29 462
Wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen

F
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 25 oktober 2005

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag dat de Vaste Commissie voor Milieu heeft uitgebracht over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen.

Bij de leden van de PvdA-fractie zijn nog enkele aanvullende vragen gerezen bij de memorie van antwoord op dit wetsvoorstel. Hierna beantwoord ik de gestelde vragen, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat

Beleidsaannames

Gevraagd is in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel de fundamentele kritiek van de Algemene Rekenkamer (ARK) wegneemt en er sprake is van realistische beleidsaannames.

De kritiek van de ARK richt zich vooral op de praktijk van de bodemsaneringen waarbij kostenramingen vaak tekort zouden schieten en de financiering op verkeerde veronderstellingen zou berusten, bijv. over de mate van deelname van de markt daaraan. Dit zou de effectiviteit van de uitvoering van bodemsaneringsoperaties bedreigen en vertragen.

Het wetsvoorstel biedt de basis voor het financieringssysteem op basis van 5-jarenprogramma's die de budgethouders opstellen op basis van een vooraf aan hen bekend gemaakt indicatief budget. Daarmee wordt de huidige interimregeling vervangen door een goed uitgewerkte regeling in de wet die beter voldoet aan de eisen die de ARK stelt aan de budgetverlening. Dit financieringskader biedt voldoende prikkels aan provincies en gemeenten als budgethouder om kosten te willen beheersen. Een efficiënte en creatieve uitvoering wordt beloond doordat bespaarde middelen aan andere noodzakelijke activiteiten in het kader van het meerjarenprogramma besteed mogen worden of kunnen worden meegenomen voor de uitvoering in de volgende programmaperiode. Er ontstaat met dit wetsvoorstel een financieringskader waarin voldoende ruimte wordt geboden voor een optimale inpassing van het uitvoeren van saneringen in ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Dit is een van de belangrijkste voorwaarden om de marktbijdrage in de financiering van de bodemsanering te maximaliseren. Daarnaast biedt het wetsvoorstel de basis voor functiegericht saneren en voor een subsidieregeling voor de sanering van bedrijfsterreinen, waardoor de bijdrage van de markt naar verwachting de komende jaren kan oplopen.

Bij de uitvoering van de bodemsaneringsprogramma's op grond van zowel de Wet bodembescherming (Wbb) als de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv) wordt gestreefd naar een bijdrage vanuit de markt van driekwart (multiplier van 4), gerekend over alle segmenten (stedelijke gebied, landelijk gebied, bedrijven) en de gehele looptijd van de bodemsaneringsoperatie. De looptijd is in 1998 gesteld op 2023 en na de doorgevoerde kabinetsbezuinigingen opgeschoven naar 2030. De multiplier van 4 is berekend door geraamde kosten voor bodemsanering te delen door het beschikbare overheidsbudget. Er is slechts sprake van een streefcijfer en niet van een onderbouwde verwachting die als een beleidsaanname kan worden aangemerkt.

Dat de gekozen aanpak leidt tot een toename van investeringen uit de markt is wel aangetoond. Het evaluatierapport over de resultaten van de beleidsvernieuwing bodemsanering, dat op 10 juni jl. aan de Eerste Kamer is toegezonden, laat een mooie ontwikkeling zien. In 1990 was er nog een multiplier van ongeveer 1, oplopend naar 2 in 2000. De laatste 2 jaar is het 2,3 en de komende programmaperiode wordt het 2,6. De hoogte varieert per segment en er is verschil tussen provincies en gemeenten. De subsidieregeling voor bedrijven gaat uit van een multiplier van 4. In het evaluatierapport (§ 3.2.3) is aangegeven wat de oorzaken zijn van de uiteenlopende multipliers.

Tot 2015 moeten ook risicolocaties in kaart worden gebracht en maatregelen worden genomen of voorbereid. Dit zal naar verhouding meer overheidsmiddelen vergen. Daarna zal saneren steeds samengaan met maatschappelijke dynamiek en zal dus de multiplier stijgen.

Wat betreft de kostenramingen en kostenoverschrijdingen, waaraan is gerefereerd in de vraagstelling, merk ik op dat deze te maken hebben met de betrouwbaarheid van de gegevens die aan de sanering ten grondslag liggen en die voortkomen uit het onderzoek dat aan de sanering vooraf gaat. Van belang is dus dat het saneringsonderzoek gedegen wordt uitgevoerd. De in voorbereiding zijnde Kwalibo-regelgeving voorziet in versterking van de kwaliteit van degenen die betrokken zijn bij de uitvoering van de bodemsanering, zoals o.a. onderzoeksbureaus. Daarnaast investeert ook de overheid in kwaliteitszorgsystemen en in de kwaliteit van haar personeel.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag op welke wijze ik de aannames onder het beleid ga ijken en herijken op basis van praktijkervaringen.

