C
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID1
De memorie van antwoord heeft de leden van de vaste commissie aanleiding
gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming
kennisgenomen van het antwoord van de regering op hun vragen. Met name zijn
zij erover verheugd, dat de minister de door de leden van de CDA-fractie aangegeven
wijze van interpretatie van de artikelen met betrekking tot de «verschuivende
bewijslast» geheel bevestigt.
Er rest alleen nog de vraag, die deze leden al in het voorlopig verslag
hadden gesteld, over de integratie van de diverse bijzondere gelijke behandelingswetten
in de Awgb. Is de minister niet met deze leden van mening, dat er thans nogal
sprake is van overlap, die voor de burger verwarrend en daarom als ongewenst
overkomt? Hoe staat het met de plannen tot integratie? Kan deze thans op korte
termijn worden verwacht?
Het antwoord van de minister op vragen van de fracties van de SP en de PvdA over de wijze
waarop de regering het wetsvoorstel onder de aandacht wil brengen roept bij
de leden van deze fracties een vervolgvraag op. Deze leden hebben met instemming
kennis genomen van het feit dat in de campagnes benadrukt zal worden dat de
regel van verschuiving van bewijslast niet nieuw is, maar al geruime tijd
in de gelijkebehandelingswetgeving is opgenomen. Verwondering roept de mededeling
op dat in de voorlichting benadrukt zal worden dat het wetsvoorstel dient
ter implementatie van een EG-richtlijn en wel «ter voorkoming van verwarring».
Welke verwarring denkt de minister te voorkomen door dit aspect te benadrukken,
zo vragen deze leden. Wekt een dergelijke explicitering niet veeleer de indruk
dat Nederland dit onderdeel eigenlijk niet wil, maar «moet» van
Europa? Zo ja, is dát dan niet verwarrend of is dit ook de indruk die
de minister wil vestigen? Zo dit laatste niet het geval is, wat is dan het
achterliggende motief om dit element te willen expliciteren?
Met gemengde gevoelens hebben de leden van de VVD-fractie
kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben behoefte nog enige
vragen te stellen:
Kan de minister aangeven op welke punten dit wetsvoorstel verder gaat
dan de Europese Richtlijn?
Kan de minister nog eens helder aangeven of en zo ja wanneer er een vertrouwenspersoon
moet zijn in een bedrijf? Hoe werkt dat bij een klein bedrijf van bijv. 3
mensen?
In geval van seksuele intimidatie kan de bewijslast dat het gestelde niet
heeft plaats gevonden op de verweerder worden gelegd (omkering bewijslast),
indien de eisende partij de stellingen waaruit het vermoeden kan worden afgeleid
in voldoende mate weet te motiveren. Kan de minister enige aanknopingspunten
geven of wellicht zelfs een leidraad verschaffen waaraan deze motivering door
de eisende partij dient te voldoen? De leden van de VVD-fractie stellen deze
vraag, omdat het nogal eens een onmogelijke opgave zal kunnen zijn voor de
verweerder, zoals ook de Raad van State in zijn advies stelt, om het overtuigende
bewijs van zijn «onschuld» te bewijzen.
De definitie van het begrip «seksuele intimidatie» verschilt
van die in de Arbeidsomstandighedenwet 1998. In de Algemene wet gelijke behandeling
is geen definitie van seksuele intimidatie opgenomen. Aanpassing van de Arbowet
1998 en de Awgb dient derhalve plaats te vinden. Op welke termijn voorziet
de minister die aanpassing? Op welke wijze stelt de minister zich voor mogelijke
problemen op te lossen zolang aanpassing nog niet heeft plaats gevonden?
De voorzitter van de commissie,
Van Driel
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA) (plv. voorzitter), Swenker
(VVD), De Wolff (GL), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt
(SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA) (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA),
V. Dalen-Schiphorst (CDA), Westerveld (PvdA) en Schouw (D66).
Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Franken (CDA), Biermans (VVD), Thissen
(GL), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Slagter-Roukema (SP), Terpstra (CDA),
Nap-Borger (CDA), Schuyer (D66), Noten (PvdA) en Leijnse (PvdA).