29 811
Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEG L 197) (milieu-effectrapportage plannen)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR MILIEU1

Vastgesteld 7 maart 2006

De vaste commissie voor Milieu van de Eerste Kamer heeft met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord van het kabinet, op de vragen die zijn gesteld door de commissie milieu over het wetsontwerp «m.e.r. voor plannen». De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot de volgende aanvullende opmerkingen en vragen.

Het kabinet bevestigt in haar memorie van antwoord dat de deregulering van het m.e.r.-stelsel niet ten koste mag gaan van de milieudoelstellingen. Zoals geformuleerd in de memorie van antwoord: «voor de regelgeving over de milieueffectbeoordeling betekent dit dat onverminderd garanties dienen te blijven bestaan voor voldoende aandacht voor het milieubelang bij bestuurlijke besluiten». In het door het kabinet beoogde nieuwe stelsel zal plan-m.e.r. gevolgd worden door project-m.e.r. Het kabinet stelt dat dit beleidswinst voor het milieu oplevert en dat de milieubeoordeling van plannen «volgens de meest uitgebreide voorschriften dient te worden uitgevoerd». De commissie Milieu constateert niettemin dat de garanties voor voldoende aandacht voor het milieubelang niet worden gegeven omdat belangrijke en effectief gebleken proceswaarborgen in de meeste gevallen als verplicht element in de wet achterwege blijven.

Het gaat daarbij vooral om de inspraak van burgers in een vroegtijdig stadium van planvorming. Deze is in geen enkel geval meer verplicht bij plan-m.e.r. Goed georganiseerde vroegtijdige consultatie is zeer effectief om plannen, ook de milieucomponent, te verbeteren en draagvlak te creëren. Dat voorkomt problemen en oponthoud in latere fase. De commissie Milieu kan het schrappen van deze wettelijke en effectieve verplichting niet rijmen met het doel garanties te behouden voor het milieubelang.

Datzelfde geldt voor de effectief gebleken onafhankelijke kwaliteitstoets door de Commissie m.e.r. Het kabinet geeft aan dat bepaalde proceswaarborgen bij sommige plannen verplicht blijven. Als voorbeeld worden plannen genoemd die een passende beoordeling vragen of de ecologische hoofdstructuur (EHS) beïnvloeden. Kennelijk wordt hier gedoeld op het inschakelen van de Commissie m.e.r. Het is de commissie Milieu niet duidelijk voor welke andere plannen dit ook geldt.1

Dit geeft de commissie Milieu aanleiding voor het stellen van de volgende vragen:

1. Voor welke andere plannen dan die waarbij natuur een rol speelt gelden de extra waarborgen, zoals de inzet van de Commissie m.e.r? Waarom is in die gevallen vroegtijdig inspraak dan niet verplicht gesteld?

2. De wet maakt het (in tegenstelling tot de huidige situatie bij de m.e.r.) mogelijk inspraak te beperken tot de eindfase van de besluitvorming. Dit is contrair de bedoeling om zorgvuldige afwegingen juist zo vroeg mogelijk in de planvoorbereiding te maken. Hoe denkt het kabinet zorgvuldige voorbereiding van besluiten te bevorderen en vertraging te voorkomen als insprekers pas heel laat worden betrokken en nieuwe inzichten voor besluitvorming inbrengen?

3. De commissie Milieu is, net als de Raad van State, er nog niet van overtuigd dat in het nieuwe stelsel het gewenste niveau van milieubescherming behouden blijft. In de praktijk zal moeten blijken of dit zo is. Kan het kabinet aangeven hoe zij een evaluatie van het stelsel wil vormgeven en hoe dit wordt gekoppeld aan het wetgevingstraject?

De commissie Milieu ziet de antwoorden met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Meindertsma

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Ketting (VVD) (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Van der Lans (GL, Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66) en Putters (PvdA).

Plv. leden: Swenker (VVD), Witteman (PvdA), Wagemakers (CDA), Pormes (GL), Van den Berg (SGP), Pastoor (CDA), Van Raak (SP), Van Gennip (CDA) en Engels (D66).

Naar boven