dit gebied niet stilgezeten, zij het dat de versnelling en intensivering van de hervormingen iets later op stoom lijkt te zijn gekomen dan in Roemenië. Zeer recent nam het Bulgaarse parlement een grondwetswijziging aan onder andere met het oog op het verder vergemakkelijken van de opheffing van de immuniteit van leden van het parlement. De precieze gevolgen van deze grondwetswijziging, ook met het oog op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, worden thans nog bestudeerd. Van groot belang is verder het aantreden, eind februari 2006, van de nieuwe Procureur-Generaal die als meer hervormingsgezind bekend staat. Deze heeft aangekondigd dat het Openbaar Ministerie zich met name zal richten op het daadkrachtig aanpakken van criminaliteit en corruptie op hoog politiek en bestuurlijk niveau, en in de rechterlijke macht. Op zijn instigatie is inmiddels een speciale landelijke afdeling voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie opgericht als onderdeel van het Openbaar Ministerie. Eerder al werd een vaste parlementaire commissie tegen corruptie opgericht. Deze commissie heeft onder andere een adviesraad opgericht waarin twaalf NGO’s (niet-gouvermentele organisaties) zitting hebben. Daarnaast heeft de Bulgaarse regering een actieplan opgesteld specifiek ter voorkoming en bestrijding van fraude met EU-fondsen. Ook de wetgeving op dit terrein is aangescherpt. De regering heeft een nieuwe anti-corruptiestrategie aangenomen die zich richt op een aantal prioritaire gebieden die ook door Transparancy International als de meest prangende zijn aangewezen: corruptie op hoog politiek niveau, de gezondheidszorg, het onderwijs,«kwetsbare» economische terreinen zoals BTW-fraude, openbare aanbestedingen en de grijze economie.
De regering kan, ondanks de significante voortgang die beide landen hebben gemaakt, vooralsnog geen definitief oordeel geven over de volledige gereedheid van beide landen voor toetreding op de beoogde datum van 1 januari 2007. De vraag daarbij is niet of de geboekte voortgang in de hervormingen positief zal zijn maar wel of deze positief genoeg zal zijn.
Met name zal nog moeten blijken of de vele genomen maatregelen ook effectief worden geïmplementeerd in de praktijk. De komende voortgangsrapporten van de Commissie, verwacht op 16 mei aanstaande, zullen hierover in belangrijke mate uitsluitsel moeten geven. Vervolgens zal de Raad, op aanbeveling van de Commissie, een besluit moeten nemen ten aanzien van de mogelijkheid tot uitstel van toetreding met een jaar. Dit kan betrekking hebben op Bulgarije dan wel Roemenië individueel, dan wel op beide landen.
De regering onderschrijft het belang van het nakomen van gemaakte afspraken, en de ratificatie van het Toetredingsverdrag, als voorwaarde voor de continuïteit in de hervormingsprocessen in beide landen. Een succesvol toetredingstraject staat of valt bij een evenwichtige benadering door de EU waarbij de verschillende fasen in het toetredingsproces, zoals het ondertekenen en ratificeren van het Toetredingsverdrag, gelijke tred houden met de voortgang van de hervormingen. Wat de regering betreft geldt voor beide landen dat, met het oog op de gemaakte voortgang als ook op de nog door te voeren hervormingen, ratificatie van het Toetredingsverdrag gepast en gewenst is. Ratificatie betekent ook de bekrachtiging van de instrumenten en waarborgen in het verdrag (in samenhang met die in het acquis zelf) die kunnen worden ingezet ter verdere aanmoediging van beide landen om de hervormingen onverminderd voort te zetten, als ook om de EU te beschermen tegen eventuele negatieve effecten van nog bestaande tekortkomingen bij toetreding.
Evenals de leden van de VVD-fractie meent de regering dat zorgvuldigheid bij de verdere uitbreiding van de EU, inclusief de toetreding van Bulgarije en Roemenië, voorop dient te staan. In principe is de regering voorstander van verdere uitbreiding van de EU, althans voorzover er sprake is van afspraken en toezeggingen daarover, maar verdere uitbreiding kan alleen plaatsvinden op basis van conditionaliteit waarbij alle Kopenhagencriteria strikt worden toegepast. De regering is ten zeerste doordrongen van het belang hiervan en zet zich hiervoor volledig in. Zij is van mening dat Nederland als lidstaat in dit opzicht een belangrijke rol heeft te vervullen binnen de EU, en deze ook effectief heeft vervuld zoals gebleken in de toetredingsgerelateerde besluitvorming met betrekking tot verschillende kandidaatlidstaten zoals Bulgarije en Roemenië, maar ook Kroatië, Turkije en Macedonië.
Voor een verdere discussie over de EU-uitbreidingsstrategie verwijst de regering hier graag naar het Algemeen Overleg dat hierover op 11 april jongstleden is gevoerd met de leden van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer, en de brief die ter voorbereiding van dit debat aan de Tweede Kamer is toegegaan.
De regering deelt de opvatting van de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP dat het waardensysteem van de EU centraal dient te staan in het toetredingsproces, in het algemeen als ook in het geval van Bulgarije en Roemenië.
Zoals hierboven reeds gesteld is conditionaliteit daarbij essentieel. Wat de Nederlandse regering betreft kan er dan ook geen sprake zijn van een automatisme. De regering meent dat er ook in het geval van Bulgarije en Roemenië geen sprake is geweest van een automatisme. De EU heeft vroegtijdig onderkend dat Bulgarije en Roemenië een relatieve achterstand kenden ten opzichte van de Laken-10 en besloten dat deze landen later konden toetreden dan de Laken-10. Niet eerder in de lange geschiedenis van de uitbreiding van de EU werden de vorderingen van toetredende landen zo nauwkeurig in de gaten gehouden, en zo stringent langs de meetlat gelegd, als in het geval van Bulgarije en Roemenië.
De leden van de CDA-fractie zouden graag willen weten of het klopt dat de voortgangsrapportage van de Europese Commissie rond 15 mei 2006 te verwachten is.
De regering kan melden dat de Commissie heeft aangegeven dat de volgende voortgangsrapporten op 16 mei gepubliceerd zullen worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bekend is dat tegen half mei 2006 een volgende voortgangsrapportage van de Europese Commissie over de voorbereidingen van de toetreding van Bulgarije en Roemenië zal verschijnen en dat dit aanleiding is om de behandeling in de Eerste Kamer op te schorten tot het verschijnen van deze rapportage. Indien er een aanleiding tot opschorting zou kunnen bestaan, kan er vervolgens informatie worden gegeven over mogelijke negatieve gevolgen van een dergelijk uitstel. Door de leden wordt nog gevraagd wat nu feitelijk de consequenties zullen zijn van een afwijzen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Toetredingsverdrag.
De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP vragen of de regering het onderschrijft dat de Eerste Kamer pas tot goedkeuring overgaat na verschijnen van het monitorverslag medio mei 2006. Verder vragen zij of het vragen van parlementaire goedkeuring met de toetreding van beide landen op dit moment wel voldoende gerechtvaardigd is. De vraag is waaraan het parlement thans in feite haar goedkeuring moet geven. Gaat het immers in werkelijkheid vooralsnog om niet meer dan een papieren verdrag in hope dat te zijner tijd zal blijken dat de verdragspartners daadwerkelijk hun werk hebben verricht en dat is voldaan aan de criteria? Waarom zou naar het oordeel van de regering het parlement reeds nu in staat zijn een verantwoorde beslissing te nemen? Wordt in feite van het parlement op dit moment niet gevraagd een carte blanche goedkeuring te geven?
De regering is bekend met de verwachte verschijningsdatum van de volgende voortgangsrapporten maar ziet daarin geen aanleiding tot opschorting van behandeling van het Toetredingsverdrag door de Eerste Kamer. Wat de regering betreft is er geen koppeling tussen de ratificatie van het verdrag en (de inhoud van) de voortgangsrapporten. De voortgangsrapporten dienen immers niet ter ondersteuning van een beslissing over de goedkeuring van het verdrag, maar dienen juist om te bepalen welke waarborgen en instrumenten uit het verdrag eventueel ingezet dienen te worden. De regering is van mening dat het verdrag op zichzelf beoordeeld kan en dient te worden.
Essentieel daarbij is dat, naar de mening van de regering, het verdrag, in samenhang met het acquis, voldoende waarborgen en instrumenten bevat voor een verantwoorde toetreding van Bulgarije en Roemenië. Op basis van eenzelfde oordeel hebben ook de Commissie, het Europees Parlement en de regeringen van alle lidstaten hun goedkeuring aan het verdrag verleend dan wel het verdrag ondertekend. Als voorzitter van de EU (in december 2004) heeft de regering een actieve rol gespeeld bij de totstandkoming van de voorbereidende besluitvorming. Het is nu de verantwoordelijkheid van de regering er op toe te zien dat door alle partijen zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de bepalingen in het verdrag.
Belangrijk is, naar het inzicht van de regering, dat ratificatie van het verdrag ook de bekrachtiging betekent van deze waarborgen en instrumenten. Dit zal tot steun zijn van de Commissie als ook van de (hervormingsgezinde) autoriteiten in Bulgarije en Roemenië. Opschorting van parlementaire behandeling daarentegen, zal met name door de beide toetredende landen niet anders geïnterpreteerd kunnen worden als dat het Nederlandse parlement van oordeel is dat de waarborgen en drukmiddelen in het verdrag in feite onvoldoende zijn. Dit zal slechts onzekerheid teweegbrengen over uiteindelijke ratificatie van het Toetredingsverdrag en toetreding van beide landen wat niet bevorderlijk zal zijn voor de continuïteit in de hervormingsprocessen.
Door bekrachtiging van de waarborgen en instrumenten in het verdrag kan de druk, vanuit de EU op de hervormingsprocessen, beter gehandhaafd blijven. Deze druk is van groot belang.
Niet omdat de regeringen in de betrokken landen niet van goede wil zouden zijn, maar omdat deze druk een noodzakelijke extra steun voor deze regeringen vormt. Immers, de regeringen van deze landen hebben in relatief zeer korte tijd een ingrijpende maatschappelijke transformatie tot stand hebben moeten brengen met ingrijpende gevolgen voor allerlei maatschappelijke groeperingen. Om het nodige draagvlak voor de hervormingen te creëren is het van belang dat de regering kan wijzen op het wenkend perspectief van het EU-lidmaatschap, in dienst waarvan deze hervormingen staan. Dit is juist ook de reden waarom de uitbreiding van de EU tot nu toe succesvol is geweest in termen van het vreedzaam teweeg kunnen brengen van grote politieke, economische en maatschappelijke veranderingen in de toetredende lidstaten.
Afgezien van de consequenties voor de hervormingsprocessen in de landen zelf, zou het niet ratificeren van het Toetredingsverdrag door Nederland ook negatieve consequenties kunnen hebben voor de verdere uitbreiding van de EU. Het zou de geloofwaardigheid van de EU en Nederland, als betrouwbare partner voor de kandidaat- en aspirantlidstaten, kunnen verkleinen, en daarmee de effectiviteit van het uitbreidingsinstrument kunnen ondermijnen. Het zou Nederland in het kader van de discussie over de verdere uitbreiding van de EU kunnen isoleren. In het licht van haar overtuiging dat het Toetredingsverdrag, in samenhang met het acquis, de benodigde waarborgen levert voor een verantwoorde toetreding van Bulgarije en Roemenië, acht de regering dit onnodig en daarom ook onwenselijk.
