29 481
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

E
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2005

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel verplichte beroepspensioenregeling (kamerstukken I, 29 481) op 4 oktober jl. heeft uw Kamer een brief van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Notarieel Pensioenfonds (NPF) aan de orde gesteld. Aangezien ik toen niet bekend was met de inhoud van deze brief heb ik u toegezegd op een later moment een schriftelijke reactie op de brief te geven. Met deze brief kom ik mijn toezegging na.

Onlangs heeft op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden met KNB en NPF waarin bovengenoemde onderwerpen aan de orde zijn geweest. Dit overleg werd door beide partijen als nuttig en constructief beschouwd.

De KNB en NPF constateren dat invoering van de doorsneepremie bij de notariële pensioenregeling zal leiden tot scheve situaties. Ik blijf van oordeel dat deze situatie op te lossen is door middel van aanpassing van de regeling.

Wat betreft het FTK heb ik in uw Kamer gemeld dat de financiële positie van het notariële pensioenfonds zich niet onderscheidt van veel andere pensioenfondsen. Daar waar sprake is van onderdekking zal in overleg met DNB een herstelplan worden opgesteld. DNB kan daarbij maatwerk leveren, waarbij rekening gehouden zal worden met de specifieke omstandigheden van een pensioenfonds.

Een afschrift van deze brief heb ik aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven