28 995
Aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden)

29 310
Aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en het provinciebestuur

29 316
Aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden)

I
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2005

Bij de gezamenlijke plenaire behandeling van de dualisering van de gemeentelijke en provinciale medebewindswetgeving en een aanpassingswet (28 995, 29 310 en 29 316) afgelopen dinsdag heb ik aan de leden Dölle en Luijten toegezegd in een brief nader in te gaan op de wettelijke begrippen «nodig» en «ingrijpend» in het kader van de actieve informatieplicht ex artikel 169 Gemeentewet. Met deze brief voldoe ik aan die toezegging, waarbij ik gemakshalve uitsluitend over het lokaal bestuur spreek, maar daaronder ook het provinciaal bestuur moet worden begrepen.

Ik wil echter om te beginnen van de gelegenheid gebruik maken om met het oog op de stemmingen van aanstaande dinsdag over de genoemde wetgeving nog eens nadrukkelijk te wijzen op het grote belang van een eenduidig en positief signaal van Uw Kamer in de richting van de gemeenten en de provincies.

Positief signaal

Het lid Witteveen van Uw Kamer gaf bij de plenaire behandeling aan veel waarde te hechten aan draagvlak bij gemeenten en provincies voor de dualisering van het medebewind en wilde daarvoor meer tijd nemen. Ik hecht eraan hier nog eens te benadrukken dat dit draagvlak nu reeds aanwezig is. De VNG en het IPO zijn samen met het departement bezig de voorlichting aan gemeenten en provincies ter hand te nemen met het oog op een soepele invoering van de nieuwe wetgeving. Er is grote behoefte aan duidelijkheid en zekerheid over de bevoegdhedenverdeling, zodat vandaaruit verder gewerkt kan worden aan een succesvolle doorstart van de dualisering. Een eenduidig en breed gedragen signaal vanuit Uw Kamer door de partijen die de dualisering vanaf het begin hebben gesteund, zal daaraan bijdragen.

Actieve informatieplicht

Ik moet vaststellen dat de schriftelijke en mondelinge discussie van de afgelopen periode met Uw Kamer over de wenselijkheid van een nadere invulling door de regering van de begrippen «nodig» en «ingrijpend» helaas niet tot overeenstemming heeft geleid. Tegenover het argument van de regering dat de gemeenten hierin zelf hun weg moeten vinden, staat de constatering dat de colleges van burgemeester en wethouders de neiging hebben om uit teveel informatie verstrekken, waardoor de bedoeling van de wetgever niet wordt gerealiseerd. Hoewel ik de aandrang begrijp om dan vanuit «Den Haag» richting te gaan geven, meen ik dat de lokale praktijk de tijd en de ruimte moet worden geboden om haar eigen weg te vinden.

De actieve informatieplicht, die als algemene norm voor het college van burgemeester en wethouders in het tweede lid van artikel 169 is vastgelegd, brengt tot uitdrukking dat in het kader van de dualisering de verhouding tussen het college en de raad meer de trekken heeft gekregen van die welke tussen de regering en het parlement op nationaal niveau bestaat. Deze wordt wel kernachtig aangeduid als «de regering regeert, het parlement controleert». De controlefunctie van het algemeen vertegenwoordigend orgaan, i.c de raad, staat of valt met de kwaliteit van de informatie waarover zij beschikt. Daarvoor is het vertegenwoordigend orgaan echter afhankelijk, zij het niet volledig, van de informatievoorziening door het college. Het vastleggen van de actieve informatieplicht betekent dat het college de raad in de positie moet brengen om zijn controlerende taak uit te oefenen en zich nooit kan beroepen op de omstandigheid dat de raad bepaalde informatie niet heeft gevraagd. Het schenden van deze zorgplicht kan derhalve (terecht) grote politieke consequenties hebben. Uit het voorgaande volgt dat het in eerste instantie aan het college is om de raad op een zodanige wijze te informeren dat de raad zich een goed oordeel kan vormen over het door het college voorgenomen of gevoerde bestuur. Het college moet de raad de informatie verstrekken die «de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft». Er staat uitdrukkelijk niet «die de raad nodig acht». Het college moet een goede taakvervulling door de raad dus als uitgangspunt hanteren bij de informatieverstrekking. Heeft de raad moeite met de wijze waarop het college aan zijn informatieplicht voldoet, dan zal de raad het college daarop moeten aanspreken om werkwijzen en procedures te bewerkstelligen die aan zijn wensen en behoeften tegemoet komen. In het verkeer tussen parlement en regering werkt dat ook op die manier. Het is niet mogelijk en naar mijn mening ook niet wenselijk om vanuit «Den Haag» te bepalen op welke wijze deze verhouding op decentraal niveau het beste kan worden ingevuld. Het is een van de aspecten waar tussen gemeenten verschillen kunnen optreden die plaatselijke verhoudingen en de plaatselijke politieke cultuur weerspiegelen. Die variëteit is een waardevol kenmerk van ons decentrale bestel. In het kader van de Vernieuwingsimpuls dualisme en lokale democratie wordt veel aandacht besteed aan de invulling van de actieve informatieplicht van het college. Ik wijs op de handreiking «De actieve informatieplicht van het college van burgemeester en wethouders» uit 2003 en op de recente «Handreiking voor duale ambtenaren: voorbeelden uit de praktijk» (2005). In de laatstgenoemde handreiking worden diverse suggesties aangedragen voor een adequate invulling van de informatieplicht. Hierbij gaat het vooral om het creëren van meer duidelijkheid over de verwachtingen van de raad. Verder zijn een goede stroomlijning, vormgeving, kwaliteit en dosering van de informatie van belang. Veel gemeenten zijn bezig met het ontwikkelen van een bevredigende praktijk.

Het voorgaande geldt a fortiori voor de invulling van de term «ingrijpend» die in het vierde lid van artikel 169 is gekoppeld aan een specifieke informatieplicht van het college ten aanzien van ingrijpende besluiten. Het bijzondere karakter van deze plicht betreft het vooraf informeren van de raad als het college voornemens is de in dat lid genoemde bevoegdheden uit te oefenen. De raad kan deze bijzondere informatieplicht activeren door erom te vragen. Deze informatieplicht wordt ook – zonder voorafgaand verzoek van de raad – geactiveerd als het gaat om voorgenomen besluiten ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de gemeente. In dat geval mag het college geen besluit nemen dan nadat de raad er zijn oordeel over heeft kunnen uitspreken.

Wat ingrijpend is, kan naar mijn mening uitsluitend op lokaal niveau door de raad zelf worden bepaald. Zo kan de ene raad van oordeel zijn dat onder ingrijpend moet worden verstaan een besluit met financiële consequenties die een bedrag van 1 miljoen te boven gaan, terwijl een andere raad de grens om hem moverende redenen hoger of lager legt. Mij dunkt dat dit een van de vele voorbeelden is waarin gemeenten zich van elkaar kunnen onderscheiden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Naar boven