De regering kan de zienswijze van de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP op dit punt dan ook niet onderschrijven. Het standpunt van de regering laat uiteraard onverlet dat de Eerste Kamer haar eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de goedkeuring van het verdrag (in de tijd). De regering zal deze positie uiteraard volledig respecteren.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hen te informeren omtrent de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een koppeling van het toetreden van Bulgarije en Roemenië. Vervolgens wordt er gevraagd hoe de regering deze constructie thans waardeert en of zij zich voor de toekomst wil inspannen een dergelijke constructie te voorkomen.
De regering wijst er op dat het onderhavige Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië, door de uitstelclausule, voor het eerst juist wel de mogelijkheid biedt tot een individuele behandeling van de toetredende lidstaten. Eerder bepleitte Nederland in het kader van de Raad vergeefs voor individuele verdragen: een afgetekende meerderheid van lidstaten was, naar voorbeeld van het toetredingsverdrag met de Laken-10, voorstander van een gezamenlijk verdrag. De regering waardeert het mechanisme van een gezamenlijk verdrag echter onverminderd als suboptimaal, en zal in de toekomst haar uiterste best blijven doen om te voorkomen dat gezamenlijke toetredingsverdragen worden afgesloten.
Volgens de leden van de CDA-fractie blijkt uit de behandeling van het goedkeuringsvoorstel in de Tweede Kamer, dat de regering het een verkeerd signaal zou vinden, indien de ratificatie zou worden uitgesteld tot na de volgende voortgangsrapportage van de Europese Commissie. De vraag is echter of dat niet ook het geval zou zijn bij toepassing van de uitstelclausule. Vindt de regering de clausule niet belangrijk of misschien heeft zij er spijt van dat deze in de Akte is opgenomen?
De leden van de VVD-fractie vragen of een toetreding per 1 januari 2007 geloofwaardig en verantwoord is, zelfs in het geval van één jaar uitstel. In dit verband wordt de regering gevraagd duidelijk aan te geven op grond van welke argumenten de toetreding van Bulgarije en Roemenië volgens de lijn van het Toetredingsverdrag als realistisch wordt gezien.
Bij de leden van de PvdA-fractie is voorts de vraag gerezen wat nu feitelijk de consequenties zullen zijn van uitstel van toetreding.
Zoals hierboven al is aangegeven, ziet de regering geen relatie tussen het ratificatieproces en de (inhoud van de) voortgangsrapporten, en is de regering derhalve geen voorstander van opschorting van het ratificatieproces. De regering heeft wel altijd gehecht aan de uitstelclausule, reden waarom zij zich destijds heeft beijverd voor opname daarvan in het verdrag. Naar de mening van de regering heeft de clausule zijn uitwerking ook niet gemist. De dreiging van uitstel, in samenhang met de kritische voortgangsrapporten van de Commissie van oktober 2005, is op politiek niveau een zeer belangrijke prikkel geweest tot versnelling en intensivering van de hervormingsprocessen in beide landen. Men zou zelfs kunnen stellen dat dit voor Bulgarije nog meer het geval is geweest dan voor Roemenië. Terwijl Roemenië al langer doordrongen was van zijn tekortkomingen, met name op het gebied van JBZ en Mededinging, was dat in Bulgarije minder het geval.
De vraag van de leden van de CDA-fractie of een ontmoedigend effect ook zou kunnen optreden bij een besluit tot uitstel is in de ogen van de regering echter een terechte met het oog op de komende voortgangsrapporten en eventuele aanbevelingen van de Commissie. De uitstelclausule is bedoeld als zowel een prikkel voor de toetredende landen om hun zaken op tijd op orde te brengen, als ook als een waarborg voor de EU tegen negatieve effecten van eventuele achterstanden en tekortkomingen in beide landen. Inherent aan het mechanisme van de uitstelclausule is wel dat de effectieve werking ervan minder zal zijn wanneer eenmaal tot uitstel besloten is. Op dat moment heeft de uitstelclausule nog wel de werking als waarborg, maar niet langer als prikkel tot hervorming.
Afhankelijk van de voortgang in de hervormingen, zoals zal moeten blijken uit de komende voortgangsrapporten van de Commissie, zullen de Commissie en vervolgens de Raad dan ook zorgvuldigheid moeten betrachten bij de inzet van de uitstelclausule.
Indien de komende voortgangsrapporten op basis van deze overwegingen inderdaad aanleiding (zoals in het Toetredingsverdrag omschreven) gevenom de toetreding van Bulgarije en/of Roemenië met een jaar uit te stellen, dan zal wat de regering betreft ook daartoe moeten worden besloten.
Het Toetredingsverdrag bepaalt dat de Raad daarover een besluit dient te nemen op aanbeveling van de Commissie. Voor Bulgarije dient dat te gebeuren met éénparigheid van stemmen, terwijl dat voor Roemenië, ingeval van bepaalde tekortkomingen op de hoofdstukken JBZ en Mededinging, kan gebeuren op basis van een gekwalificeerde meerderheid.