Op grond van het in het wetsvoorstel opgenomen artikel 87a doet de minister jaarlijks aan de Staten-Generaal verslag over de voortgang van de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie. Op grond van het voorgestelde artikel 87b doen de bevoegde provincies en gemeenten over de uitvoering van de wet op hun grondgebied verslag aan de minister. Naar aanleiding van de verslagen kunnen gesprekken plaatsvinden tussen de minister en provincies en gemeenten. De voortgangsverslagen en de gesprekken met provincies en gemeenten geven inzicht in de voortgang van de bodemsanering en de knelpunten die daarbij optreden. Op basis van de bevindingen vindt zonodig herijking van de beleidsaannames plaats.

STURINGSFILOSOFIE

De PvdA-fractieleden vragen naar aanleiding van de memorie van antwoord wanneer sprake is van onverantwoord handelen door decentrale overheden en hoe dat wordt beoordeeld. Tevens vragen zij de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, decentrale overheden en marktpartijen preciezer aan te geven.

In de memorie van antwoord is aangegeven dat ingrijpen van rijkswege niet in de rede ligt waar de bevoegdheden bij wet zijn geattribueerd aan decentrale overheden. Het is de taak van de decentrale overheden om zorg te dragen voor onderzoek naar risico's. Wanneer die taak niet goed wordt uitgevoerd en daardoor niet wordt ingegrepen bij onaanvaardbare risico's, is er sprake van onverantwoord handelen, en zal het Rijk die overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Wat betreft de verantwoordelijkheidsverdeling van Rijk, decentrale overheden en marktpartijen geldt het volgende. De bevoegdheden met betrekking tot bodemsanering zijn krachtens de wet toegedeeld aan provincies en een aantal aangewezen grotere gemeenten, de zgn. rechtstreekse gemeenten. De provincies en bevoegde gemeenten hebben een tweeledige rol. Als bevoegd gezag moeten ze toezien op de saneringen die door derden worden uitgevoerd, de zogenaamde saneringen in eigen beheer. Het saneringsplan moet aan de bevoegde provincie of gemeente ter instemming worden voorgelegd. Dit geldt ook voor het evaluatieverslag van de sanering en eventueel het nazorgplan. Het wetsvoorstel bevat een aantal instrumenten die toezicht en handhaving bij deze saneringen in eigen beheer versterken. Het bevoegd gezag stelt ook vast of sprake is van onaanvaardbare risico's waardoor spoedige sanering noodzakelijk is; in dat geval wordt tevens een saneringstijdstip bepaald. In het wetsvoorstel is voorzien dat eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen in dat geval verplicht zijn te saneren; aan anderen kan in dat geval krachtens de wet door het bevoegd gezag een saneringsbevel worden opgelegd. Ook kan het bevoegd gezag in niet spoedeisende zaken beheersmaatregelen voorschrijven.

De tweede verantwoordelijkheid voor provincies en gemeenten is die van budgethouder. In navolging van de Wsv is gekozen voor een systeem van programmering en financiering waarbij de primaire verantwoordelijkheid voor het bereiken van de doelstellingen en het borgen van doelmatigheid en rechtmatigheid van overheidsbestedingen bij de decentrale overheid ligt. Zij krijgen budget van de minister dat zij naar eigen inzicht mogen inzetten voor het bereiken van alle in het uitvoeringsprogramma opgenomen doelstellingen. Zij leggen verantwoording af over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen aan de gemeenteraad of provinciale staten. De minister krijgt van de budgethouder een mededeling over de bestedingsverantwoording voorzien van een accountantsverklaring, en een overzicht van de gerealiseerde prestaties na afloop van de periode van 5 jaar. De minister beoordeelt de prestatieverantwoording in relatie tot de vooraf gemaakte afspraken. De minister kan tot bijstelling van het budget overgaan indien de prestaties verwijtbaar achterblijven bij de afspraken en er geen perspectief is dat deze alsnog worden gerealiseerd door de budgethouder (voorgestelde artikelen 76f en 76ii). In het uiterste geval is terugvordering mogelijk.

