Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29834 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29834 nr. A |
20 juni 2006
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat naar aanleiding van een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken het noodzakelijk is de Telecommunicatiewet te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1, onder z, komt te luiden:
z. kabels: fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten en de bij deze fysieke geleidingsdraden behorende ondergrondse ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen fysieke geleidingsdraden in, op of boven openbare gronden enerzijds en fysieke geleidingsdraden in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde fysieke geleidingsdraden onderling;
Aan artikel 1.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel zz door een puntkomma, het volgende onderdeel toegevoegd: aaa. programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel daarvan.
Hoofdstuk 5 komt te luiden:
HOOFDSTUK 5. AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk mede verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, instandhoudt en opruimt.
1. De rechthebbende op of de beheerder van openbare gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk kabels in en op deze gronden worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd.
2. Voor zover het de aanleg, instandhouding of opruiming van andere dan lokale kabels betreft strekt de gedoogplicht zich tevens uit tot niet-openbare gronden, uitgezonderd tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
3. Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, strekt de gedoogplicht zich wat lokale kabels betreft tevens uit tot niet-openbare gronden, met inbegrip van tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
4. Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, is bovendien de rechthebbende op een gebouw verplicht de aanleg, instandhouding of opruiming van netwerkaansluitpunten en kabels in en aan dit gebouw te gedogen.
5. Indien ten behoeve van een andere toepassing dan elektronische communicatie bovengrondse ondersteuningswerken zijn of worden aangelegd waarmee ten behoeve van die toepassing bovengronds fysieke draden zijn of worden aangelegd, is de rechthebbende op of de beheerder van openbare of niet-openbare grond waarboven deze draden zijn of worden aangelegd, verplicht te gedogen dat met de uitsluitende gebruikmaking van deze bovengrondse ondersteuningswerken tevens kabels ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk boven de desbetreffende grond worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd. Voor de rechthebbende op of de beheerder van de genoemde bovengrondse ondersteuningswerken bestaat geen gedoogplicht voor het gebruik laten maken van deze werken.
6. Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt:
a. geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waarop, waarboven of waaraan de kabels zijn of worden aangelegd, en
b. zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan teweeggebracht.
7. Op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust, maakt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk ter uitvoering van het zesde lid, onder b, gebruik van ondergrondse voorzieningen, die door degene op wie de gedoogplicht rust of een derde tegen een marktconforme prijs ter beschikking wordt gesteld, tenzij de aanbieder ingeval artikel 5.15 van toepassing is, aannemelijk kan maken dat medegebruik als bedoeld in artikel 5.12 op technische of economische gronden niet haalbaar is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de aanleg en vorm van aan te leggen netwerken ingeval van gebruik van voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.
8. Aan de in het eerste tot en met het vijfde lid opgenomen verplichting om de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te gedogen komt een einde wanneer de aangelegde kabels gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. In dat geval is de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rustte de kabels op te ruimen.
9. Het in of uit gebruik nemen van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt door de aanbieder van het desbetreffende netwerk schriftelijk gemeld aan degene op wie de gedoogplicht rust. De bewijslast voor de ingebruikneming ligt bij de aanbieder.
10. Onverminderd dit artikel gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten terzake van het gebruik van deze gronden, gebouwen of wateren.
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, stelt degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk in kennis van dit voornemen en streeft vervolgens naar overeenstemming over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2. Indien binnen vier weken na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving geen overeenstemming is bereikt, geeft de aanbieder een tweede schriftelijke kennisgeving aan degene op wie de gedoogplicht rust waarin een omschrijving van de plaats, het tijdstip, dat niet eerder kan zijn gelegen dan drie weken na verzending van de tweede kennisgeving, en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden wordt gegeven.
3. Indien degene op wie de gedoogplicht rust tegen deze tweede kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij binnen twee weken na ontvangst daarvan het college verzoeken een beschikking te geven over de plaats, het tijdstip en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden.
4. Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.
5. Het verzoek schorst het recht op uitvoering van de werkzaamheden.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de schriftelijke kennisgeving.
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, gaat slechts over tot het verrichten van deze werkzaamheden indien deze:
a. het voornemen daartoe schriftelijk heeft gemeld bij burgemeester enwethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, en
b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent de plaats, het tijdstip, en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2. Burgemeester en wethouders kunnen om redenen van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen.
3. De voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:
a. de plaats van de werkzaamheden;
b. het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang als genoemd in het tweede lid, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit;
c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;
d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;
e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken.
4. De gemeenteraad stelt met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vast die in ieder geval betrekking hebben op:
a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;
c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;
d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;
e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;
f. de wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband met ernstige belemmering of storing van de communicatie.
5. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard.
6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verordening.
7. Indien een gemeente gedoogplichtig is, vindt artikel 5.3 geen toepassing voor zover de belangen van de gemeente kunnen worden behartigd in het door burgemeester en wethouders te verlenen instemmingsbesluit.
1. Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk zowel een aanvraag voor een besluit als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wiens grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, als een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager burgemeester en wethouders hiervan op de hoogte.
2. Burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente bevorderen op verzoek van de aanvrager een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling van de aanvragen. De overige betrokken bestuursorganen verlenen de daarvoor benodigde medewerking.
3. Artikel 5.4, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing in het geval van vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid.
§ 5.1.3 Ernstige belemmeringen en storingen
1. In geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de communicatie is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 en 5.4, eerste tot en met vierde lid, onder e, niet van toepassing op de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en kan door de aanbieder van het openbaar elektronische communicatienetwerk worden volstaan met een melding voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden aan degene op wie de gedoogplicht rust.
2. Ingeval de werkzaamheden in verband met de instandhouding van kabels worden verricht in of op openbare gronden, wordt hiervan door de aanbieder tevens voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden melding gedaan bij de burgemeester van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden zullen plaatsvinden, of bij een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar. Ingeval de melding bij de gemachtigde heeft plaatsgevonden stelt de gemachtigde de burgemeester zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.
3. Ingeval de openbare orde of gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar zich verzet tegen de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden. 4. Het besluit wordt onverwijld na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.
5. In de verordening, bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, kan de gemeenteraad om redenen van veiligheid delen van een grondgebied aanwijzen waarvoor dit artikel niet van toepassing is.
§ 5.2 Schadevergoeding in verband met gedoogplicht
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan degene op wie de gedoogplicht rust de schade voortvloeiend uit de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.
2. Het recht op schadevergoeding beperkt zich voor rechthebbenden op en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.
3. Na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels brengt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terug in de oude staat, tenzij degene op wie de gedoogplicht rust, heeft aangegeven hier zelf voor te willen zorgdragen. De aanbieder draagt de marktconforme kosten die nodig zijn voor het terugbrengen van de grond in de oude staat.
4. Onder marktconforme kosten wordt in dit verband verstaan kosten zoals deze door een onderneming onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.
2. Indien degene op wie de gedoogplicht rust jegens een derde gehouden is grond, die door degene op wie de gedoogplicht rust is bestemd voor het oprichten van een of meer gebouwen, zodanig te leveren dat die derde na verkrijging van de grond bij het door of vanwege hem oprichten van een of meer gebouwen niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De oprichting van een of meer gebouwen dient op het moment dat een verzoek wordt gedaan voldoende bepaalbaar te zijn.
3. Indien de aanbieder kabels heeft verplaatst op grond van het eerste en tweede lid, en naderhand blijkt dat de door gedoogplichtige aangekondigde werkzaamheden, waarvoor deze verplaatsing nodig was, niet hebben plaatsgevonden, heeft de aanbieder recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten.