Het handhaven van de druk op Bulgarije en/of Roemenië is, afhankelijk van de mate waarin tekortkomingen zich eventueel voordoen, voor de regering essentieel. Naast de mogelijkheid van uitstel met een jaar, beschikt de EU uit hoofde van het Toetredingsverdrag als ook het acquis over effectieve alternatieve mogelijkheden tot het nemen van passende maatregelen. Daarbij kan worden gedacht aan een pakket van maatregelen zoals het voortzetten van het monitoringsproces na toetreding, vrijwaringsmaatregelen, infractieprocedures en/of financiële sancties in de vorm van het (nog) niet beschikbaar maken van structuur- en cohesiefondsen indien de rechtmatige besteding daarvan, bijvoorbeeld vanwege corruptie of een gebrek aan bestuurlijke en juridische capaciteit, niet kan worden gegarandeerd. Hoewel er bij de totstandkoming van het Toetredingsverdrag, op basis van de in december 2004 door de Raad uitgesproken verwachting dat Bulgarije en Roemenië in staat zullen zijn aan alle voorwaarden te kunnen voldoen, uiteraard uitgegaan is van de veronderstelling dat deze eventueel te nemen maatregelen in principe tijdelijk zullen zijn, kunnen deze maatregelen, en dus de ook druk die er van uitgaat, zolang als nodig worden gehandhaafd. In tegenstelling tot overgangsmaatregelen en de uitstelclausule is er in het Toetredingsverder noch in het acquis sprake van een maximale termijn voor de toepassing van een dergelijk pakket aan maatregelen. Belangrijk verschil met de uitstelcausule is verder dat de Commissie, op verzoek van een lidstaat of uit eigener beweging, kan overgaan tot het nemen van deze maatregelen zonder daarvoor geautoriseerd te worden door de Raad. In die zin gaat het hier om mogelijkheden tot het nemen van krachtige maatregelen die veel duurzamer zijn dan de uitstelclausule. Daarom kan in de ogen van de regering gesteld worden dat het Toetredingsverdrag, in samenhang met het acquis, voldoende effectieve waarborgen bevat voor een verantwoorde toetreding door Bulgarije en Roemenië.
In het kader van een zorgvuldig verdere besluitvorming over de toetreding van Bulgarije en Roemenië zullen alle mogelijke maatregelen in beschouwing moeten worden genomen. Waar het de regering om gaat is, zoals al aangegeven, dat de EU bij toetreding door Bulgarije en Roemenië in ieder geval geen schade mag ondervinden van eventuele tekortkomingen van deze landen, en dat tegelijkertijd effectieve prikkels worden gehandhaafd dan wel worden gecreëerd die er voor zorgen dat de benodigde hervormingen onverminderd en zo lang als nodig doorgaan. Het Toetredingsverdrag samen met het acquis bieden daarvoor effectieve waarborgen en instrumenten, ook met het oog op eventuele nog bestaande tekortkomingen bij toetreding, na een jaar uitstel, per 1 januari 2008. In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie ziet de regering, op deze gronden, de toetreding van Bulgarije en Roemenië volgens de lijn van het Toetredingsverdrag als realistisch, haalbaar en verantwoord, mits beide landen hun hervormingsprocessen met kracht blijven voortzetten.
De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP begrijpen dat ingeval van een uitstel aanpassingen in het Toetredingsverdrag nodig zullen zijn. Zij vragen of een gewijzigd Toetredingsverdrag opnieuw parlementaire goedkeuring zal vergen.
Indien tot uitstel van toetreding voor Bulgarije en/of Roemenië zal moeten worden besloten, zullen inderdaad enkele wijzigingen moeten worden aangebracht in de Toetredingsakte, en de bijbehorende bijlagen en aanhangsels. Deze wijzigingen zijn technisch van aard en zullen betrekking hebben op onderwerpen zoals de tijdelijke institutionele en financiële bepalingen uit het vierde deel van de Toetredingsakte. Het wijzigingsbesluit wordt door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen. Dit besluit wordt met het oog op artikel 92 van de Nederlandse Grondwet gekwalificeerd als een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Een dergelijk besluit behoeft in Nederland geen parlementaire goedkeuring. Het Toetredingsverdrag zelf, dat artikelen bevat over de toetreding, ratificatie en inwerkingtreding, hoeft in geval van uitstel niet te worden aangepast.
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie over een bericht in het Financiële Dagblad van 2 maart jongstleden kan worden medegedeeld dat het de inzet van de regering is om na het verschijnen medio mei van de voortgangsrapportage van de Europese Commissie een standpunt te bepalen over het al dan niet inroepen van de uitstelclausule met het oog op besluitvorming tijdens de Europese Raad van juni 2006.
De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP vragen waarom in juni 2003 de Europese Raad van Thessaloniki voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije de einddatum in 2007 werd genoemd. Is het feit dat de Raad in 2004 het onorthodoxe voorstel heeft gedaan van het opnemen in het Toetredingsverdrag van een uitstelclausule van een jaar geen bewijs dat de Raad te vroeg een einddatum heeft genoemd?
In juni 2003 stelde de Raad de toetreding van Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007 vast als gemeenschappelijke doel van de EU, mits beide landen daar klaar voor zouden zijn. Pas in december 2004, onder Nederlands EU-voorzitterschap, besloot de Raad, nadat zij in juni van dat jaar al had geconstateerd dat beide landen grote voortgang hadden geboekt bij de hervormingen, dat Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 konden toetreden tot de EU, mits zij zich er voor zouden blijven inspannen alle aan het lidmaatschap verbonden verplichtingen tijdig te vervullen en alle noodzakelijke hervormingen en toezeggingen op alle onderdelen van het acquis tijdig en met succes af te ronden.