Het Rijk bepaalt welke landelijke doelen gehaald moeten worden voor de bodemsanering en stelt daarvoor budget beschikbaar voor overheden en draagt zorg voor een subsidieregeling voor bedrijfsterreinen. Het Rijk controleert of prestaties waarvoor het budget wordt verstrekt worden gehaald. Bij of krachtens de wet wordt bepaald welke overheden bevoegd gezag zijn. Wanneer zou blijken dat een uitvoerende overheid onvoldoende in staat is de toegekende taak naar behoren uit te voeren, zal er bestuurlijk overleg plaatsvinden om een verbetering tot stand te brengen. Wanneer zou blijken dat een als bevoegd gezag aangewezen gemeente te weinig bestuurlijke slagvaardigheid heeft om de problemen goed aan te pakken, kan uiteindelijk worden besloten die gemeente de rol van bevoegd gezag te ontnemen. Er moet dan wel sprake zijn van een structureel probleem dat niet op andere wijze kan worden opgelost.

Provincies en bepaalde gemeenten zijn verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de bodemsanering en de toepassing van de wettelijke regels bij saneringen door derden. De inspectie ziet toe op de uitvoering van de wettelijke taken door provincies en gemeenten. De marktpartijen nemen met inachtneming van wettelijke regels al dan niet verplicht deel aan de uitvoering van de bodemsanering.

Voorts vragen de PvdA-fractieleden naar het verschil van mening tussen mij en de ARK over de wijze waarop omgegaan moet worden met de verantwoording van middelen die meerjarig aan decentrale overheden zijn verstrekt.

Dit meningsverschil is er nog steeds en komt in de kern op het volgende neer. Voor bodemsanering is bij het verstrekken van middelen gekozen voor een benadering die in lijn is met het rapport van de commissie-Brinkman. Daarbij zijn de uitgangspunten: vertrouwen hebben in de decentrale overheden en informatiearrangementen maken met zo weinig mogelijk administratieve lasten. Leidend is daarbij dat de goedkeurende accountantsverklaring bij de gemeente- en provinciebegroting en verantwoordingsinformatie voor gemeenteraad of provinciale staten ook voldoende is voor het Rijk. De ARK wil dat het Rijk zich een zelfstandig oordeel vormt en verlangt dat vanuit financiële verantwoording ook kwaliteitscontrole plaatsvindt van bodemsanering. Ik kies voor een andere benadering. Aan kwaliteitsverbetering wordt op een andere wijze gewerkt, de verantwoording over de besteding van middelen is daarvoor naar mijn mening niet het geëigende kader. Naast de bestedingsverantwoording wordt ook een prestatieverantwoording gevraagd waarin de hoeveelheden gesaneerde grond en grondwater zijn opgenomen. Deze worden door het ministerie beoordeeld, en in dat kader wordt vastgesteld of het geld verantwoord is besteed. De beleidsinformatie over de voortgang en de kwaliteit van de bodemsanering wordt apart vormgegeven. Jaarlijks vindt er monitoring plaats waarvan een verslag naar de Tweede Kamer wordt gezonden, er vinden voortgangsgesprekken plaats met de bevoegde provincies en gemeenten en voor kwaliteitsverbetering zijn structurele maatregelen getroffen die staan vermeld in de aangehaalde brief van 7 april jl. aan de Tweede Kamer.

In dit verband is van belang dat er op 15 september jl. een Algemeen Overleg is geweest met de betrokken commissie van de Tweede Kamer over het rapport van de ARK. De Tweede Kamer heeft niet gesteld dat de door mij voorgestelde wijze van verantwoorden op een andere wijze zou moeten plaatsvinden. De Tweede Kamer heeft nadrukkelijk ingestemd met de decentrale aanpak ondanks zwakke plekken in de kwaliteit van de uitvoering.

Is het ministerie van VROM zowel uitvoerder als controleur van bodemsaneringen, leidt dit tot vertraging en falende controle, en wordt dit bij de evaluatie van het wetsvoorstel meegenomen, zo is gevraagd.

Zoals hiervoor is uiteengezet is VROM geen uitvoerder van saneringen. VROM verstrekt budgetten aan provincies en gemeenten, die de taak hebben onderzoek en sanering uit te voeren. De VROM-inspectie controleert de uitvoering door de decentrale overheden.

Voorts vragen de PvdA-fractieleden of ik een alternatieve rolverdeling wil overwegen, bijv. een systeem van verhandelbare bodemvervuiling.

