G
BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Den Haag, 27 januari 2006
De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste
Kamer is in haar vergadering van 24 januari jl. tot de nadere conclusie
gekomen dat schriftelijke voorbereiding van de openbare behandeling van het
wetsvoorstel 30 063(Overgangsrecht
inzake de beëindiging van het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet
binnen de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland)
onvoldoende is om tot afhandeling te kunnen overgaan. In haar midden bestaan
met name vraagtekens over het procesrisico dat ons land loopt indien het in
het wetsvoorstel voorziene tijdpad van afbouw van toeslagen wordt ingezet.
Deze vraagtekens betreffen zowel de terugwerkende kracht tot 5 mei 2005
als de voorgestelde afbouwregeling zelf.
De navolgende feiten en omstandigheden zijn hiertoe de aanleiding:
– het feit dat plaatsing van een prestatie op de IIbis lijst een
Europeesrechtelijke rechtshandeling is, waarop Europese normen van overgangsrecht
van toepassing zijn;
– het feit dat de introductie van de IIbis lijst in 1992 en daarmee
de optie van een exportverbod van uitkeringen binnen de EU eerbiedigend is
ingevoerd. Deze regel van overgangsrecht staat in de Coördinatieverordening
Sociale Verzekeringen 1408/71;
– het feit dat ons land er bij de totstandkoming van de Wijzigingsverordening
1992 vanaf heeft gezien de TW aan te melden als een prestatie die voor plaatsing
op deze lijst in aanmerking diende te komen. De opvatting dat de regeling
op deze lijst thuishoort is voor het eerst uitgesproken in de context van
het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen (BEU) 1999;
– het feit dat Vo 647/2005, die de plaatsing van de TW op de IIbis
bijlage heeft bewerkt, het aan de lidstaten overlaat om na te gaan of overgangsregelingen
of bilaterale oplossingen nodig zijn om rekening te houden met de situatie
van personen van wie de verkregen rechten kunnen worden aangetast;
– het feit dat dit «nagaan» in het licht van het bovenstaande
zal dienen plaats te hebben binnen de context van de Europese normen van overgangsrecht.
Een en ander roept de vraag op of het (Europese) vertrouwensbeginsel ten
aanzien van de sociale zekerheid zich niet verzet tegen een ander dan eerbiedigend
overgangsrecht: met ingang van 5 mei 2005 dan wel met ingang van de datum
invoering van de wet BEU (1.1.00).
Deze vraag wordt nog versterkt door het feit dat ons land het argument
van de rechtsgelijkheid – bij overgangsrecht steeds de tegenhanger van
het vertrouwensbeginsel – bij dit onderwerp niet (langer) met succes
kan aanvoeren. Immers, als gevolg van een drietal voor ons land nadelige rechterlijke
uitspraken is (krachtens de wet BEU gestaakte) betaling van TW-toeslagen weer
hervat naar een veertiental landen buiten de EU waaronder Marokko, de rechtsopvolgers
van voormalig Joegoslavië en Israël. Tevens is recent, mede naar
aanleiding van beleidsdebatten met de Tweede Kamer, besloten om het andere
deel van de wet BEU, te weten de beëindiging van uitkeringen naar landen
waarmee geen verdragsafspraken te maken zijn, alsnog eerbiedigend te laten
ingaan.
Dit geheel aan, gedeeltelijk nieuwe, feiten en omstandigheden heeft de
vraag opgeroepen in hoeverre de tenuitvoerlegging van het exportverbod van
artikel 4a TW, zoals voorzien in het onderhavige wetsvoorstel, zich wel verdraagt
met het Europese Coördinatierecht.
Nu deze vragen in het advies van de Raad van State niet op deze wijze
aan de orde kwamen, en ook pas tijdens de behandeling in de Kamers aan de
orde zijn gesteld, geeft de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verwijzende naar artikel 18, tweede lid van de Wet op de Raad van State, de
regering in overweging de Raad van State te verzoeken haar van voorlichting
te dienen omtrent de vraag of de voorgestelde regeling niet in strijd kan
worden geoordeeld met het Europese Coördinatierecht, waaronder begrepen
de binnen deze context geformuleerde uitgangspunten van overgangsrecht.
De voorzitter van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Van Driel
De griffier van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Nieuwenhuizen