Een aantal lidstaten wilde een datum voor Bulgarije en Roemenië noemen, omdat ze zeker wilde stellen dat deze landen niet te veel gingen achterlopen bij de Laken-10. De Nederlandse regering heeft zich daar sterk tegen verzet, zowel in juni als in december 2004, maar heeft dit verzet uiteindelijk moeten opgeven. De Nederlandse regering is van mening dat een datum gegeven dient te worden op het moment dat het hervormingsproces zodanig ver gevorderd is, dat het onomkeerbaar is en een datum noodzakelijk is voor de adequate afronding van het hervormingsproces. Het te vroegtijdig geven van een datum kan een negatief effect op het hervormingsproces hebben en is, in de ogen van de regering, derhalve onwenselijk. Nederland zal zich ook in de toekomst verzetten tegen het vroegtijdig geven van een datum. De kwaliteit van het uitbreidingsproces dient centraal te staan, niet de tijdschema’s of data.
De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht van de maatregelen die na oktober 2005 door de Roemeense regering zijn genomen op het terrein van de corruptiebestrijding.
Welke daarvan zijn aanvaard en ingevoerd, en welke maatregelen zijn nog niet aanvaard of na aanvaarding door het Constitutionele Hof vernietigd? Welke maatregelen is de Roemeense regering voornemens ter bestrijding van corruptie te nemen en op welke termijn?
Het Constitutionele Hof heeft na oktober 2005 geen enkele, door de Roemeense regering genomen, maatregel op het terrein van corruptiebestrijding vernietigd.
De Roemeense regering heeft sinds de genoemde datum onder andere de volgende maatregelen genomen.
– Het ministerie van Justitie heeft voorstellen opgesteld voor het aanpassen van het juridische raamwerk voor het financieren van politieke partijen.
– In september 2005 heeft de regering een concept-wet aanvaard die de huidige faillissementswetgeving moet vervangen. Hiermee zou de bankroetprocedure worden vereenvoudigd. Deze wet is inmiddels ook aangenomen door het parlement, en wacht thans op bekendmaking.
– Teneinde de integriteit van en weerbaarheid tegen corruptie van de rechterlijke macht te vergroten, is in september 2005 een voorstel tot wijziging van het wetboek van strafvordering aan het parlement voorgelegd. Hierin wordt onder meer de controle van de openbare aanklager op strafrechtelijke onderzoeken versterkt. Ook heeft het voorstel het vergroten van de efficiëntie van de procesvoering tot doel. Deze wetgeving is inmiddels aangenomen door de Senaat, en ligt thans bij de Roemeense Tweede Kamer.
– Met betrekking tot de bestrijding van de administratieve corruptie is een wet in voorbereiding waarmee een instituut voor controle van eigendom en voorkomen van belangenverstrengeling in het leven wordt geroepen. Dit zou een onafhankelijke structuur worden onder coördinatie van de Roemeense belastingdienst (National Agency for Fiscal Administration, ANAF). Op dit moment is de conceptwet, ten behoeve van het publieke debat, gepubliceerd op de website van het ministerie voor Justitie.
– Teneinde de coördinatie te verbeteren tussen het Nationale Anti-corruptie Departement (National Anti Corruption Department, DNA) onder het Openbaar Ministerie, en onder meer het Directoraat-Generaal voor anti-corruptie binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken, is een aantal samenwerkingsprotocollen gesloten. Verder is de institutionele capaciteit van het DNA versterkt.
– Binnen de nationale douane-autoriteit (National Customs Authority, NCA) is een actieplan ter bestrijding van de corruptie opgesteld en goedgekeurd voor het jaar 2006. Doel is het vergroten van transparantie en integriteit binnen de douane, vereenvoudiging van de douaneprocedures en -formaliteiten en het verbeteren van interinstitutionele samenwerking. De Roemeense FIOD (Financial Guard) heeft een actieplan opgesteld ter bestrijding van corruptie en ook het nationaal bureau ter voorkoming en bestrijding van het witwassen van gelden (National Office for Preventing and Combating Money Laundering) heeft een gedragscode voor haar personeel ingesteld.
De inmiddels behaalde resultaten zijn de volgende.
– Tussen oktober 2005 en februari 2006 heeft de interne controledienst van de douane onderzoek ingesteld naar 48 werknemers. 11 werknemers zijn bestraft, 20 zaken zijn overgedragen aan het DNA en in 2 zaken is de politie ingeschakeld.
– In oktober 2005 is het Directoraat-Generaal voor anti-corruptie operationeel geworden binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken. Tussen oktober 2005 en januari 2006 heeft dit DG 1859 personen onderzocht, wat heeft geleid tot 754 strafzaken. 74 hiervan zijn naar het DNA gestuurd.
– Tussen 1 oktober 2005 en 1 februari 2006 heeft de disciplinaire commissie van het Nationale Agentschap voor Overheidspersoneel klachten ontvangen over 65 overheidsfunctionarissen voor het overtreden van de Gedragscode voor Overheidspersoneel. In 29 gevallen zijn straffen opgelegd en 30 gevallen zijn nog in behandeling.
– Tussen 30 september 2005 en 7 februari 2006 heeft het DNA 28 zaken vervolgd, waarbij 64 verdachten betrokken waren voor 108 overtredingen.
De maatregelen die de Roemeense regering nog voornemens is te nemen zijn de volgende. De anti-corruptiestrategie voor de periode 2005–2007 vormt de basis voor alle nog te nemen initiatieven van de Roemeense regering op het gebied van anti-corruptie. In dit kader zal onder meer een grote landelijke anti-corruptiecampagne worden georganiseerd. De inschrijving voor de openbare aanbesteding voor deze campagne, met een budget van ongeveer 1.2 miljoen Euro, is recentelijk geopend.
De leden van de VVD-fractie zouden graag weten hoe de regering in dit verband de verwerping ziet door de Roemeense senaat van een wetsvoorstel dat de oprichting van een nationaal anti-corruptiebureau beoogde. Hoe effectief zijn de maatregelen die de huidige Roemeense regering neemt ter bestrijding van de corruptie?
Op 9 februari jongstleden werd de oprichting van het Nationale Anti-corruptie Departement (DNA, onder het Openbaar Ministerie) weggestemd door de Roemeense Senaat. Het betrof de verlenging van een noodverordening, waaronder het DNA zijn werkzaamheden reeds was gestart. President Basescu heeft, na consultaties met alle politieke partijen, het decreet naar het parlement teruggestuurd. Daar werd het vervolgens met enkele kleine wijzigingen aangenomen. De meest recente tussentijdse, technische evaluatiemissie (expert peer review mission, in februari 2006) was positief over de kwaliteit van de lopende dossiers bij het DNA.
De effectiviteit van corruptiebestrijdende maatregelen is niet eenvoudig te meten. Corruptie is een complex probleem, en derhalve is de bestrijding ervan een complex proces. Genomen maatregelen dienen vaak in verband met elkaar gezien te worden. In veel gevallen behoeven genomen maatregelen de nodige tijd alvorens concrete resultaten kunnen worden geboekt, bijvoorbeeld gerechtelijke procedures die de nodige tijd vergen. De regering is echter van mening dat, blijkens hierboven gegeven overzicht van genomen maatregelen geconcludeerd kan worden dat de Roemeense regering het onderwerp zeer serieus neemt en langzaam maar zeker de vruchten begint te plukken van haar inspanningen op het gebied van corruptiebestrijding. Niettemin zal bij de beoordeling van de gemaakte vorderingen goed moeten worden bekeken of de genomen maatregelen adequaat geïmplementeerd worden.
Onafhankelijkheid van de rechter
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om het conflict tussen de minister van Justitie Macovei en de Hoge Raad voor de Magistratuur nader toe te lichten.
De relatie tussen het Ministerie van Justitie en de Hoge Raad voor de Magistratuur (CSM) werd in 2005 gekenmerkt door enige spanning. Deze relatie is verbeterd sinds het aantreden van de nieuwe president van deCSM in januari 2006 en het aftreden van een aantal controversiële leden van de Raad. Een van de onderwerpen waarbij sprake was van onenigheid tussen de minister van Justitie en de CSM betrof de amendementen die de minister vorig jaar voorstelde voor het pakket van drie wetten op de rechterlijke macht (wet op de Organisatie van de Rechterlijke Macht; Status van Magistraten; Hoge Raad voor de Magistratuur). Het ging hierbij met name om de voorstellen om de pensioengerechtigde leeftijd (met terugwerkende kracht) te verlagen en het lidmaatschap van de CSM onverenigbaar te maken met een functie als rechter (zou een voltijd functie moeten zijn). Een belangrijk onderdeel van de amendementen vormde verder de mogelijkheid magistraten voortaan af te rekenen op hun kwaliteiten als manager. De minister heeft middels deze amendementen overigens geen vergroting van haar invloed op de benoeming en het ontslag van rechters nagestreefd. De carrière van rechters is en blijft een exclusieve verantwoordelijkheid van de CSM.
De leden van de CDA-fractie zouden graag vernemen of er inzicht bestaat in het personenverkeer tussen Nederland enerzijds en de kandidaten anderzijds. Is er enige verwachting te geven met betrekking tot omvang en aard van het arbeidsaanbod uit die landen bij vrijmaking van het personenverkeer?
Wat betreft de verwachte toestroom van werknemers uit Roemenië en Bulgarije kan de regering het volgende melden. Het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen en Bulgaren vertoont de afgelopen jaren een licht stijgende lijn.
In 2003 werden 381 vergunningen afgegeven voor Bulgaren en 1095 aan Roemenen. In 2004 waren dit er 400 respectievelijk 1306 en in 2005 544 respectievelijk 1885. Een groot deel van de Bulgaren en Roemenen verricht seizoenswerk in de tuinbouw (in 2005 259 respectievelijk 1178). Andere sectoren waar relatief veel tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven zijn de kunstensector, de binnenvaart, slachterijen en wetenschappelijk onderzoek. Het aantal verblijfsvergunningen dat voor Bulgaarse en Roemeense zelfstandigen is afgegeven, bedroeg in 2004 28 respectievelijk 20.
Toetreding van Bulgarije en Roemenië zal naar de verwachting van de regering niet leiden tot een sterke stijging van het aantal arbeidsmigranten. Zelfstandigen hebben op basis van de huidige associatieovereenkomsten al het recht om zich te vestigen in Nederland en hier opdrachten uit te voeren.
Werknemers krijgen wel meer rechten, maar zullen daar afhankelijk van een eventueel regeringsbesluit tot het instellen van een overgangstermijn voor het werknemersverkeer, voorlopig slechts beperkt gebruik van kunnen maken.
Wanneer Bulgarije en Roemenië lid worden van de EU, blijft het verkeer van zelfstandigen vrij terwijl er voor het werknemersverkeer een overgangsmaatregel getroffen kan worden.
Omdat er bij toetreding tevens vrij verkeer van diensten ontstaat, is de verwachting dat het aantal werknemers uit Bulgarije en Roemenië werkzaam in de dienstensector in Nederland, zal stijgen.
Protocol bij het Toetredingsverdrag
De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP vragen of met het niet doorgaan van de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag het Protocol de facto en de jure elke betekenis heeft verloren en dat het dus ondenkbaar is dat het om welke reden dan ook op een later tijdstip alsnog tot gelding zou kunnen worden gebracht. Onderschrijft de regering de zienswijze dat onderhandelingen op een later tijdstip over een vorm van modernisering van de Verdragen een taak zal zijn van de EU-27, dus inclusief Bulgarije en Roemenië?
