29 685
Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende aanpassing van het inkomens- en vermogensbegrip aan het fiscale inkomens- en vermogensbegrip

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

27 september 2005

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het inkomens- en vermogensbegrip in de Wet op de rechtsbijstand af te stemmen op het inkomens- en vermogensbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel j komt te luiden:

j. peiljaar: het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan;

2. Na onderdeel k worden onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, zes nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

l. inkomen: het inkomen, zoals berekend ingevolge de artikelen 34a tot en met 34e;

m. verzamelinkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

n. belastbaar loon: het belastbaar loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;

o. vermogen: het gemiddelde van de rendementsgrondslagen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;

p. heffingvrij vermogen: het heffingvrij vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

q. inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Aa

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «bestaat uit» ingevoegd: ten hoogste.

2. In het derde lid wordt «vier» vervangen door: de helft.

Ab

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

2. Aftredende leden kunnen tweemaal terstond worden herbenoemd.

B

Aan artikel 7 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van deze wet, voorzover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald.

C

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid komt de tweede volzin te luiden: Bij zijn onderzoek gaat de stichting uit van het inkomen en vermogen dat het verzamelinkomen respectievelijk het vermogen in het jaar waarin de verlening van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur is aangevangen zo goed mogelijk benadert.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de beoordeling van het inkomen en vermogen met het oog op de verlening van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur alsmede met betrekking tot de over te leggen gegevens nadere regels gesteld.

D

Artikel 25 komt als volgt te luiden:

Artikel 25

1. Voorzover beschikbaar worden bij de aanvraag om een toevoeging in ieder geval het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de aanvrager en van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, verstrekt.

2. Indien het een aanvraag betreft van een vreemdeling van wie geen sociaal-fiscaalnummer beschikbaar is, verstrekt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op verzoek van de raad de gegevens die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn.

3. De inspecteur die bevoegd is tot heffing van belastingen van de rechtzoekende en van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, verstrekt op verzoek van de raad van hen het verzamelinkomen of het belastbaar loon alsmede het vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.

4. In de gevallen waarin de inspecteur niet beschikt over de inkomens- of vermogensgegevens van de rechtzoekende of van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, legt de aanvrager stukken over op grond waarvan de raad het inkomen en vermogen kan vaststellen.

5. Met het oog op het vaststellen van de financiële draagkracht en van de hoogte van de eigen bijdrage van de rechtzoekende worden op verzoek van de raad uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens inlichtingen verstrekt over de rechtzoekende en degenen met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 34, derde lid.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de bij de aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden alsmede omtrent het opvragen van het sociaal-fiscaal nummer bij degenen wier inkomen of vermogen betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag.

E

De artikelen 26 en 31 vervallen.

F

In artikel 33, eerste lid, komt onder verlettering van onderdeel e in d, onderdeel d te vervallen.

G

Artikel 34 komt als volgt te luiden:

Artikel 34

1. Rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt verleend aan hen wier inkomen per jaar € 21 800 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn, dan wel, indien zij met één of meer anderen een gemeenschappelijke huishouding voeren, ten hoogste € 31 000.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.

3. Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende worden, behoudens het geval van onderling tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van:

a. de echtgenoot of geregistreerde partner van de rechtzoekende, tenzij deze op het moment van de aanvraag duurzaam van hem gescheiden leeft;

b. de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de rechtzoekende duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de rechtzoekende op het moment van de aanvraag een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

H

Na artikel 34 worden zeven nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 34a

1. Het inkomen van de rechtzoekende is het verzamelinkomen in het peiljaar. Tot het moment waarop dit inkomen door de inspecteur is vastgesteld wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaarhet verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast op grond van de beschikbare gegevens. Nadat de inspecteur het inkomen en vermogen van het peiljaar heeft vastgesteld, neemt de raad ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, tweede volzin en vierde lid, is van toepassing.

2. Indien geen aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, wordt onder inkomen verstaan het belastbaar loon in het peiljaar. Indien geen belastbaar loon beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast.

