B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
Vastgesteld: 14 februari 2006
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie in de Eerste Kamer
hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel invoering vraagfinanciering
schoolbegeleiding (29 875). De leden van deze fractie ondersteunen de
bedoelingen van het wetsvoorstel. Zij juichen het toe dat scholen meer bestedingsvrijheid
krijgen, hun autonomie toeneemt en dat de dienstverlening (nog) dichter kan
gaan aansluiten bij het onderwijsinhoudelijke beleid van scholen.
Toch geeft het wetsvoorstel deze leden nog redenen om enkele vragen te
stellen. Die vragen betreffen met name de gevolgen van het feit dat de rijksoverheid
aan de ene kant – via de lumpsumbekostiging – middelen gaat toekennen
aan scholen om daarmee invulling te geven aan vraagfinanciering, terwijl er
aan de andere kant op gerekend wordt dat gemeenten hun bijdragen aan schoolbegeleidingsdiensten
continueren.
Deze gemeenten kunnen er voor kiezen het aanbod te blijven bekostigen.
Heeft de minister inzicht in de gevolgen die dat heeft voor de verhouding
tussen schoolbegeleidingsdiensten? In hoeverre kan en zal een en ander leiden
tot doorkruising van een level playing field? In hoeverre zal een onderwijsbegeleidingsdienst
die in een bepaalde gemeente of regio middelen van de lokale overheid of overheden
ontvangt, zijn diensten in andere gemeenten of regio’s tegen een lagere
prijs kunnen aanbieden? In hoeverre is er dan sprake van de mogelijkheid van
een regio-grensoverschrijdende verstoring van gelijke verhoudingen in die
zin dat publieke middelen worden gebruikt om marktvoordelen te behalen? In
hoeverre belemmert de aanbodfinanciering scholen om onbevangen een vergelijking
te maken tussen verschillende schoolbegeleidingsdiensten (vanwege de kostenvoordelen
die het oplevert om diensten af te nemen bij door gemeente betaalde instellingen)?
Voorts is het de vraag, aldus deze leden, of gemeenten onderscheid kunnen
en mogen maken bij het toekennen van middelen aan onderwijsbegeleidingsdiensten
op grond van een pedagogisch concept dat deze diensten hanteren.
Zo ja, in hoeverre zou dit tot indirecte bevoordeling van scholen kunnen leiden
omdat hun expertise met name op verwante scholen wordt gewaardeerd en bepaalde
scholen dus min of meer kosteloos begeleiding ontvangen (vanwege de aanbodfinanciering),
terwijl andere de dienstverlening uit het eigen budget moeten betalen?
Ook de leden van de fracties van PvdA en D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij onderschrijven het uitgangspunt dat scholen zelf moeten kunnen bepalen
welke diensten zij nodig hebben en bij welke instelling zij deze diensten
afnemen. Wel hebben ook deze leden nog enkele vragen.
De aan het woord zijnde leden hebben met instemming kennisgenomen van
de toezegging van de minister van OCW in de Tweede Kamer om een dringend beroep
te doen op de gemeenten om hun bijdragen aan het budget voor schoolbegeleiding
te handhaven. Deze leden willen graag weten of de minister dit beroep al gedaan
heeft en, zo ja, wat de reactie van de gemeenten is geweest.
De leden van de PvdA- en D66-fracties merken op dat de instellingen voor
schoolbegeleiding via fusies grootschaliger zijn geworden. Deze ontwikkeling,
die nog niet ten einde lijkt, baart hen enige zorg. De doelstelling van de
ontwikkeling naar vraaggerichte instellingen voor schoolbegeleiding is immers
dat scholen een grotere zeggenschap krijgen over wat zij nodig hebben. Bij
een te sterke schaalvergroting kan deze doelstelling in gevaar komen. Scholen
kunnen dan afhankelijk worden van één aanbieder. De aan het
woord zijnde leden willen graag weten hoe de minister tegen deze ontwikkeling
aankijkt.
De voorzitter van de commissie,
Klink
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Schuurman (CU), Schuyer (D66), Dupuis (VVD), Woldring
(CDA), Linthorst (PvdA) (plv.voorzitter), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der
Oije (VVD), Witteman (PvdA), Ten Hoeve (OSF), Klink (CDA) (voorzitter), Van
Raak (SP), Thissen (GL) en Pruiksma (CDA).
plv. Leden: Holdijk (SGP), Engels (D66), Swenker (VVD), Walsma (CDA),
Eigeman (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Maas-de Brouwer (PvdA), Van Dalen-Schiphorst
(CDA), Meulenbelt (SP), Van der Lans (GL) en Nap-Borger (CDA).