Verhandelbare rechten zijn bestudeerd, maar dit heeft geleid tot de conclusie dat dit systeem voor bodemsanering nauwelijks uitvoerbaar is en bovendien negatieve effecten zou hebben op de voortgang. Nadelig effect van een systeem van verhandelbare rechten voor bodemvervuiling is dat het Rijk niet meer kan sturen op het behalen van het beleidsdoel voor bodemsanering als het gaat om het beheersen van risico's en het verbeteren van bodemkwaliteit waar het huidig gebruik niet voldoet aan de gestelde normen. Voorts moet de economische haalbaarheid sterk worden betwijfeld omdat er geen meeteenheid beschikbaar is voor het toekennen en verhandelen van rechten. Bodemprestatie-eenheden hebben alleen betekenis op het niveau van de uitvoering van een programma, maar zijn niet geschikt voor het economisch verkeer. Negatief effect is voorts dat gemeenten die willen saneren in aansluiting bij maatschappelijke dynamiek in een nadelige positie zouden komen te verkeren, omdat marktpartijen dan zouden kunnen aansturen op hogere bijdragen van gemeenten. Mijn conclusie is dan ook dat de introductie van een systeem van verhandelbare bodemvervuiling geen begaanbare weg is. In het kader van het beheer van grondwater wordt wel gekeken naar de mogelijkheid een contributie te vragen van vervuilers/verspreiders, om daarmee het diepe grondwater te kunnen aanpakken. Op het bovenstaande is eveneens ingegaan in de eerder aangehaalde brief van 7 april jl. (blz. 12 en 13).

ONAANVAARDBARE EN SPOEDEISENDE RISICO'S

De PvdA-fractieleden vragen hoe het staat met de nadere uitwerking van de criteria die gehanteerd worden bij de risicobeoordeling. En voorts in hoeverre VROM op dit moment in staat is om op basis van een risicobeoordeling de onaanvaardbaarheid en spoedeisendheid vast te stellen.

In de memorie van antwoord is aangegeven dat geen sanering hoeft plaats te vinden als er geen onaanvaardbare risico's zijn vastgesteld. Dit betekent dat de overheid niet meer het moment van uitvoering van de bodemsanering oplegt op basis van een prioriteringssysteem (huidige urgentiesystematiek) maar dat het initiatief tot saneren primair ligt bij de saneerder. Maatschappelijke ontwikkelingen zijn sturend in de volgorde van aanpak.

Daarnaast is het rijksbeleid dat maatregelen moeten worden genomen als er onacceptabele risico's zijn bij huidig gebruik. Dit wordt vastgesteld met toepassing van het zgn. saneringscriterium zoals opgenomen in het beoogde artikel 37.

Bij de risicobeoordeling gelden dezelfde principes die nu worden gehanteerd bij de beoordeling van de urgentie. Als er op grond van de urgentiesystematiek sprake is van een humaan risico dat tussen 0–4 jaar moet worden aangepakt, dan is dat een onaanvaardbaar risico. Laag urgente gevallen (die pas na 4 jaar hoeven te worden aangepakt volgens de prioritering) zullen als regel niet spoedeisend zijn. Het is dus niet zo dat er een geheel nieuwe risicobeoordeling komt, het gaat eerder om een bijstelling van een bestaande systematiek.

De verandering zit vooral in de besluitvorming die plaatsvindt. Waar nu een urgentiedatum wordt toegekend, wordt onder de nieuwe bepaling vastgesteld of er wel of niet sprake is van spoedeisendheid. Niet spoedeisend betekent geen saneringsverplichting, maar er kunnen wel beheersmaatregelen worden opgelegd.

Het ministerie van VROM is bezig met de nadere invulling van het saneringscriterium en zal dit naar verwachting eind dit jaar afronden. Wanneer dit nog niet geheel gereed is en de wet intussen in werking treedt, kan het bevoegd gezag voortgaan met de thans gebruikelijke beoordeling, waarbij de besluitvorming plaatsvindt zoals hiervoor aangegeven.

