Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30189 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30189 nr. B |
Vastgesteld 8 december 2005
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.
De leden van de fractie van de PvdA hadden, na kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel, nog enkele vragen. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is bij de eindstemming het amendement-Kant en De Pater-van der Meer aangenomen, waardoor zorginstellingen en -verzekeraars eveneens onder deze regeling vallen. Tijdens de mondelinge beraadslaging heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd, dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij aanname van het amendement zal bezien in hoeverre de ministeriële regeling over de rapportageverplichtingen krachtens art 15 Wet toelating zorginstellingen (WTZi), 38 van de Ziektewet (ZW) en 37 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zullen worden aangepast teneinde overregulering te voorkomen. Kan de regering hierover de actuele stand van zaken weergeven?
Voorts kwam aan de orde dat in de zorg inmiddels twee regelingen met betrekking tot de beloning van directies zijn opgesteld: een door de commissie Simons en een door de directeurenkoepel Vereniging van Bestuurders in de Gezondheidszorg (NVZD). Bij de totstandkoming van beide regelingen is het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken geweest. Daarnaast zijn er regelingen voor Colleges van Bestuur van universiteiten en van hogescholen – getoetst door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – en voor goede doelen (voortgekomen uit de Commissie Wijffels) en voor Woningbouwcorporaties. De laatste twee codes zijn niet door de betreffende departementen getoetst. Zijn dit al de vigerende codes en is bekend welke in voorbereiding zijn? De minister heeft toegezegd rond de jaarwisseling een notitie over ideeën en ambities ten aanzien van good governance aan te bieden. Daarbij wordt overwogen beloningsbeleid, nevenfuncties, toezicht en ontslagregelingen te behandelen en meer algemeen de te bereiken beleidsdoelstellingen en in te zetten instrumenten. Hoe verhoudt dit traject zich tot de andere relevante procedures?
Daarnaast is in de Tweede Kamer uitgebreid aan de orde geweest dat de regering in december 2005 met een standpunt over de motie-Bakker (30 300, nr. 53) zal komen, waarbij de gewenste normering aan de orde is en de wijze waarop die zal worden ingevuld. In behandeling bij de Eerste Kamer is momenteel het Initiatiefvoorstel-Vendrik/Verburg (Wet Harrewijn) (28 163) over het verschaffen van openbaarheid over de hoogte van inkomens bij ondernemingen via de ondernemingsraden (in het voorlopig verslag van 19 september 2005 zijn eerder vragen gesteld over de samenhang met de inmiddels ingetrokken Wet medezeggenschap werknemers – 29 818). Overige relevante trajecten, zover bij de fractie van de PvdA bekend, zijn de uitwerkingen van de adviezen van de Commissie Dijkstal over topinkomens in het openbaar bestuur en het beleid van Financiën inzake beloningsbeleid bij deelnemingen (marktbedrijven en publieke organisaties als DNB). Kan de minister meedelen of dit overzicht van andere relevante regelingen compleet is en op welke wijze overzicht en samenhang in het geheel is aan te brengen, met inbegrip van de tijdsplanning bij het uitbrengen van de beleidsnota’s en regelingen? Kan de minister vervolgens uiteenzetten waarom de aandacht zich lijkt te beperken tot de inkomens van eindverantwoordelijken zoals voorzitters van Raden van Bestuur en minder gericht is op hoge inkomens van andere professionals zoals bijvoorbeeld medisch specialisten?
De leden van de fractie van D66 hadden, na met zeer veel belangstelling kennis te hebben genomen van dit voorstel, in het algemeen waardering voor de stappen die thans worden gezet in de richting van een nadere wettelijke inkadering van de rechtspositie en beloningen van politieke en ambtelijke functionarissen in de publieke sector.
Wat betreft de reikwijdte van het voorstel was bij deze leden de vraag gerezen of niet in te ruime zin bepaalde categorieën uit de semi-publieke sector buiten de werkingssfeer van de wet worden gehouden. Zo vroegen deze leden waarom privaatrechtelijke rechtspersonen met overheidsdeelnemingen, zoals energiebedrijven, niet zijn meegenomen. Op zich is het juist dat deze instellingen niet rechtstreeks uit publieke middelen worden bekostigd. Zij hebben echter een van oudsher publieke taak in de zin van het leveren van een collectieve voorziening. Via overheidsdeelneming is er ook sprake van een expliciete relatie met de overheid. Het is sterk de vraag of het activeren van de in het vennootschapsrecht opgenomen bevoegdheden als aandeelhouder voor organen van het openbaar bestuur in vergelijkbare mate waarborgen biedt voor een beheersing van de topinkomens in deze instellingen. Deze leden aarzelden of de regering (nota naar aanleiding van het verslag) kan volstaan met de constatering dat een en ander staat of valt met het vertrouwen dat men heeft in de ambitie en inzet van overheidsvertegenwoordigers in aandeelhoudersvergaderingen. Kan de regering met het oog op de voorgenomen evaluatie nader uiteenzetten of in de naaste toekomst een uitbreiding van de werkingssfeer van de wet – zo nodig naar de gehele semi-publieke sfeer – in de rede ligt, zo vroegen de leden van de fractie van D66.
