C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 14 oktober 2005
De indieners danken de leden van de Eerste-Kamerfracties van het CDA en
de SP voor hun inbreng.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de inhoud is van de kernwaarden
van de cultuur waarnaar wordt verwezen in de toelichting. Het is niet mogelijk
om een uitputtende opsomming te geven van deze kernwaarden, omdat dat een
zeer statische opvatting van onze cultuur zou inhouden, maar te denken valt
aan elementaire waarden van onze cultuur zoals wij deze hebben vastgelegd
in onze Grondwet: gelijke behandeling van mannen en vrouwen, van heteroseksuelen
en homoseksuelen, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast in hoeverre extra verantwoordingslasten
voortvloeien uit de verantwoording van de bestrijding van taalachterstanden.
Er vloeien geen extra verantwoordingslasten daaruit voort. De scholen krijgen
de wettelijke opdracht de bestrijding van (taal)achterstanden ook in te bedden
in het onderwijs. Informatie over de aanpak van de school op dit punt zal
moeten zijn terug te vinden in het schoolplan en de schoolgids. De verplichting
van het schoolplan (de beschrijving van het beleid van de school) en de schoolgids
(met informatie voor ouders en leerlingen over doelen van het onderwijs/resultaten
die met het leerproces worden bereikt) bestond echter al; daarin brengt het
wetsvoorstel geen wezenlijke verandering, maar wordt het specifieker ten aanzien
van het taalbeleid.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de indieners hebben gekozen voor
de vorm van een wetsvoorstel en waarop de Inspectie de scholen moet afrekenen.
Artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs (N.B. ook WEC en WVO) benoemt
uitgangspunten en doelstelling van het onderwijs en het is een gemis dat daarbij
niet het voorkomen van segregatie en het bevorderen van integratie aan de
orde komen, omdat het daardoor de inspectie aan iedere basis ontbreekt om
scholen te bevragen op de wijze waaraan deze gestalte geven aan integratie.
De Inspectie zal ook als het wetsvoorstel in werking treedt niet erop toezien
dat scholen op één bepaalde wijze, of op enkele bepaalde wijzen
aan de integratiedoelstelling gestalte moeten geven. De bedoeling is dat ze
wel navraag kunnen doen of gestalte wordt gegeven aan de integratiedoelstelling.
De strekking van de meeste bepalingen in artikel 8 van de Wet
op het primair onderwijs gaat ook uit van een van een opdracht voor de scholen
die zij zelf moeten invullen.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de Inspectie scholen moet
afrekenen op door hen zelf gestelde normen, nu niet is geformuleerd wanneer
er sprake is van taalachterstand, wat moet worden verstaan onder burgerschap
en wat culturele uitwisseling zou moeten behelzen. De wijze waarop, willen
de indieners aan de creativiteit van de scholen overlaten, maar dit betekent
niet dat de bepalingen volkomen vrijblijvend zijn, zoals dat evenmin geldt
voor de overige bepalingen in over de uitgangspunten en doelstelling van het
onderwijs. De bevindingen van de Inspectie hebben tevens hun werking bij de
discussie tussen scholen, ouders en samenleving en ook daarvan verwachten
de indieners een positief effect.
Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom het wetsvoorstel niet overbodig
is, nu het wordt geacht geen taakverzwaring en extra kosten met zich mee te
brengen en scholen de hun opgelegde integratiedoelen op een zodanige manier
kunnen formuleren dat zij passen binnen bestaande activiteiten van de school.
Sommige scholen geven op actieve wijze gestalte aan de integratiedoelstelling.
Vanzelfsprekend hoeft het wetsvoorstel voor deze scholen geen taakverzwaring
en extra kosten met zich mee te brengen. Bij andere scholen hoeft het geen
taakverzwaring of extra kosten met zich mee te brengen, maar wel binnen de
bestaande activiteiten een accentverschuiving, zodat bijvoorbeeld een lesactiviteit
wordt vormgegeven als een ontmoeting met een school die verbonden is met een
andere cultuur. Het belang van het wetsvoorstel is daarin gelegen dat scholen
die (doelbewust) geen aandacht besteden aan de integratiedoelstelling daarop
kunnen worden aangesproken door de Onderwijsinspectie. Met de motie van Jan
de Vries die is aangenomen, heeft de Tweede Kamer overigens ook na 2005 geld
gevraagd voor ondersteuning van kansrijke initiatieven van scholen en maatschappelijke
organisaties die bijdragen aan actief burgerschap en sociale integratie.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of dit wetsvoorstel het antwoord
is van het kabinet en Kamer op de onderwijsuitkomsten van het onderzoek van
de commissie-Blok of dat het anders een aanvulling vormt op andere voorstellen.
De commissie Blok heeft op onderwijsgebied vele conclusies getrokken en aanbevelingen
gedaan. Dit wetsvoorstel is een antwoord maar niet het enige, op enkele van
die conclusies aanbevelingen. Er kan bijvoorbeeld ook nog een discussie worden
gevoerd over de wijze van toelaten van leerlingen op scholen. Dit wetsvoorstel
betekent in ieder geval dat er een begin wordt gemaakt. Ondertussen is het
wetsvoorstel niet alleen een antwoord op de bevindingen van de commissie-Blok,
maar blijkt het ook goed aan te sluiten bij enkele conclusies en aanbevelingen
uit het Onderwijsraadrapport Bakens voor spreiding en integratie.
Hamer
Dijsselbloem
Kraneveldt