4. Indien binnen vijf jaar na een verzoek tot het nemen van maatregelen op grond van het eerste of tweede lid opnieuw een verzoek wordt gedaan door degene op wie de gedoogplicht rust, komen de daarmee verbonden kosten voor rekening van degene op wie de gedoogplicht rust.
5. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste of tweede lid, is de aanbieder slechts verplicht over te gaan tot maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabels, indien degene op wie de gedoogplicht rust hem de kosten daarvan vergoedt.
6. Ingeval een verzoek tot het nemen van maatregelen is gedaan, gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde maatregelen, doch niet later dan zestien weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek het verplaatsen van kabels betreft gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde verplaatsing, doch niet later dan twaalf weken nadat een plaats waar de kabels kunnen worden gelegd beschikbaar is gekomen. Het verzoek bevat een omschrijving van de op te richten gebouwen dan wel de uit te voeren werken en in geval het verzoek een verplaatsing van kabels betreft voor zover mogelijk een voorstel voor de plaats waar de kabels kunnen worden aangelegd.
7. Bij gebrek aan overeenstemming over de vraag wie de kosten van de te nemen maatregelen dient te dragen, kan degene op wie de gedoogplicht rust dan wel de aanbieder het college verzoeken een beschikking te geven.
8. Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.
1. De aanleg, instandhouding of opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk geschiedt op zodanige wijze dat zo min mogelijk hinder wordt veroorzaakt ten aanzien van reeds in de grond aanwezige werken, waaronder begrepen werken ten behoeve van de levering of het transport van gas, water en elektriciteit.
2. De aanleg, instandhouding of opruiming van kabels mag de instand-houding van andere reeds in de grond aanwezige werken niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken.
3. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die in strijd handelt met het bepaalde in het eerste en tweede lid neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van de kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder zonodig het verplaatsen van de kabels, om aan de strijdigheid een einde te maken.
4. Bij gebrek aan overeenstemming over de vraag of een aanbieder op eigen kosten maatregelen dient te nemen is artikel 5.8, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
De aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk geschiedt op zodanige wijze dat bomen en beplantingen zoveel mogelijk worden beschermd en de mogelijkheid tot groei niet wordt ontnomen.
1. Rechthebbenden op bomen of beplantingen of de beheerders van de grond waarop de bomen of beplantingen zich bevinden zijn verplicht op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk binnen twee weken de wortels daarvan in te korten, voor zover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de instandhouding van kabels ten dienste van het netwerk waardoor de exploitatie van het netwerk in gevaar komt.
2. In geval van ernstige belemmering of storing van de communicatie kan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk onmiddellijk tot het inkorten van wortels overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende of beheerder kennis geeft, doch niet later dan de dag volgend op de werkzaamheden.
3. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan de rechthebbende of beheerder de schade voortvloeiend uit het inkorten van wortels.
1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het mede-gebruik van de voorzieningen waarop de gedoogplicht van toepassing is. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.
2. In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:
a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;
b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de aanbieder.
3. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde medegebruik van voorzieningen en de in het derde lid bedoelde vergoeding.
1. De kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement, waarin de onroerende zaak waarin, waarop of waarboven de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd, zich geheel of grotendeels bevindt, is, ongeacht de hoogte van de vordering, bevoegd geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk te beslissen, alsmede geschillen inzake de hoogte van de kosten van het nemen van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5.8 en 5.9.
2. Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.
3. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voor zover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.
4. Ook voordat omtrent de schadevergoeding of de hoogte van de kosten overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 5.2, 5.8 en 5.11, worden overgegaan.
1. Gemeenten bieden geen openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aan.
2. Gemeenten hebben geen belang of zeggenschap in ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen gemeenten een minderheidsbelang – tenzij omstandigheden een groter belang rechtvaardigen – hebben in een onderneming die tot doel heeft een openbaar elektronisch communicatienetwerk aan te leggen, indien het aannemelijk is dat zonder de deelname van de gemeente een vergelijkbaar netwerk niet tot stand komt.
4. Burgemeester en wethouders van een gemeente, die een belang heeft in een onderneming, die openbare elektronische netwerken aanbiedt, stellen ten minste een keer in de vijf jaar een rapport vast ter verantwoording van de beslissing om het belang te continueren of af te stoten. Zij stellen het college van de OPTA in de gelegenheid over het ontwerp van het rapport advies uit te brengen. Het rapport wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Personen die besluiten voorbereiden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b zijn niet betrokken bij besluitvorming of activiteiten in samen-hang met het derde lid of vierde lid.
6. Het voornemen een belang te nemen als bedoeld in het derde lid, wordt bekendgemaakt. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Bij de bekendmaking van het voornemen wordt de omvang van het belang en de redengeving ervan vermeld. Tevens wordt bekendgemaakt waar en wanneer nadere informatie over het voornemen van de te nemen beslissing kan worden verkregen.
7. Bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, bevoordelen burgemeester en wethouders geen ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden waarin de gemeente een belang heeft, boven concurrerende ondernemingen.
Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, instand-houding en opruiming van ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, en die aangelegd worden of zijn met het oogmerk deel uit te gaan maken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk van degene in wiens naam wordt aangelegd of een derde.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 5.12, wordt gelijkgesteld met een openbaar elektronisch communicatienetwerk een door Onze Minister aangewezen elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk gebruikt wordt voor vitale overheidstaken.
De artikelen 17, eerste lid, onder k, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, 36, vierde lid, Kadasterwet en 78, derde en vierde lid, en 155 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op onder-grondse ondersteuningswerken en beschermingswerken als bedoeld in artikel 5.15.
In hoofdstuk 6a wordt na § 6a.6 een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 6a.7 Verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht
1. Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht relevante markten voor het aanbieden van programmadiensten waarvan de kenmerken zodanig zijn dat het opleggen van de in de artikelen 6a.12, 6a.13, 6a.14 en 6a.22 bedoelde verplichtingen passend kan zijn.
2. Het college onderzoekt de overeenkomstig het eerste lid bedoelde markten zo spoedig mogelijk. Het onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:
a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die programmadiensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en
b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, 6a.14 en 6a.22 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen.
3. Indien uit een onderzoek, bedoeld in tweede lid, blijkt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt het college vast welke ondernemingen die programmadiensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:
a. legt hij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, 6a.14 en 6a.22 op;
b. houdt hij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of
c. trekt hij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in, indien zij niet langer passend zijn.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «eindgebruiker», bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt of verzoekt om een programmadienst.
5. De artikelen 6a.1, zesde, zevende en achtste lid, 6a.2, derde lid, 6a.3, eerste en tweede lid, 6a.4, 6a.5, 6b.1, 6b.3 en 6b.6 zijn van overeenkomstige toepassing.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, worden aangewezen die het college op grond van artikel 6a.21, derde lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben bij het aanbieden van programmadiensten.
Hoofdstuk 7 wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 7.1 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten.
b. In de artikelen 7.1, vierde lid, en 7.4 wordt «openbare elektronische communicatiediensten» telkens vervangen door: openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten.
c. Voor de tekst van artikel 7.2 wordt de aanduiding «1» geplaatst.
d. Er wordt een lid toegevoegd aan artikel 7.2, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.
e. In artikel 7.8 wordt «of openbare elektronische communicatiediensten» telkens vervangen door: , openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten.
f. In artikel 7.8, eerste lid, wordt «consumentenbescherming» vervangen door: de bescherming van natuurlijke personen die gebruik maken van of verzoeken om openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden.
Artikel 12.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. «of andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten» wordt vervangen door: , andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten of bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen programmadiensten.
b. Na «een openbare elektronische communicatiedienst» wordt ingevoegd: of een programmadienst.
c. «een consument» wordt vervangen door: een natuurlijk persoon die voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden handelt.
Artikel 12.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid wordt na «tussen degenen, bedoeld in artikel 3.11, vierde lid» ingevoegd: , dan wel tussen een aanbieder en een derde als bedoeld in artikel 5.12, tweede lid.
b. Na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Met uitzondering van geschillen op grond van artikel 5.12 is het eerste lid niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet.
Aan artikel 15.1, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
De vorige volzin is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.1, 5.4, 5.5, 5.6, tweede, derde lid, vierde en vijfde lid, 5.7, 5.13 en 5.14 van deze wet.
In artikel 17.1, derde lid, wordt «hoofdstuk, 6, 6A, 6B, of 12» vervangen door: hoofdstuk 5, 6, 6A, 6B, of 12.
Artikel 20.5, tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van de artikelen 5.2, achtste lid, en 5.15 geldt voor kabels, ondergrondse ondersteuningswerken of beschermingswerken in of op openbare gronden, waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, die zijn aangelegd met het oogmerk deel uit te maken van doch op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet ..., houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. ...) niet in gebruik zijn ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een gedoogplicht tot 1 januari 2018, tenzij de instandhouding van deze voor-zieningen de instandhouding van andere reeds in de grond aanwezige werken in gevaar brengt of ernstig hindert. De aanbieder meldt aan degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk op welke netwerkvoorziening de gedoogplicht betrekking heeft. Daarvan doet hij tevens mede-deling aan burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de netwerkvoorziening is gelegen.
Na artikel 20.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De rechthebbende op of de beheerder van gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken kabels, die voor de inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. ...), boven deze gronden zijn aangelegd, worden instandgehouden of opgeruimd. De eerste volzin is tevens van toepassing op de bij de kabels behorende bovengrondse ondersteuningswerken.
2. De artikelen 5.3 tot en met 5.8, 5.10, 5.13 en 5.14 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.
3. Artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, is van toepassing op de instandhouding van de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.
Na artikel 20.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 5.14, eerste lid, is niet van toepassing op een gemeente die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, voor zover die gemeente op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. ...) deze netwerken of diensten reeds aanbiedt.
2. Artikel 5.14, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op een gemeente met een belang of zeggenschap in een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, voor zover die gemeente dat belang of die zeggenschap op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. ...) reeds heeft.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onder 4°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «artikel 5.2, derde en vijfde lid» vervangen door: artikel 5.4, eerste en tweede lid, artikel 5.6, tweede en derde lid.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd aan het eerste lid van artikel 17 van Boek 3, luidende:
k. de aanleg en verwijdering van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie.
Artikel 20 van Boek 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van artikel 20 van Boek 5 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
Aan artikel 36 van de Kadasterwet wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op de inschrijving van de aanleg en verwijdering van een net als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder k, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 26, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
De Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 78 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Op het ontbreken van de inschrijving van de vóór 1 januari 1950 plaatsgevonden hebbende aanleg van een net als bedoeld in artikel 20 lid 2 van Boek 5 dat op het tijdstip van het in werking treden van die bepaling nog niet is verwijderd en op inschrijfbare feiten die vóór het in werking treden van die bepaling zijn voorgevallen, en die betreffen netten waarvan de aanleg niet uit de openbare registers kenbaar is, is artikel 24 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.
Na artikel 154 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 20, lid 2, van Boek 5 is, te rekenen vanaf het tijdstip van het in werking treden van dit lid, mede van toepassing op een net dat voordien is aangelegd dan wel op dat tijdstip wordt aangelegd.
2. Indien een partij op wiens kosten een net in zijn grond is aangelegd en ten behoeve van wie dit net wordt gebruikt binnen twee jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet van ..., Stb. ..., een eis heeft ingeleid ter vaststelling van de eigendom van dat net en die partij dit feit heeft doen inschrijven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 20, lid 2, van Boek 5 niet van toepassing, totdat op deze eis onherroepelijk is beslist of deze eis is ingetrokken.
Vervallen
Artikel 82j van de Mediawet vervalt.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-29834-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.