30 041
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten

30 070
Wijziging van de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de invoering van een nieuw stelsel voor bewaking en beveiliging

C
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT EN VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 16 juni 2006

De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met waarderende belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Hoewel de beantwoording door de regering van de door deze leden in het voorlopig verslag opgeworpen vragen zonder terughoudendheid adequaat kan worden genoemd, leven bij de leden van de CDA-fractie na lezing van de memorie van antwoord niettemin nog enige vragen die in het navolgende zullen worden geformuleerd.

Wetsvoorstel 30 041

De burgemeester, handelend in medebewind, die op grond van art. 16, tweede lid, nieuw, een aanwijzing van de minister krijgt, zal aan die aanwijzing gehoor hebben te geven, aangezien enige beleidsvrijheid c.q. beleidsruimte op dit punt hem of haar niet toekomt. Dat kan die burgemeester (zie boomkap Schinveld) in een netelige positie brengen ten opzichte van de gemeenteraad die mordicus tegen uitvoering van die door de centrale overheid gegeven aanwijzing is. Alle formele posities zoals geschetst in de memorie van antwoord (blz. 2: ultimum remedium, grote terughoudendheid) ten spijt, valt niet te ontkennen dat de lokale wetgever/bestuurder zich onder omstandigheden gebruskeerd zal voelen. De memorie van antwoord stelt weliswaar (terecht) dat de burgemeester jegens de gemeenteraad uitsluitend verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij (of zij) aan de aanwijzing uitvoering geeft, maar voegt daar meteen aan toe: uiteraard slechts voorzover de aanwijzing hem daarbij beleidsvrijheid laat. Daarmee wordt in potentie een zodanige druk op lokale bestuurlijke verhoudingen gelegd dat het functioneren van gemeenteraad, college en burgemeester in onderling verband in negatieve zin kan worden beïnvloed. De rechtvaardiging die de memorie van antwoord daarvoor geeft, is het nationaal belang dat als redengevend wordt ingeroepen als de mogelijkheden voor overleg zijn uitgeput of urgentie noopt tot dadelijke uitvoering van het optreden dat in de aanwijzing zal worden geformuleerd, en dan nog alleen indien er nationale belangen in het geding zijn. In dat verband rijst de vraag wat naar het oordeel van de minister als belangrijkste onderscheid tussen nationaal belang en nationale veiligheid moet worden aangemerkt nu de memorie van antwoord daarover slechts opmerkt dat in zowel het EVRM als in de jurisprudentie van de het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een sluitende definitie van het begrip «nationale veiligheid» ontbreekt. Welke invulling geeft de regering aan de «wide margin of appreciation» (memorie van antwoord, blz. 4) die het EVRM aan de nationale overheden laat? Acht de regering op dit punt een verwijzing (memorie van antwoord, tap) naar artikel 6, tweede lid, onder a, van de WIV 2002 afdoende nu aan de daar omschreven activiteiten van de inlichtingendiensten een zekere mate van abstractie niet kan worden ontzegd? Enige concretisering wordt vervolgens verkregen bij lezing van het ex artikel 8 van de WIV 2002 wettelijk verplichte jaarverslag van die diensten, maar niet de inhoud doch slechts het bestaan van dat jaarverslag heeft wettelijke basis, zodat als sluitstuk van de discussie enkel de ministeriële verantwoordelijkheid rest. Schept dat voor de kritisch meelevende burger wellicht een kloof tussen de abstracte leer en het concrete leven? De hier aan het woord zijnde leden wachten de nadere beantwoording met belangstelling af. Zij zagen gaarne dat daarbij onderscheidende definities van de centrale begrippen «nationaal belang, nationale veiligheid, staatsbelang en staatsveiligheid» in de nadere memorie van antwoord worden opgenomen.

Wetsvoorstel 30 070

Met instemming hebben de leden van de CDA-fractie op blz. 5 van de memorie van antwoord gelezen dat de regering (mede uit een oogpunt van bescherming van de privacy als grondrecht) naar aanleiding van het rapport van de Commissie feitenonderzoek (Kamerstukken II 2002/2003, 28 374, nr. 13) in de zogeheten Stelselnota (waarin de onderhavige wetsvoorstellen worden aangekondigd) heeft gekozen voor het principe van risicobenadering in plaats van onverkorte implementatie van het in de VS gangbare systeem van protective intelligence dat inzet van bijzondere en vergaande opsporingsmethoden verlangt. Daarmee staat voldoende vast dat het inzetten van bijzondere inlichtingenmiddelen uitdrukkelijk niet is toegestaan, waarmee het geesteskind van George Orwell op gepaste afstand wordt gehouden.

Iets anders is dat naar het oordeel van de hier aan het woord zijnde leden in de memorie van antwoord onvoldoende is gereageerd op hun in het voorlopig verslag gestelde vraag naar de grens aan beperking van het recht op privacy als grondrecht. De in de memorie van toelichting opgenomen verwijzing naar wetsvoorstel 30 041 mag dan uit een oogpunt van wetgevingstechniek zijn te verklaren, aan de inhoudelijkheid van de desbetreffende vraag van de CDA-fractie is nog geen adequate beantwoording verbonden. Deze leden nodigen de regering nadrukkelijk uit alsnog met een exposé op dit punt te komen, zodat, naar reeds in het voorlopig verslag werd opgemerkt, de parlementaire toelichting uitsluitsel zal bieden over deze materie van zeer principiële aard.

De nadere memorie van antwoord wachten de leden van de CDA-fractie met belangstelling af.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat,

Witteveen

De voorzitter van de commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier voor dit verslag,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat: Leden: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA), (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA), (voorzitter) , Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP), Engels (D66).

Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Hoekzema (VVD), V.d. Broek-Laman Trip (VVD), Pruiksma (CDA), Van Thijn (PvdA), Lemstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Thissen (GL), Tan (PvdA), Kox (SP), Schuyer (D66).

Justitie: Leden: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66), Franken (CDA).

Plv. leden: Schuurman (CU), Pruiksma (CDA), Jurgens (PvdA), Thissen (GL), Dölle (CDA), Rosenthal (VVD), Biermans (VVD), Van Raak (SP), Tan (PvdA), Schuyer (D66), Russell (CDA).

Naar boven