Gerefereerd wordt aan de doelstelling om voor 2015 een aantal van de nu bekende 1500 spoedeisende bodemvervuilingen gesaneerd te hebben en dat een groot aantal spoedeisende locaties in 2015 een beschikking hebben gekregen. Door de PvdA-fractieleden wordt gevraagd te onderbouwen dat deze doelstellingen op verantwoorde wijze kunnen worden gehaald. Voor de nu bekende locaties wordt aangenomen dat het mogelijk is de sanering voor 2015 gereed te hebben, met een enkele uitzondering voor saneringen die om technische redenen langer duren. Het beschikbare rijksbudget zal dan wel in eerste instantie moeten worden besteed aan de spoedeisende locaties, hetgeen leidt tot een lagere multiplier op de korte termijn. De doelstelling van 2015 is overigens gericht op het wegnemen van spoedeisende risico's, waar sanering een uiterste maatregel in is. De kosten van tijdelijke beheersmaatregelen van de nu bekende locaties bedragen ongeveer 25% van de geschatte saneringskosten en zijn financierbaar binnen het rijksbudget tot 2015.

In § 4.5.3 van het eerder genoemde evaluatierapport is aangegeven hoe omgegaan wordt met de aanpak van de bekende en de nog te onderzoeken spoedeisende locaties. Voor het nog nader te onderzoeken grote aantal (het evaluatierapport gaat uit van 13 000) spoedeisende locaties is een versnelling van de onderzoeksinspanning nodig, zodat tijdig bekend is om welke locaties het precies gaat. Saneren van al deze locaties voor 2015 is financieel niet haalbaar, maar aanpak van de risico's door middel van beheersings- en beveiligingsmaatregelen op basis van beschikkingen die voor 2015 worden genomen, wordt wel mogelijk geacht. Het bevoegd gezag stelt op grond van de wet het spoedeisend karakter van de verontreiniging vast en bepaalt welke maatregelen nodig zijn. In de lopende programmaperiode 2005–2009 zullen de bevoegde overheden bepalen waar maatregelen moeten worden genomen en vastleggen wie die moet nemen. De criteria voor het programma 2010–2014 zullen zodanig sturend zijn dat alle ernstige verontreinigingen die gedurende de huidige programmaperiode nog niet zijn aangepakt dan worden gesaneerd of daarvan de risico's worden beheerst. Voorwaarde is wel dat het beschikbare rijksbudget op het huidige niveau gehandhaafd blijft.

Verder stellen de PvdA-fractieleden vragen over de saneringskosten, waar deze neerslaan, of ze ook andere percelen dan dat van de eigenaar betreffen, en zo ja, of dit geoorloofd is en zo, nee, hoe de kosten dan worden verdeeld en gedragen.

De Wet bodembescherming draagt onderzoek en sanering van ernstig verontreinigde bodems op aan het bevoegd gezag bodemsanering, tenzij een derde aansprakelijk kan worden gesteld voor de sanering. Volgens de wet kan een bevel worden opgelegd aan de veroorzaker of de eigenaar dan wel erfpachter om over te gaan tot onderzoek en sanering. In het wetsvoorstel is voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen een saneringsplicht opgenomen als er sprake is van een spoedeisende situatie. Grondeigenaren kunnen dus vaak worden verplicht tot een sanering. Niet in alle gevallen kunnen echter derden worden aangesproken en dan zullen de kosten dus voor rekening van de overheid komen. Dat is bijv. zo als aan eigenaren geen bevel kan worden opgelegd omdat zij kunnen aantonen niet betrokken te zijn geweest bij de verontreiniging en als veroorzakers niet zijn te achterhalen, of eigenaren van bedrijfsterreinen failliet zijn gegaan. De huidige verhouding overheidssaneringen versus saneringen in eigen beheer is 1: 10.

Spoedeisende gevallen kunnen leiden tot opleggen van de saneringsplicht, maar de omvang van de te nemen maatregelen kan beperkt zijn. Doel is risico's onder controle te krijgen, en dit kan ook door tijdelijke maatregelen of deelsaneringen gebeuren. Er is voor gekozen de saneringsplicht voor eigenaren/erfpachters van bedrijfsterreinen te koppelen aan het bronperceel. Reden daarvan is dat bij een verontreinigd bedrijfsterrein doorgaans sprake is van bedrijfsactiviteiten in het verleden waarvan de bron op het terrein ligt, en de aanpak dus ook primair op dat terrein moet plaatsvinden. Eigenaren van aangrenzende percelen worden niet verplicht tot saneren. Zij hebben immers niet de mogelijkheid de bron aan te pakken. Wanneer er sprake is van een pluim die zich onder meerdere percelen uitstrekt, zal per situatie moeten worden bekeken of ook maatregelen nodig zijn om die pluim weg te nemen. De kosten van de sanering zijn voor de eigenaar van het bronperceel. Dat neemt niet weg dat deze op grond van het civiele recht mogelijkheden heeft eventuele andere veroorzakers aan te spreken.

