30 229
Regeling van de tijdelijke vervanging van leden van de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 8 juni 2006

In het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat heeft de commissie enige opmerkingen gemaakt en enige vragen gesteld naar aanleiding van het voorstel van wet houdende regeling van de tijdelijke vervanging van leden van de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte.

De leden van de VVD-fractie vragen of dit wetsvoorstel wel met tweederde meerderheid moet worden aanvaard, en of voorliggend wetsvoorstel grondwettig is. Zij verwijzen in dit verband naar een artikel van prof. C.A.J.M. Kortmann1. De leden van de fractie van de PvdA sloten zich bij deze vraag aan.

Ik sluit mij aan bij de inmiddels verschenen reactie op dit artikel, waarin wordt gesteld dat het niet ongebruikelijk is in wetgeving zowel bepalingen op te nemen die betrekking hebben op de geldelijke voorzieningen van (gewezen) leden van de Tweede Kamer als bepalingen betreffende overige politieke ambtsdragers2. Zo worden wetsvoorstellen tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) over het algemeen niet gesplitst.

Dit gebruik is zelfs expliciet door de grondwetgever onder ogen gezien bij de opneming van het vereiste van gekwalificeerde meerderheid in het huidige artikel 63. Bij de behandeling van de grondwetsherziening 1972 wees minister van Binnenlandse Zaken Beernink er in een aan dit onderwerp gewijde nota op dat de regering altijd de keuze heeft om wijzigingen van de Appa betreffende Kamerleden en andere politieke ambtsdragers ofwel in één wetsvoorstel te regelen, ofwel te kiezen voor de verdeling van de stof over twee wetsvoorstellen. Voor welke optie wordt gekozen hangt af van «de aard der voorgenomen wijziging(en)», aldus de nota3.

In het onderhavige geval kan de regeling in de Kieswet van de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigende lichamen niet los worden gezien van de regeling van de rechtspositie van de tijdelijk ontslagen volksvertegenwoordiger. Het is immers niet voorstelbaar dat er een wettelijke regeling voor tijdelijke vervanging tot stand komt, zonder dat de rechtspositie van de vervanger en de tijdelijk vervangen volksvertegenwoordiger geregeld wordt. Er is dan ook sprake van een ondeelbaar pakket en daarom van wijzigingen die naar hun aard in één wetsvoorstel opgenomen zouden moeten worden.

Nu er, om bovenstaande redenen, voor is gekozen de wijziging in één wetsvoorstel op te nemen, moet dit wetsvoorstel worden gekarakteriseerd als een wetsvoorstel in de zin van artikel 63 van de Grondwet1. Voor aanvaarding van het wetsvoorstel is dan ook een tweederde meerderheid in beide Kamers vereist, zo merk ik op naar aanleiding van de vraag van de leden van de fracties van de SGP en de CU.

De leden van de VVD-fractie vragen of een vervangend kamer-, staten- en raadslid gedurende de periode van vervanging (van 16 weken) naar het oordeel van het kabinet volwaardig mee zal kunnen draaien in het bestuurlijk proces.

Tijdens de behandeling van de tweede lezing van de grondwetsherziening heeft het kabinet, in antwoord op een vergelijkbare vraag, erkend dat 16 weken, ook gelet op de vergaderfrequentie, vooral voor staten- en raadsleden een tamelijk korte periode is om voldoende ervaring op te doen om als volwaardig vervanger in een fractie te kunnen functioneren2. Daaraan is toegevoegd dat de invulling van de vervanging in hoge mate afhangt van de ervaring en kwaliteiten van diegene die de functie tijdelijk waarneemt. Ook belangrijk is de wijze waarop betrokkene vanuit de raadsof statenfractie fractie ondersteund wordt. Dit alles meewegend ging het kabinet er destijds vanuit – en ik onderschrijf die visie – dat een vervanger wel degelijk een volwaardige bijdrage kan leveren. Bovendien is het niet ongebruikelijk om bij reguliere vacatures, ook als deze zich aan het slot van een zittingsperiode voordoen, nieuwe volksvertegenwoordigers te benoemen ondanks de korte nog resterende zittingsperiode.

