29 811
Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEG L 197) (milieu-effectrapportage plannen)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR MILIEU1

Vastgesteld 2 december 2005

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie voor Milieu aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Het wetsvoorstel voorziet er in dat eerder dan nu het geval is de milieugevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen worden beoordeeld. Het gaat om een milieubeoordeling van strategische plannen. Op dit moment concentreert de milieubeoordeling zich op het laatste stadium van projectontwikkeling, voordat toestemming wordt verleend. De strategische milieubeoordeling van plannen voorkómt dat milieuproblemen pas in beeld komen als al onomkeerbare voorafgaande besluiten zijn genomen. Daarmee draagt het instrument bij aan een meer duurzame ontwikkeling. De commissie voor Milieu vindt dat positief.

De commissie constateert dat aan de procedure van de zogeheten «plan-m.e.r» minder eisen worden gesteld dan aan de huidige «project-m.e.r.».

Er is voor gekozen om bestuursorganen meer verantwoordelijkheden bij de inrichting van het proces te geven. De wet schrijft bijvoorbeeld niet voor dat burgers en maatschappelijke groeperingen moeten worden geraadpleegd bij de start van de planvorming. Alleen aan het eind van het traject, bij de besluitvorming, is er een verplichte raadpleging. Ook is het niet verplicht in alle gevallen de Commissie voor de m.e.r. om advies te vragen met het doel de kwaliteit van de informatie te waarborgen. Bij project-m.e.r. is die verplichting er wel. Er zijn meer verschillen, maar dit zijn de belangrijkste.

De Tweede Kamer heeft bij de plenaire behandeling gesproken over omvang en detailniveau van informatie in MER’en en daarover ook amendementen aangenomen. Recente jurisprudentie toont aan dat aan de kwaliteit van MER-informatie hoge eisen worden gesteld. In Nederland is juist de Commissie voor de m.e.r. aangesteld om die kwaliteit te bewaken, maar de wettelijke taak van de Commissie blijft bij plan-m.e.r. in de wet beperkt. De Raad van State heeft in haar advies over het wetsvoorstel aangegeven dat het achterwege laten van een aantal proceswaarborgen per saldo een vermindering van het huidige niveau van milieubescherming inhoudt: de Raad benadrukt dat de bedoeling van de Europese Richtlijn juist is om de betekenis van de milieubeoordeling op het niveau van plannen te vergroten.

• Kan de staatssecretaris uitleggen waarom is gekozen voor een vermindering van het beschermingsniveau van het milieu, terwijl de maatschappij momenteel wordt geconfronteerd met milieuproblemen die vragen om de meest zorgvuldige benadering, juist om ruimtelijke ontwikkelingen doorgang te kunnen laten vinden en besluiten niet te laten stranden in de rechtspraak?

NOVIO-consult stelt in haar evaluatie van de m.e.r.-praktijk dat teruggaan naar minimumvereisten van Brussel risico’s geeft waarbij het zeer de vraag is of bijvoorbeeld decentralisatie van bevoegdheden leidt tot de beoogde lastenverlichting. Novio stelt dat dit eerder leidt tot onzekerheid bij partijen en vergaande juridisering.

De Tweede Kamer erkent dit probleem en spreekt daarom de wens uit dat bestuursorganen hun verantwoordelijkheid nemen om besluiten zorgvuldig voor te bereiden. Dat kan betekenen dat bij planvoorbereiding niet wettelijk verplichte procedure-stappen voor bijvoorbeeld inspraak en onafhankelijke advisering worden toegepast. De staatssecretaris heeft daarom op verzoek van de Tweede Kamer toegezegd een convenant te willen bewerkstelligen tussen IPO, VNG, Commissie m.e.r. en VROM. Naast financiële afspraken over kostenverdeling moeten daarin de strategische milieubeoordeling en m.e.r op elkaar worden afgestemd, inclusief de rol van de Commissie m.e.r. Het doel is te voorkomen dat er fouten in het voortraject worden gemaakt die later tot vertraging kunnen leiden bij de rechter. De adviezen van de Commissie moeten juridisering en lastenafwenteling naar overheden voorkómen. IPO en VNG hebben in brieven aan de Tweede Kamer daarom het belang van een blijvende inzetbaarheid van de Commissie m.e.r. op facultatieve basis bepleit.

De Commissie milieu van de Eerste Kamer hecht daarom grote waarde aan een dergelijk convenant. Het convenant moet duidelijk maken of het mogelijk is ondanks een verminderde wettelijke borging het milieubelang op een gelijkwaardige manier te dienen. Om die reden vindt zij het van belang dat een tijdige evaluatie van de werking van een convenant plaatsvindt, zodat de resultaten daarvan nog kunnen worden betrokken bij de aangekondigde wetsvoorstellen voor project-m.e.r. Met het oog hierop heeft de Kamercommissie de volgende vragen.

• Ziet de staatssecretaris het belang van een spoedige opstelling van het convenant, zodat de evaluatie ervan een rol kan spelen bij de wetswijzigingen voor project-m.e.r.?

• Kan de staatssecretaris met het oog hierop aangeven wanneer het convenant klaar is en hoe hij er zorg voor draagt dat de (planning van) de wetswijziging op de resultaten van evaluatie van het convenant wordt afgestemd?

• Vindt de staatssecretaris het van belang dat niet alleen IPO en VNG, maar ook betrokken departementen convenant-partij zijn met het oog op departementale strategische milieubeoordelingen?

• Deelt de staatssecretaris de mening dat een onafhankelijke partij het convenant moet evalueren en kan de staatssecretaris aangeven welke onafhankelijke partij dit zal zijn?

• Kan de staatssecretaris aangeven wat naar zijn mening de belangrijke ijkpunten zijn voor die evaluatie?

• Deelt de staatssecretaris de mening dat de waarborgen voor een zorgvuldige procedure in de wet versterkt moeten worden als de evaluatie van het convenant daartoe aanleiding geeft?

De voorzitter van de commissie,

Meindertsma

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Ketting (VVD) (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Van der Lans (GL), Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66), Putters (PvdA).

Plv. Leden: Swenker (VVD), Witteman (PvdA), Wagemakers (CDA), Pormes (GL), Van den Berg (SGP), Pastoor (CDA), Van Raak (SP), Van Gennip (CDA), Engels (D66).

Naar boven