3. Indien op grond van het ambtshalve besluit van de raad, bedoeld in het eerste lid, de rechtzoekende een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, is hij hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd aan de raad. Is de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage of geen eigen bijdrage verschuldigd, dan kan hij het teveel betaalde vorderen van de raad. Over de te betalen of te vorderen bedragen worden geen renten en kosten vergoed. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.

4. Het vermogen is het vermogen in het peiljaar. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.

Artikel 34b

Artikel 34a is van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van het inkomen en vermogen van een andere persoon dan de rechtzoekende als bedoeld in artikel 34, derde lid.

Artikel 34c

1. Indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, neemt de raad op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door de raad geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.

2. Onder terugval van inkomen of vermogen wordt verstaan een vermindering van het inkomen of vermogen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.

3. De aanvraag wordt bij de raad ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.

4. Bij de aanvraag worden in ieder geval overgelegd gegevens over het inkomen en vermogen van het jaar van de aanvraag alsmede een verklaring waarin de oorzaak van de inkomens- of vermogensdaling wordt toegelicht.

Artikel 34d

1. Indien de raad de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, niet heeft afgewezen, neemt de raad, nadat de inspecteur het inkomen en vermogen in het jaar van de aanvraag heeft vastgesteld, ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, met dien verstande dat dit besluit niet van een hoger inkomen en vermogen uitgaat dan zou zijn vastgesteld in het peiljaar, bedoeld in artikel 34a, eerste lid. Het besluit heeft geen gevolg voor de beschikking tot verlening en vaststelling van de vergoeding alsmede voor het recht van de rechtsbijstandverlener om de eigen bijdrage die voortvloeit uit de draagkracht zoals berekend in het eerder genomen besluit te vorderen.

2. Artikel 34a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen de raad mag beslissen tot de verlening van een toevoeging, indien het geschatte inkomen of vermogen de grenzen, genoemd in artikel 34, eerste en tweede lid, overschrijdt dan wel de terugval in het inkomen of vermogen minder is dan 15%. In die gevallen is de eigen bijdrage gelijk aan die geregeld in artikel 35, derde of vierde lid, telkens onder d.

Artikel 34e

1. De beslissing op het bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om een toevoeging wordt geacht mede betrekking te hebben op de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid.

2. Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, later is ingediend dan het bezwaarschrift wordt in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen de raad beslist geacht aan te vangen bij ontvangst van de aanvraag.

3. Indien het bezwaarschrift later is ingediend dan de aanvraag om peiljaarverlegging wordt de termijn waarbinnen de raad op de aanvraag om peiljaarverlegging moet beslissen opgeschort tot het moment waarop op het bezwaar wordt beslist.

Artikel 34f

1. De rechtzoekende is het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door de raad is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan de raad, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.

2. De raad vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.

3. Bij het vaststellen van de termijn of de termijnen waarbinnen moet worden betaald, houdt de raad rekening met de draagkracht van de rechtzoekende.

4. Indien de rechtzoekende het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig voldoet maant de raad de rechtzoekende schriftelijk aan om alsnog binnen vier weken na dagtekening van de aanmaning het daarin vermelde bedrag aan de raad te voldoen. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.

5. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de raad een dwangbevel uit. Het dwangbevel omvat mede de buitengerechtelijke kosten.

6. De bekendmaking van het dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

7. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.

8. Binnen vier weken na de betekening staat verzet open tegen het dwangbevel, bedoeld in het vijfde lid, door dagvaarding van de raad. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

Artikel 34g

1. Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:

a. de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of

b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.

2. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing in zaken betreffende het strafrecht en het vreemdelingenrecht.