Wat betreft de keuze voor het begrip belastbaar loon als criterium voor de toepasselijkheid van het openbaarheidsregime aarzelden de leden van de D66-fractie of daarmee niet teveel ruimte is gelaten om delen van topinkomens daarbuiten te laten. Het argument dat het voorstel ingrijpend gecompliceerd zou worden door alle inkomensbestanddelen binnen de werking van de wet te brengen, maakte op voorhand niet een zeer grote indruk op deze leden. Relevanter is dat er geen aanwijzingen lijken te bestaan dat er in de semi-publieke sfeer sprake is van substantiële aanvullende of loonvervangende elementen. Het is de vraag of hiermee toch geen ontwikkelingen worden gestimuleerd die de wetgever nu juist beoogt tegen te gaan. Ook op dit punt zouden deze leden willen vragen in hoeverre de regering meent dat – mede in het licht van de voorgenomen evaluatie – nadere wetgeving geïndiceerd lijkt.
Wat betreft de effectiviteit van het wetsvoorstel meenden de leden van de D66-fractie, anders dan de regering, dat er niet in alle gevallen en onder alle omstandigheden matiging uitgaat van openbaarheid, transparantie en publiek debat. Realistischer lijkt de veronderstelling dat factoren die een matigende werking op de ontwikkeling van topinkomens beogen, op zijn minst de mogelijkheid van een reflex van versnelde groei indiceren. In een voor het publieke debat wellicht meer aansprekende terminologie: geldwolverij laat zich moeilijk indammen. In het besef dat nietsdoen uiteraard ook weinig zal bijdragen aan de gewenste matiging vroegen deze leden de regering of er geen hardere waarborgen zijn voor het voorkomen van contra-productieve effecten.
De leden van de fractie van de SP waren, na met afnemend enthousiasme kennis te hebben genomen van dit wetsvoorstel, van mening dat de minister uitgaat van de vooronderstelling dat openbaarmaking van uit publieke middelen gefinancierde topinkomens een matigend effect zal hebben. Kan de minister deze vooronderstelling empirisch onderbouwen? Deelt de minister de zorg van deze leden dat openbaarmaking ook een omgekeerd effect kan hebben, namelijk een ontwikkeling naar aansluiting van uit publieke middelen gefinancierde topinkomens aan het hoogste niveau?
In de memorie van toelichting stelt de minister dat in een democratie belastingplichtigen het recht hebben om geïnformeerd te worden over het gebruik van overheidsmiddelen. Is de minister het met deze leden eens dat niet alleen een goede informatievoorziening, maar vooral een goed gebruik van belastinggeld van belang is? Betreurt de minister het in dit verband dat de politieke zeggenschap over organisaties die de afgelopen jaren zelfstandige bestuursorganen zijn geworden, is afgenomen?
In de memorie van toelichting stelt de minister ook dat het individuen niet kan worden aangerekend dat zij een hoog salaris accepteren. Hoe verklaart de minister het ontstaan van een moraal in de publieke sector waarbij bestuurders de toppen van beloning opzoeken? Is de minister het eens met deze leden dat hier een moreel uitgangspunt van publiek bestuur wordt overschreden?
De minister zegt in de memorie van toelichting dat de voorstellen vooral de toekomstige groei van salarissen betreft en veel minder de al toegekende beloningen. Is de minister het met deze leden eens dat juist bestaande gevallen de maatschappelijke beroering over uit publieke middelen gefinancierde topinkomens hebben veroorzaakt? Waarom wil de minister deze bestaande gevallen dan uitsluiten?
Een commissie onder leiding van de heer Dijkstal heeft deze maand een advies uitgebracht waarin zij voorstelt om het huidige salarisniveau van ministers met 30 procent te verhogen. Is de minister het met deze leden eens dat het feit dat ook het normbedrag voor uit publieke middelen
gefinancierde topinkomens daardoor ver boven het huidige ministersalaris zal komen te liggen, een valse start betekent voor het voorliggende wetsvoorstel? Tot welk niveau mogen de uit publieke middelen gefinancierde topinkomens naar het oordeel van de minister stijgen, voordat hij bereid is om over te gaan tot wettelijke normering?
Samenstelling: Leden: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA) (voorzitter) , Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP), Engels (D66).
Plv. leden:, Van Middelkoop (CU), Hoekzema (VVD), V.d. Broek-Laman Trip (VVD), Pruiksma (CDA), Van Thijn (PvdA), Lemstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Thissen (GL), Tan (PvdA), Kox (SP), Schuyer. (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-30189-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.