Aanvankelijk was bij het opstellen van het Toetredingsverdrag uitgangspunt dat Bulgarije en Roemenië per de beoogde toetredingsdatum van 1 januari 2007 partij zouden worden bij het Grondwettelijk Verdrag dat dan inmiddels, in de veronderstelling dat ratificatie daarvan tijdig (uiterlijk 1 november 2006) zou kunnen plaatsvinden, van kracht zou zijn geworden. De voorwaarden waaronder in dat geval toelating plaats zou vinden staan in het Protocol bij het Toetredingsverdrag. Niettemin werd zekerheidshalve ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat het Grondwettelijk Verdrag nog niet in werking zou zijn getreden op het moment van toetreding van Bulgarije en Roemenië. In dat geval zou de toetreding van Bulgarije en Roemenië betrekking hebben op de bestaande EU-verdragen. De voorwaarden voor toelating en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van deze verdragen staan in de Akte bij het Toetredingsverdrag.
Juridisch gezien geldt de Akte vanaf de datum van toetreding tot de datum van eventuele inwerkingtreding van het Grondwettelijk Verdrag. Bij eventuele inwerkingtreding van het Grondwettelijk Verdrag zou de Akte worden vervangen door het Protocol. De regering is van mening dat dit slechts een hypothetische situatie betreft: de regering heeft immers aangegeven het Grondwettelijk Verdrag niet meer ter goedkeuring te zullen voorleggen aan het parlement, wat impliceert dat het Grondwettelijk Verdrag niet meer geratificeerd zal worden gedurende de termijn van deze regering. Daarmee heeft het Protocol bij het Toetredingsverdrag weliswaar niet de jure maar wel de facto haar betekenis verloren. Gegeven het standpunt van de regering ten aanzien van ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag kan de regering derhalve bevestigen dat, wat haar betreft, een eventuele toekomstige aanpassing van de Europese verdragen, anders dan door middel van het Grondwettelijk Verdrag, een zaak zal zijn van de EU-27.
De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP zijn van mening dat bij het beoordelen van de politieke criteria in het bijzonder aandacht moet worden gegeven aan de rechten van minderheden. Is ook bekend wat ter zake het oordeel is van de Hoge Commissaris voor de Minderheden van de OVSE?
Naar de mening van de Hoge Commissaris voor de Nationale Minderheden (HCNM) bestaat er in Roemenië een institutioneel raamwerk dat de rechten van de minderheden waarborgt (onderwijs in moedertaal, toegang tot de media enzovoorts.).
Dit raamwerk kan nog worden verbeterd, maar veel hangt ook af van de minderheden zelf die bestaande wetgeving moeten benutten om hun positie te versterken. De Hongaarse minderheid is duidelijk zichtbaar in de Roemeense maatschappij, maar tal van kleinere minderheden behoeven nog wel degelijk ondersteuning op het gebied van capaciteitsopbouw (capacity building). In het algemeen laat Roemenië zien dat het toegewijd is en stappen in de juiste richting zet als het gaat om de bescherming van de rechten van minderheden. Met betrekking tot de situatie in Bulgarije kan de HCNM geen informatie verstrekken, aangezien hij daar niet actief is.
Verder vragen de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP of bekend is of beide landen het Kaderverdrag betreffende de Bescherming van Nationale Minderheden van de Raad van Europa niet alleen ondertekend maar, naar het oordeel van de Raad van Europa, ook in voldoende mate hebben geïmplementeerd.
Roemenië en Bulgarije hebben beide het op 1 februari 1995 te Straatsburg totstandgekomen Kaderverdrag (Trb. 1995, 73) geratificeerd. Om te verzekeren dat het Kaderverdrag daadwerkelijk in de lidstaten geïmplementeerd wordt, voorziet het verdrag in een monitoringsysteem. Hierbij dienen de lidstaten aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa te rapporteren in hoeverre zij hun nationale wetgeving hebben aangepast conform de verplichtingen voortvloeiende uit het Kaderverdrag. Op basis hiervan, als ook op basis van de opinie van de onder het Kaderverdrag ingestelde adviesraad, doet het Comité van Ministers aanbevelingen tot verbeteringen. Hiermee wordt een zogeheten monitoringcyclus afgerond. Staten die partij zijn bij het Kaderverdrag worden geacht een jaar na toetreding een eerste monitoringcyclus te beginnen door het indienen van een eerste rapport. Daarna herhaalt de cyclus zich iedere vijf jaar.
Roemenië heeft inmiddels een tweede rapportage over de situatie van nationale minderheden in het land opgesteld en bevindt zich derhalve in de tweede monitoringcyclus. Naar het oordeel van het Comité van Ministers zet Roemenië zich voldoende in het Kaderverdrag in nationale wetgeving om te zetten. Bulgarije – dat in 1999 het Kaderverdrag ratificeerde – kende een wat stroeve start ten aanzien van de monitoring, maar verkeert inmiddels in de afrondende fase van de eerste monitoringcyclus. Uit de ingediende rapporten blijkt dat ook in Bulgarije de bescherming van minderheden kan rekenen op groeiende aandacht. Zo is bijvoorbeeld anti-discriminatie wetgeving in werking getreden.
In beide landen zijn er ook punten van aandacht en zorg. In Roemenië is dat de situatie van de Roma in combinatie met de effectieve uitvoering van anti-discriminatiewetgeving. Ook het publieke bewustzijn en tolerantie ten opzichte van de Roma blijft een aandachtspunt. In Bulgarije vraagt de situatie van de Roma eveneens om blijvende aandacht, met name waar het hun positie in onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg betreft.