Met het bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt over de combinatie van de saneringsplicht met een subsidieregeling, aangevuld met een draagkrachtinstrument. Deze afspraken zijn vastgelegd in een convenant, en nu ook uitgewerkt in regelgeving. Afhankelijk van de datum van ontstaan van de verontreiniging en de datum van verwerving van de grond kunnen eigenaren subsidie krijgen voor saneringen. Bij het bepalen van het subsidiepercentage is rekening gehouden met de mate waarin eigenaren redelijkerwijs verantwoordelijk kunnen worden gehouden, en dat is mede gebaseerd op de jurisprudentie. De Europese Commissie heeft ingestemd met de bijdrage die bedrijven op deze wijze kunnen verkrijgen voor bodemsaneringen. Daarnaast wordt geregeld dat overheden de sanering kunnen overnemen wanneer er sprake is van draagkrachtproblemen. Het bedrijf betaalt dan alleen een redelijke, voor dat bedrijf op te brengen bijdrage. De saneringsplicht voor eigenaren moet dus nadrukkelijk in combinatie worden gezien met de subsidieregeling en de draagkrachtvoorziening.Het wetsvoorstel bevat de basis voor de subsidieregeling. Als tijdelijke maatregel gelden momenteel subsidieverordeningen. Bedrijven zijn in afwachting van de definitieve regeling, vastgelegd in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering dat gereed is voor publicatie en inwerkingtreding zodra het wetsvoorstel kracht van wet verkrijgt en in werking treedt.

De PvdA-fractieleden vragen voorts of conflicten over de kostenverdeling en financiering de voortgang van spoedeisende saneringen mogen en kunnen vertragen, en welke instrumenten dan kunnen worden ingezet.

De wet bevat instrumenten om tot snelle aanpak te verplichten. Zodra bekend is dat het gaat om een spoedeisende sanering, stelt het bevoegd gezag in een beschikking vast wat er moet gebeuren, waarbij in overleg met de saneerder de meest effectieve aanpak kan worden gezocht. Wanneer een derde aansprakelijk kan worden gesteld maar niet in staat of bereid is tot saneren, kan de overheid ofwel overgaan tot handhaving van de saneringsplicht, ofwel de sanering zelf ter hand nemen en achteraf de kosten verhalen. Er kunnen dus instrumenten worden ingezet, maar de voorkeur wordt gegeven aan een vrijwillige aanpak. Uiteindelijk is dat veel effectiever dan de aanpak via dwangmiddelen.

Het meest effectief is het maken van afspraken met branches. Er kan dan rekening worden gehouden met de draagkracht van de branche en met het type problematiek. Zo zijn afspraken gemaakt voor de chemische wasserijen (NETEX) en voor kleiduivenschietbanen. Bijna afgerond is de sanering van tankstations door de SUBAT. Voor terreinen van de NS is ook een collectieve aanpak in gang gezet. Er gaan vaak wel enige jaren van overleg vooraf aan deze afspraken. Dit kan knelpunten opleveren bij spoedeisende situaties. Het is dan in principe wel mogelijk dat in een concreet geval wordt ingegrepen door het bevoegd gezag, maar meestal wordt afgewacht tot het convenant gesloten is. De voordelen wegen in dat geval op tegen de nadelen.

Tenslotte vroegen de leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is andere maatregelen om tot bodemsanering te komen, bijv. maatregelen op biologisch gebied, te onderzoeken.

De regering stelt middelen beschikbaar aan de Stichting Kennisontwikkeling en Kennistransfer Bodem voor o.a. de ontwikkeling van nieuwe saneringstechnieken. De mogelijkheden en beperkingen hiervan zijn de afgelopen jaren door het SKB in kaart gebracht en beschikbaar gesteld via de SKB techniekwaaier. Het toepassen van nieuwe biologische technieken wordt in de praktijk in beperkte mate gedaan en varieert van monitoring van natuurlijke afbraak tot het actief saneren van pluimverontreinigingen. Deze technieken spelen vooral een rol bij mobiele verontreinigingen. Omdat het vaak gaat om langdurige toepassing voordat het gewenste resultaat wordt bereikt, is vooral met het oog op deze technieken ruimte gegeven aan langdurige saneringen tot maximaal 30 jaar. Daarvoor zijn in het wetsvoorstel wel extra procedurele voorzieningen getroffen, zoals tussentijds rapporteren en het opnemen van een alternatieve aanpak in het saneringsplan.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven