29 392
Wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING1

Vastgesteld 9 mei 2006

De vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet op het gebied van de verbetering van de handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving. Enkele fracties wensen nog vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen.

De CDA-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De fractie kan zich vinden in de doelstellingen van het wetsvoorstel. Met de minister zijn deze leden van oordeel dat burger, gemeente en rijk nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheden en taakuitoefening moeten worden aangesproken en dat de handhaafbaarheid van geldende regels een adequate regeling vergen. De rampen in Volendam en Enschede hebben laten zien dat daar alle aanleiding toe is.

Ook de uitwerking van bovengenoemde uitgangspunten achten deze leden in overwegende mate adequaat, terwijl de memorie van toelichting en de nota’s zo uitvoerig zijn dat vragen die in eerste instantie bij kennisname van de wet rijzen in die genoemde stukken meestentijds een beantwoording vinden. Dat neemt niet weg dat de leden nog een paar vragen/opmerkingen hebben.

De VVD-fractie heeft kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en heeft daarover enkele vragen en opmerkingen.

Artikel 1a

Een vraagteken plaatsen de leden van de CDA-fractie bij de formulering van de geintroduceerde zorgplicht voor gemeenten in artikel 1a van het ontwerp. Die is in zijn bewoordingen vaag. Had de omzetting van de nu geldende aanschrijvingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders tot het treffen van voorzieningen naar de voorgestelde zorgplicht niet wat concreter omschreven moeten worden? Wij stellen die vraag met name omdat dit wetsvoorstel juist beoogt de handhavingsmogelijkheid te vergroten en dat vraagt een exacte formulering. Ook de Raad van State sprak zijn bezorgdheid uit over de «zeer vage norm» uit artkel 1a en gaf in overweging de voorgestelde zorgplichtbepaling te heroverwegen. Dat is niet gebeurd. Slechts de memorie van antwoord is terzake aangevuld. Waarom is geen letterlijk gevolg gegeven aan deze aanbeveling van de Raad van State?

Artikel 13

Artikel 13 van het ontwerp geeft aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid een eigenaar van een gebouw te verplichten tot het treffen van zodanige voorzieningen dat de staat van een gebouw nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften van het Bouwbesluit. Deze bevoegdheid kan door burgemeester en wethouders gehanteerd worden «indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is». Die bepaling met zijn aldus omschreven voorwaarde geeft in beginsel aan een gemeentebestuur een wel zeer ruimhartige mogelijkheid, die nauwelijks gelimiteerd is. Hoewel de leden van de CDA-fractie zich realiseren dat in een algemene bepaling invoeging van een specifieke afweging lastig is, rijst toch de vraag of in het kader van de rechtszekerheid voor de burger deze bevoegdheid niet aan de bovenkant had moeten worden begrensd?

Ook de leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel B&W de bevoegdheid geeft aan bestaande bouwwerken bouwkundige voorzieningen te laten aanbrengen die het niveau van de in het bouwbesluit 2003 gegeven voorschriften te boven gaan.

Weliswaar kent de huidige Woningwet, zij het versnipperd, ook een dergelijke mogelijkheid, maar in de nieuwe tekst in combinatie met het voorgestelde handhavingsregime komt dit zwaarder te liggen. Hoewel een dergelijk besluit krachtens artikel 3:46 van de AWB deugdelijk moet worden gemotiveerd, ondermeer m.b.t. het noodzakelijkheidscriterium, kan toch een zekere willekeur c.q. rechtsonzekerheid dreigen. Het betreft immers bestaande gebouwen en bouwvergunningen.

De leden van de fractie van de VVD hebben met instemming kennis genomen dat, deze bepaling, blijkens toelichtingen, «slechts toepasbaar kan zijn op een beperkt aantal bijzondere gevallen» en op die situaties waarbij veiligheid en gezondheid aan de orde zijn. Dit is echter niet verankerd in de wetteksten. Waarom is dit niet gebeurd in bijvoorbeeld artikel 13, terwijl in artikel 1a (algemene zorgplicht) wel gezondheid en veiligheid worden genoemd?

Artikel 14

De leden van de CDA-fractie willen hun voldoening uitspreken dat ook het via de Wet Victor een paar jaar geleden in de Woningwet opgenomen artikel 14 (nu artikel 16a) nog slagvaardiger is gemaakt doordat de aanschrijvingsbevoegdheid als tussenstap is verwijderd.

Artikel 100b

De leden van de VVD-fractie voorzien een nieuwe administratieve last bij de vergaande nieuwe bevoegdheid van de minister van VROM in artikel 100b, om van het College van B&W te vorderen dat het handhavend zal optreden tegen geconstateerde overtreding van de bouwregelgeving. De minister kan hiertoe overgaan, indien dat dringend geboden is.

Ook hier wordt in de toelichting als voorbeeld aangegeven «in een geval van een (dreigend) gevaar voor de gezondheid en veiligheid».

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom dit ook hier niet in de wettekst staat.

Nu het over vrijwel alles kan gaan – immers dringend is het, in de ogen van klagende burgers, al snel – kan de minister dan onze vrees wegnemen dat burgers zich na de gemeente rechtstreeks tot de minister gaan wenden?

Hoe denkt de minister dan met deze nieuwe administratieve last, zoals omvang VROM-inspectie-dubbel werk etc., om te gaan? Immers voorgelegde zaken zullen toch onderzocht en beantwoord moeten worden.

Artikel 100c

In het hoofdstuk Bestuursrechtelijke handhaving wordt in artikel 100c een tweetal administratief-bestuurlijke opdrachten aan het gemeentebestuur gegeven. De ene, het jaarlijks verslag aan de gemeenteraad lijkt vrij vanzelfsprekend in het licht van de controlerende taak van de gemeenteraad. De andere, de bekendmaking van het jaarlijkse voornemen met betrekking tot de wijze waarop het komende jaar uitvoering zal worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving, lijkt de leden van de CDA-fractie minder vanzelfsprekend. Afgezien van het gegeven dat het beleid in zijn algemeenheid al grotendeels is verwoord in de nu voorliggende wet en dat de handhaving in de praktijk een vorm van veelal onverwachts opkomende casuistiek is, kan de vraag gesteld worden of enige meerwaarde zit in zo’n extra te vervaardigen beleidsstuk. Kan de minister die meerwaarde aangeven? Had deze extra opdracht niet beter achterwege gelaten kunnen worden? Zou dat niet beter gepast hebben binnen het streven van de regering naar juist beperking van regelgeving?

Ook de leden van de VVD-fractie merken op dat blijkens artikel 100c, aan het College van B&W de plicht wordt opgelegd jaarlijks aan de gemeenteraad aan te geven op welke wijze het invulling gaat geven aan zijn handhavingstaak en verslag uit te brengen over de uitvoering van deze taak. Dit dient, blijkens de toelichting op blz. 16, nogal gedetailleerd te geschieden. De leden van deVVD-fractie stellen vast dat hiermee wordt ingegrepen in de gemeentelijke autonomie, immers dit behoort tot het normale verkeer tussen Raad en B&W.

Kan de minister aangeven welke dringende redenen er zijn dit bij wet, dus voor alle gemeenten, op te leggen?

Kan de minister duidelijk maken dat bij een ruime meerderheid van de gemeenten het zo ernstig schort aan de aandacht voor de handhaving, dat daarmee deze maatregel noodzakelijk is.

De leden van de VVD-fractie vragen zich bovendien af of hier niet met generieke maatregelen incidenten worden bestreden met alle extra administratieve lasten van dien.

Bespoedigen uniformering

Naast het Bouwbesluit is de gemeentelijke bouwverordening toetsingskader voor bouwvergunningen. Ook in het handhavingstraject spelen beide een rol. Gemeentelijke bouwverordeningen zijn gebaseerd op artikel 8 van de Woningwet, waarin limitatief staat aangegeven wat in een gemeentelijke bouwverordening moet worden opgenomen. Veelal heeft daarnaast een landelijke modelverordening als leidraad gediend. Dat neemt niet weg dat de gemeentelijke bouwverordeningen hier en daar van elkaar verschillen en zeker niet uniform zijn. In het verslag van een schriftelijk overleg van 23 januari 2006 laat de minister weten dat desondanks van rechtsongelijkheid geen sprake zal zijn, omdat overtreding van een voorschrift van de bouwverordening een economisch delict zal zijn in elke gemeente waar dat voorschrift in de bouwverordening is opgenomen. Dat neemt niet weg dat een uniform uitgangspunt ten behoeve van de uitvoering van een andere wet naar het oordeel van de CDA-fractie voorkeur verdient. De minister deelt ook die visie, gezien haar stellingname in Kamerstuk 29 392, nr. 12 van 30 september 2005, blz. 3, waarin zij pleit voor een meer uniforme vormgeving van de handhaving van de VROM-regelgeving? De uniformiteit zal overigens per 1 januari 2007 nog meer zijn toegenomen als op die datum het zogenaamde Gebruiksbesluit in werking treedt. In haar verdere beantwoording in het overleg van 23 januari 2006 is de minister op het punt van uniformering vrij vaag («wellicht per 1 januari 2009 ook uniformering van andere in aanmerking komende onderdelen van de bouwverordening»). Is de minister niet met ons van oordeel dat het aanbeveling zou verdienen die uniformering vroegtijdiger en concreter te bevorderen? Zou dat ook niet passen in de stellingname van de minister in haar brief van 23 mei 2005 (Kamerstuk 28 325, nr. 17) over de bouwregelgeving 2002–2006, waarin zij formuleert dat haar eerste prioriteit is om in de regelgeving ten aanzien van het bouwen het woud van procedures te vereenvoudigen?

Aanpak kraken

Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat, gegeven de systematiek van de wet, nu de mogelijkheid ontstaat effectiever te kunnen optreden tegen het kraken en de krakers van vooral bedrijfspanden?

Immers wonen in een bedrijfspand is strijdig gebruik, strijdig met de bouwverordening c.q. bouwvergunning, met daarnaast vaak ook gevolgen voor gezondheid en veiligheid.

De thans geboden mogelijkheden, namelijk de wet op de economische delicten toepassen op overtreding van de bouwregelgeving, in combinatie met bestuursdwang en strafrechtelijk optreden c.q. handhaving, moet toereikend zijn om snel en effectief te kunnen optreden tegen krakers.

Tot slot willen de leden van de VVD-fractie graag weten of de minister bereid is haar nieuwe bevoegdheid van artikel 100b, in dit geval het laten verwijderen van krakers op kosten van de gemeenten daadwerkelijk uit te voeren, indien een College van B&W opnieuw «kraken» zou willen gedogen.

De voorzitter van de commissie,

Bierman-Beukema toe Water

De griffier van de commissie,

Kim van Dooren


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Ketting (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bierman-Beukema toe Water (VVD), (voorzitter), Van der Lans (GL), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), V.Dalen-Schiphorst (CDA), Van Raak (SP), Putters (PvdA) en Engels (D66).

Plv. leden: Nap-Borger (CDA), Van Middelkoop (CU), Van den Oosten (VVD), Lemstra (CDA), Witteman (PvdA), Swenker (VVD), Platvoet (GL), Van Leeuwen (CDA), Slagter-Roukema (SP) en Schouw (D66).

Naar boven