D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR MILIEU1
De vaste commissie voor Milieu van de Eerste Kamer heeft met belangstelling
kennis genomen van de memorie van antwoord van het kabinet, op de vragen die
zijn gesteld door de commissie milieu over het wetsontwerp «m.e.r. voor
plannen». De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot
de volgende aanvullende opmerkingen en vragen.
Het kabinet bevestigt in haar memorie van antwoord dat de deregulering
van het m.e.r.-stelsel niet ten koste mag gaan van de milieudoelstellingen.
Zoals geformuleerd in de memorie van antwoord: «voor de regelgeving
over de milieueffectbeoordeling betekent dit dat onverminderd garanties dienen
te blijven bestaan voor voldoende aandacht voor het milieubelang bij bestuurlijke
besluiten». In het door het kabinet beoogde nieuwe stelsel zal plan-m.e.r.
gevolgd worden door project-m.e.r. Het kabinet stelt dat dit beleidswinst
voor het milieu oplevert en dat de milieubeoordeling van plannen «volgens
de meest uitgebreide voorschriften dient te worden uitgevoerd». De commissie
Milieu constateert niettemin dat de garanties voor voldoende aandacht voor
het milieubelang niet worden gegeven omdat belangrijke en effectief gebleken
proceswaarborgen in de meeste gevallen als verplicht element in de wet achterwege
blijven.
Het gaat daarbij vooral om de inspraak van burgers in een vroegtijdig
stadium van planvorming. Deze is in geen enkel
geval meer verplicht bij plan-m.e.r. Goed georganiseerde vroegtijdige consultatie
is zeer effectief om plannen, ook de milieucomponent, te verbeteren en draagvlak
te creëren. Dat voorkomt problemen en oponthoud in latere fase. De commissie
Milieu kan het schrappen van deze wettelijke en effectieve verplichting niet
rijmen met het doel garanties te behouden voor het milieubelang.
Datzelfde geldt voor de effectief gebleken onafhankelijke kwaliteitstoets
door de Commissie m.e.r. Het kabinet geeft aan dat bepaalde proceswaarborgen bij sommige plannen
verplicht blijven. Als voorbeeld worden plannen
genoemd die een passende beoordeling vragen of de ecologische hoofdstructuur
(EHS) beïnvloeden. Kennelijk wordt hier gedoeld op het inschakelen van
de Commissie m.e.r. Het is de commissie Milieu niet duidelijk voor welke andere
plannen dit ook geldt.1
Dit geeft de commissie Milieu aanleiding voor het stellen van de volgende
vragen:
1. Voor welke andere plannen dan die waarbij natuur een rol speelt gelden
de extra waarborgen, zoals de inzet van de Commissie m.e.r? Waarom is in die
gevallen vroegtijdig inspraak dan niet verplicht gesteld?
2. De wet maakt het (in tegenstelling tot de huidige situatie bij de m.e.r.)
mogelijk inspraak te beperken tot de eindfase van de besluitvorming. Dit is
contrair de bedoeling om zorgvuldige afwegingen juist zo vroeg mogelijk in
de planvoorbereiding te maken. Hoe denkt het kabinet zorgvuldige voorbereiding
van besluiten te bevorderen en vertraging te voorkomen als insprekers pas
heel laat worden betrokken en nieuwe inzichten voor besluitvorming inbrengen?
3. De commissie Milieu is, net als de Raad van State, er nog niet van
overtuigd dat in het nieuwe stelsel het gewenste niveau van milieubescherming
behouden blijft. In de praktijk zal moeten blijken of dit zo is. Kan het kabinet
aangeven hoe zij een evaluatie van het stelsel wil vormgeven en hoe dit wordt
gekoppeld aan het wetgevingstraject?
De commissie Milieu ziet de antwoorden met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de commissie,
Meindertsma
De griffier van de commissie,
Van Dooren
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Ketting (VVD) (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter),
Lemstra (CDA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Van der Lans (GL, Van Middelkoop
(CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP),
V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66) en Putters (PvdA).
Plv. leden: Swenker (VVD), Witteman (PvdA), Wagemakers (CDA), Pormes (GL),
Van den Berg (SGP), Pastoor (CDA), Van Raak (SP), Van Gennip (CDA) en Engels
(D66).