De leden van de fracties van de VVD, de SGP en de CU vragen om een nadere argumentatie van de keuze om vervanging voor 3 periodes van 16 weken mogelijk te maken, in tegenstelling tot hetgeen daarover in het verleden is gezegd.

De vragen naar de mogelijkheid tot verlenging van de vervangingstermijn en de mogelijkheid tot herhaalde aanvraag van de vervangingstermijn zijn tijdens de behandeling van de grondwetsherziening uitvoerig aan de orde gekomen, waarbij nimmer is gesteld dat cumulatie van vervangingstermijnen onmogelijk zou zijn. Destijds is door het IPO en de VNG een reactie gegeven op een proeve van de uitvoeringswetgeving. Daarin stelden zij dat een duidelijke regeling over de opeenvolging van vervangingen gewenst is, waarbij ook een maximum zou moeten worden gesteld aan het aantal malen dat de periode van 16 weken kan worden verlengd. Het is immers niet wenselijk dat een volksvertegenwoordiger door cumulatie van vervangingsperioden een aanzienlijke periode het lidmaatschap van de volksvertegenwoordiger niet uitoefent. Het kabinet heeft destijds voorgesteld om de suggestie van het IPO over te nemen en in de uitvoeringsregeling op te nemen dat vervanging mogelijk is tot maximaal driemaal een periode van 16 weken. Daarmee wordt de herhaling van de vervanging op een eenduidige wijze wettelijk begrensd. Het onderhavige wetsvoorstel bevat de uitwerking van dat eerdere voornemen en voor de motivering van die keuze kan verwezen worden naar de eerdere overwegingen van de grondwetgever3.

De leden van de VVD-fractie vragen of de in het wetsvoorstel opgenomen regeling met betrekking tot de Nederlandse Europarlementariërs verenigbaar is met de Europese regels. De leden van de fracties van de SGP en de CU vragen naar de huidige stand van zaken met betrekking tot voornemens of voorstellen terzake op het niveau van het Europees Parlement.

Binnen het Europees Parlement wordt nagedacht over een voorziening op Europees niveau voor onder meer zwangerschapsverlof van de leden van het Europees Parlement. Begin mei van dit jaar heeft de Commissie voor Constitutionele Zaken van het Europees Parlement een voorstel besproken om in het Reglement van het Europees Parlement een regeling met betrekking tot onder meer zwangerschapsverlof op te nemen en om daarin tevens te bepalen dat de lidstaten kunnen voorzien in een regeling met betrekking tot de tijdelijke vervanging van de (nationale) leden van het Europees Parlement gedurende dat verlof. Op dit moment wordt bezien in hoeverre een dergelijke regeling verenigbaar is met de zogenoemde Europese Akte1. Hierover zou voor de volgende bespreking van het voorstel in de Commissie voor Constitutionele Zaken van het Europees Parlement duidelijkheid moeten bestaan.

Indien het Reglement van het Europees Parlement in de hiervoor bedoelde zin wordt gewijzigd, wordt daarmee een grondslag gecreëerd voor de in het wetsvoorstel opgenomen regeling met betrekking tot de tijdelijke vervanging van de Nederlandse leden van het Europees Parlement. Het onderdeel van het wetsvoorstel waarin deze regeling wordt voorgesteld, zou op dat moment in werking kunnen treden. Overigens wijs ik er op dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding. De overige onderdelen van het wetsvoorstel kunnen op een eerder tijdstip in werking treden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold


XNoot
1

Prof. C.A.J.M. Kortmann, Is wetsvoorstel 30 229 grondwettig?, Nederlands Juristenblad 2006, 588, blz. 804.

XNoot
2

Mr. H.M.B. Breunese en mr. M.W. Raijmakers, Wetsvoorstel 30 229 is grondwettig!, Nederlands Juristenblad 2006, 795, blz. 1054.

XNoot
3

Kamerstukken II 1970/71, 10 684, nr. 8.

XNoot
1

Kamerstukken II 1970/71, 10 684, nr. 8, blz. 2.

XNoot
2

Kamerstukken I 2001/02, 28 051, nr. 233c, blz. 3.

XNoot
3

Kamerstukken II 2003/04, 28 727, nr. 6, blz. 7–8.

XNoot
1

Europese akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.

Naar boven