Door mee te werken aan de monitoringscycli en het implementeren van de verplichtingen die zijn verwoord in het Kaderverdrag voldoen beide landen aan hun verplichtingen ten aanzien van het Kaderverdrag inzake de Bescherming van Nationale Minderheden. Ook na toetreding van Roemenië en Bulgarije blijft het toezicht van de Raad van Europa op de situatie van minderheden van kracht. Overigens verwijst de Europese Commissie in haar rapporten terzake ook naar de rapporten en bevindingen van de Raad van Europa.
Ook willen de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP weten wat er van de belofte door Roemenië om de rechten van de Hongaarse minderheid te garanderen, zoals gedaan in het kader van het Verdrag over Verstandhouding, Samenwerking en Goede-Nabuurschap met Hongarije (ondertekend in september 1996), terecht is gekomen.
Verder willen deze leden weten of uit het feit dat in Roemenië een zogenaamde Statuut voor de nationale minderheden nog altijd op parlementaire goedkeuring wacht, moet worden geconcludeerd dat een adequate bescherming van de Hongaarse minderheid in Roemenië nog altijd niet voldoende is verwezenlijkt.
Het bestaande Roemeense wettelijke en institutionele kader dekt de basiscondities voor het waarborgen van gelijke kansen voor etnische minderheden en meerderheid. Het land voldoet in dit opzicht aan de politieke Kopenhagencriteria. Wel is er nog de nodige ruimte voor verbetering van de toepassing van onderhavige wetgeving, en van het daarop gebaseerde beleid. Effectievere bescherming van de rechten van de Roma minderheid verdient hierbij aandacht. De maatschappelijke positie van de Hongaarse minderheid daarentegen geeft geen aanleiding tot zorg.
In mei 2005 werd door de Roemeense regering een wetsvoorstel met betrekking tot de status van de nationale minderheden geïntroduceerd. Meest vernieuwende element betreft het aspect van de culturele autonomie voor etnische minderheden. Het betreft hier vergaande medezeggenschap voor de afzonderlijke etnische minderheden inzake het bestuur van cultuur- en onderwijsinstanties die betrekking hebben op de eigen identiteit. Er blijkt in het parlement echter onvoldoende politieke steun aanwezig voor goedkeuring van het wetsvoorstel. Een belangrijk gedeelte van de tegenstanders wijst op een vrij arbitraire definitie van het begrip «minderheid» in de tekst van het wetsvoorstel, en – belangrijker nog – van bepalingen die leiden tot onrechtvaardige monopolisering van de zeggenschap over culturele aangelegenheden door één bepaalde groep binnen de afzonderlijke minderheidsgemeenschappen. Recentelijk heeft het Roemeense ministerie voor Europese Integratie de wet aan een juridische analyse onderworpen en vastgesteld dat de wet ongrondwettelijke elementen bevat. Onderstreept dient te worden dat volgens specialisten de culturele en onderwijsrechten van etnische minderheden in Roemenië momenteel in afdoende mate zijn gewaarborgd.
Voor wat betreft de facto respectering van de rechten van de Hongaarse minderheid hebben er zich sinds de ondertekening van het verdrag met Hongarije geen noemenswaardige problemen voorgedaan in Roemenië.
Vervolgens herinnerden de leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP eraan dat in een latere fase tussen beide landen spanningen ontstonden, omdat Hongarije het voornemen had geuit exclusieve rechten toe te kennen aan leden van de Hongaarse minderheid in Roemenië. Zij willen weten of deze spanningen inmiddels zijn weggenomen en of de genoemde rechten wellicht, deels of geheel, aan betekenis zullen verliezen na toetreding van Roemenië tot de EU.
In 2005 ondertekenden Roemenië en Hongarije een overeenkomst over de toekenning voor de Hongaarse wet van een speciale status aan etnische Hongaren met de Roemeense nationaliteit. Volgens deze overeenkomst kunnen de etnische Hongaren in Roemenië nu een aparte vergunning aanvragen op basis waarvan zij toegang kunnen krijgen tot de Hongaarse arbeidsmarkt. In de praktijk echter gelden voor de overige inwoners van Roemenië dezelfde procedures om te kunnen werken in Hongarije. Daarnaast heeft de overeenkomst tevens betrekking op specifieke voorzieningen met betrekking tot onderwijs en personenverkeer. Feitelijk betreft de overeenkomst een afgezwakte vorm van het aanvankelijke wetsvoorstel van de Hongaarse regering om vergaande bijzondere rechten toe te kennen aan de leden van etnisch Hongaarse minderheidsgemeenschappen buiten de landsgrenzen (Statuswet). Met het ondertekenen van de overeenkomst is er geen sprake meer van noemenswaardige spanningen tussen beide landen.
De overeenkomst zal ook na EU-toetreding in werking blijven (tot aan de vervaldatum in 2009), al geldt dat enkele bepalingen, zoals de beperkte vrijstelling van de visumplicht voor Roemenen van Hongaarse origine, hun waarde hebben verloren of zullen verliezen als gevolg van de Roemeense integratie in en toetreding tot de EU. Andere bepalingen, zoals de mogelijkheid voor de Hongaarse regering om Hongaarstalig onderwijs (non-discriminatoir dus voor iedereen toegankelijk) in Roemenië te subsidiëren, blijven wel van betekenis. In het algemeen geldt dat een dergelijke overeenkomst alleen zijn waarde kan behouden voor zover de bepalingen niet strijdig zijn met EU-wetgeving.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-30256-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.