3. Artikel 34a, derde lid, tweede, derde en vierde volzin en artikel 34d, eerste lid, tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien uitsluitend het inkomen of vermogen van de rechtzoekende in aanmerking wordt genomen, bedraagt de eigen bijdrage:

a. voor hen wier inkomen niet hoger is dan € 15 200: € 90,

b. voor hen wier inkomen meer is dan € 15 200 en ten hoogste € 15 900 bedraagt: € 141,

c. voor hen wier inkomen meer is dan € 15 900 en ten hoogste € 16 700 bedraagt: € 242,

d. voor hen wier inkomen meer is dan € 16 700 en ten hoogste € 18 400 bedraagt: € 428,

e. voor hen wier inkomen meer is dan € 18 400 en ten hoogste € 21 800 bedraagt: € 672.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. In de andere gevallen bedraagt de eigen bijdrage:

a. voor hen wier inkomen niet hoger is dan € 21 200: € 90,

b. voor hen wier inkomen meer is dan € 21 200 en ten hoogste € 22 300 bedraagt: € 141,

c. voor hen wier inkomen meer is dan € 22 300 en ten hoogste € 23 500 bedraagt: € 242,

d. voor hen wier inkomen meer is dan € 23 500 en ten hoogste € 26 000 bedraagt: € 428,

e. voor hen wier inkomen meer is dan € 26 000 en ten hoogste € 31 000 bedraagt: € 672.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De in artikel 34 en de in het derde en vierde lid van dit artikel genoemde inkomensgrenzen, alsmede de in het derde en vierde lid genoemde eigen bijdragen worden jaarlijks per 1 januari aangepast met het percentage waarmee het indexcijfer van de lonen op 31 oktober van het voorgaande jaar afwijkt van het overeenkomstige indexcijfer op 31 oktober in het daaraan voorafgaande jaar, met dien verstande dat de te wijzigen inkomensbedragen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 100,– en dat de te wijzigen eigen bijdragen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 1,–. Onze Minister maakt jaarlijks de geïndexeerde bedragen bekend door publicatie in de Staatscourant.

4. In het zesde lid wordt «eerste en derde lid» vervangen door: eerste, derde en vierde lid.

5. Het achtste lid komt te luiden:

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin de raad bevoegd is geen of een lagere eigen bijdrage dan genoemd in het eerste, derde of vierde lid op te leggen.

J

In artikel 36, tweede lid, wordt «artikel 35, derde lid, onder l» vervangen door: artikel 35, derde lid, onder e.

K

In artikel 37, vijfde lid, komt voor de dubbele punt de aanhef te luiden: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot.

ARTIKEL II

Artikel 56 van de Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tegen een bedrag waarvan de maximumhoogte bij ministeriële regeling wordt bepaald op de grondslag van het gemiddelde van de in artikel 35, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand vermelde eigen bijdragen» vervangen door: tegen een bedrag waarvan de maximumhoogte het bedrag is van de eigen bijdrage, genoemd in artikel 35, derde lid, onder d, van de Wet op de rechtsbijstand.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De verzoeker legt aan de voorzitter een verklaring over van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de rechtsbijstand, waaruit het inkomen van de verzoeker blijkt.

ARTIKEL III

De Wet tarieven in burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden: Indien op het tijdstip waarop het vast recht verschuldigd wordt een afschrift van het bewijs van toevoeging als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand is overgelegd wordt het recht door de betrokkene verschuldigd voor drievierde deel, of indien bij de toevoeging een eigen bijdrage is opgelegd als bedoeld in artikel 35, derde lid, onder e, of artikel 35, vierde lid, onder e, van die wet, voor de helft in debet gesteld.

2. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «stelt de griffier het vast recht verschuldigd door de betrokkene wiens inkomen blijkens de door deze over te leggen verklaring of de bescheiden als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van die wet niet meer bedraagt dan in artikel 35, derde lid onderdelen a tot en met f, onderscheidenlijk g tot en met l, van die wet is bedoeld» vervangen door: stelt de griffier het vast recht verschuldigd door de betrokkene wiens inkomen blijkens de door deze over te leggen verklaring van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 1 van die wet, niet meer bedraagt dan in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet is bedoeld.

b. In het tweede lid wordt «Artikel 35, vierde tot en met achtste lid, van de Wet op de rechtsbijstand» vervangen door: Artikel 35, vijfde tot en met achtste lid, van de Wet op de rechtsbijstand.

ARTIKEL IV

1. Op aanvragen om een toevoeging, die door de raad zijn ontvangen voor inwerkingtreding van deze wet is het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verlening van verdergaande rechtsbijstand, bedoeld in artikel 19, van de Wet op de rechtsbijstand.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven