Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 26671 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 26671 nr. A |
27 september 2005
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, met het oog op nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van onderdeel 3° wordt de punt vervangen door een puntkomma.
2. Na onderdeel 3° wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 138a, 138b, 139c, 139d, 161sexies, 225, 226, 227, 240a, 240b, 326, 326c, 350, 350a en 351, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18, en 2004, 290).
In artikel 80quinquies vervalt «al dan niet».
In artikel 80sexies worden de woorden «op te slaan en te verwerken» vervangen door: op te slaan, te verwerken en over te dragen.
Artikel 138a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt, als schuldig aan computervredebreuk, gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnendringt in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake indien de toegang tot het werk wordt verworven:
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid.
2. Het tweede lid komt na «computervredebreuk,» te luiden: indien de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, aftapt of opneemt.
3. In het derde lid, onderdeel a, wordt het woord «zich» vervangen door: zichzelf of een ander.
Na artikel 138a wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk de toegang tot of het gebruik van een geautomatiseerd werk belemmert door daaraan gegevens aan te bieden of toe te zenden.
Artikel 139a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid vervalt.
2. In het derde lid, dat wordt vernummerd tot tweede lid, wordt de aanhef vervangen door «Het eerste lid is niet van toepassing op het opnemen:» en komt onderdeel 1° te luiden:
1°. van gegevens die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk;.
Artikel 139b wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 139a, tweede lid, onder 1° en 3°, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 139c, eerste lid, komt te luiden als volgt:
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftapt of opneemt die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk.
Artikel 139d wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder plaatsing voor de tekst van de aanduiding «1.», wordt «zes maanden» vervangen door «een jaar» en wordt na «gegevensoverdracht» ingevoegd «of andere gegevensverwerking».
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138a, eerste lid, 138b of 139c wordt gepleegd:
a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft, of
b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden gekregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, verkoopt, verwerft, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die het in het tweede lid bedoelde feit pleegt terwijl zijn oogmerk is gericht op een misdrijf als bedoeld in artikel 138a, tweede of derde lid.
In artikel 139e, onderdelen 1° en 2°, wordt na «gegevensoverdracht» telkens ingevoegd: of andere gegevensverwerking.
Artikel 161sexies wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder plaatsing voor de tekst van de aanduiding «1.», vervalt in de aanhef «voor opslag of verwerking van gegevens» en wordt in onderdeel 1° «zes maanden» vervangen door «een jaar» en «van de opslag of verwerking» door «van de opslag, verwerking of overdracht».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in het eerste lid wordt gepleegd:
a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft, of
b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, verkoopt, verwerft, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft.
In artikel 161septies vervalt in de aanhef «voor opslag of verwerking van gegevens» en wordt in onderdeel 1° «van de opslag of verwerking» vervangen door: van de opslag, verwerking of overdracht.
Artikel 232 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de woorden «een betaalpas of waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg» vervangen door: een betaalpas, waardekaart of enige andere voor het publiek beschikbare kaart en voor het publiek beschikbare drager van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van de valse of vervalste pas of kaart als ware deze echt en onvervalst, dan wel opzettelijk zodanige pas of kaart aflevert, voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert, verkoopt of overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de pas of kaart bestemd is voor zodanig gebruik.
Onder vernummering van artikel 273a tot artikel 273f worden na artikel 273 vijf artikelen ingevoegd, luidende:
De persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer die een aan zodanige instelling toevertrouwde brief, gesloten stuk of pakket opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud aan een ander bekendmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
1. De persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer die een aan zodanige instelling toevertrouwde brief, briefkaart, stuk of pakket opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent, of de inhoud wijzigt of enig daarin gesloten voorwerp zich toe-eigent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien zodanig stuk of voorwerp geldswaarde heeft, wordt de toe-eigening gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
De persoon belast met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde telegraafinrichting wordt gestraft:
a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien hij de inhoud van een aan zodanige inrichting toevertrouwd bericht opzettelijk en wederrechtelijk aan een ander bekendmaakt of een telegram opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud aan een ander bekendmaakt;
b. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij een aan zodanige inrichting toevertrouwd bericht of een telegram opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent of de inhoud wijzigt.
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft de persoon werkzaam bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst:
a. die opzettelijk en wederrechtelijk van gegevens kennisneemt die door tussenkomst van zodanig netwerk of zodanige dienst zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen en die niet voor hem zijn bestemd, zodanige gegevens voor zichzelf of een ander overneemt, aftapt of opneemt;
b. die de beschikking heeft over een voorwerp waaraan, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een gegeven kan worden ontleend, dat door wederrechtelijk overnemen, aftappen of opnemen van zodanige gegevens is verkregen;
c. die opzettelijk en wederrechtelijk de inhoud van zodanige gegevens aan een ander bekendmaakt;
d. die opzettelijk en wederrechtelijk een voorwerp waaraan een gegeven omtrent de inhoud van zodanige gegevens kan worden ontleend, ter beschikking stelt van een ander.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon werkzaam bij een aanbieder van een niet-openbaar telecommunicatienetwerk of een niet-openbare telecommunicatiedienst.
Enig in de artikelen 273a tot en met 273d bedoeld persoon die opzettelijk toelaat dat een ander een der in deze artikelen vermelde feiten pleegt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met de straffen en naar de onderscheidingen in die bepalingen vastgesteld.
In artikel 285, eerste lid, wordt «waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht» vervangen door: waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat.
Artikel 350a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «geautomatiseerd werk» ingevoegd «of door middel van telecommunicatie».
2. In het derde lid wordt de zinsnede «die bedoeld zijn om schade aan te richten door zichzelf te vermenigvuldigen in een geautomatiseerd werk» vervangen door: die zijn bestemd om schade aan te richten in een geautomatiseerd werk.
Artikel 350b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «geautomatiseerd werk» ingevoegd «of door middel van telecommunicatie».
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «die bedoeld zijn om schade aan te richten door zichzelf te vermenigvuldigen in een geautomatiseerd werk» vervangen door: die zijn bestemd om schade aan te richten in een geautomatiseerd werk.
In artikel 351 vervallen de woorden «voor opslag of verwerking van gegevens».
Artikel 371 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «van een ambtenaar van de telegrafie of van andere personen belast met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde telegraafinrichting» vervangen door: van een persoon belast met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde telegraafinrichting.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid, zich door een persoon werkzaam bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst doet inlichten ter zake van enig verkeer dat over dat netwerk dan wel met gebruikmaking van die dienst is geschied.
De artikelen 372 tot en met 375 vervallen.
In artikel 380, tweede lid, vervalt «, 373, laatste lid,».
(Vervallen)
(Vervallen)
In artikel 421 wordt na «225–229,» ingevoegd «273b, tweede lid,» en vervalt «373, laatste lid,».
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (bevoegdheden vorderen gegevens) (29 441) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt of is getreden, wordt het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:
In artikel 67, eerste lid, onderdeel b, wordt na «132,» ingevoegd «138a, 138b, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 161sexies, eerste lid, onder 1°, en tweede lid,» en wordt na «350,» ingevoegd: «350a, 351,».
Aan artikel 125k wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gegeven aan de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 125k, eerste lid, wordt «bij een doorzoeking of bij toepassing van artikel 125j» vervangen door: indien toepassing is gegeven aan artikel 125i of artikel 125j.
Artikel 125m, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Leidt een doorzoeking tot vastlegging of ontoegankelijkmaking van gegevens, dan wordt zo spoedig mogelijk aan de betrokkenen schriftelijk mededeling gedaan van deze vastlegging of ontoegankelijkmaking en van de aard van de vastgelegde of ontoegankelijk gemaakte gegevens.
Na artikel 125n wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien bij een doorzoeking in een geautomatiseerd werk gegevens worden aangetroffen met betrekking tot welke of met behulp waarvan het strafbare feit is gepleegd, kan de officier van justitie dan wel, tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, de rechter-commissaris bepalen dat die gegevens ontoegankelijk worden gemaakt voor zover dit noodzakelijk is ter beëindiging van het strafbare feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
2. Onder ontoegankelijkmaking van gegevens wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de beheerder van het in het eerste lid bedoelde geautomatiseerde werk of derden verder van die gegevens kennisnemen of gebruikmaken, alsmede ter voorkoming van de verdere verspreiding van die gegevens. Onder ontoegankelijkmaking wordt mede verstaan het verwijderen van de gegevens uit het geautomatiseerde werk, met behoud van de gegevens ten behoeve van de strafvordering.
3. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen opheffing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, bepaalt de officier van justitie dan wel, tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, de rechter-commissaris dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerde werk worden gesteld.
Artikel 126i wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
a. goederen afneemt van de verdachte,
b. gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk afneemt van de verdachte, of
c. diensten verleent aan de verdachte.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt na «goederen» ingevoegd:, gegevens.
Het opschrift van de zevende afdeling van titel IVa van het Eerste Boek komt te luiden «Onderzoek van communicatie door middel van geautomatiseerde werken» en het daarin opgenomen artikel 126m wordt vervangen door drie artikelen, luidende:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. aanbieder van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst;
b. gebruiker van een communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
2. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;
d. de geldigheidsduur van het bevel;
e. een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
3. Indien het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van de vordering van de officier van justitie aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
4. Indien het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het derde lid, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.
5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Artikel 126l, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Voor zover het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, kan indien toepassing is gegeven aan het eerste lid tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering worden gericht medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken.
7. De in het zesde lid bedoelde vordering wordt niet gericht tot de verdachte.
8. Op de in het zesde lid bedoelde vordering zijn artikel 96a, derde lid, en artikel 126l, vierde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde bevel en de in het derde en zesde lid bedoelde vorderingen kunnen worden gegeven en over de wijze waarop daaraan wordt voldaan.
1. Indien bij de afgifte van een bevel als bedoeld in artikel 126m, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 126m, tweede lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
2. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven.
3. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 126m, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
Artikel 126n komt te luiden:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:
a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel
b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.
2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een communicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.
4. De officier van justitie doet van de vordering proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. het misdrijf en, indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn vervuld;
c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;
d. de gegevens die worden gevorderd;
e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.
5. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.
Artikel 126na wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een gebruiker van telecommunicatie» vervangen door «een gebruiker van een communicatiedienst» en wordt «126n, tweede en derde lid» vervangen door «126n, tweede lid».
2. In het derde lid wordt «126n, vijfde lid» vervangen door «126n, vierde lid».
In artikel 126nb, eerste lid en derde lid, onderdeel b, wordt «gebruiker van telecommunicatie» telkens vervangen door «gebruiker van een communicatiedienst».
In artikel 126ng, eerste lid, wordt «de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst» vervangen door: de aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la.
Na artikel 126nh wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2. Indien de vordering is gericht tot de aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la en de vordering betrekking of mede betrekking heeft op gegevens als bedoeld in artikel 126n, eerste lid, is de aanbieder verplicht zo spoedig mogelijk de gegevens te verschaffen die nodig zijn om de identiteit te achterhalen van andere aanbieders van wier dienst bij de communicatie gebruik is gemaakt.
3. De vordering wordt schriftelijk of mondeling gedaan. Indien de vordering mondeling wordt gedaan, doet de officier van justitie de vordering zo spoedig mogelijk op schrift stellen en doet hij binnen drie dagen nadat de vordering mondeling is gedaan, een gewaarmerkt afschrift daarvan verstrekken aan degene tot wie de vordering is gericht. Bij de vordering en bij het op schrift stellen daarvan worden vermeld:
a. een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de gegevens die beschikbaar moeten worden gehouden;
b. het tijdstip van de vordering;
c. de titel van de vordering;
d. de periode gedurende de welke de gegevens beschikbaar moeten blijven, en
e. of het tweede lid van toepassing is.
4. De officier van justitie doet van de vordering en, indien deze mondeling plaatsvond, van de schriftelijke vastlegging daarvan een proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens, bedoeld in het derde lid;
b. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte; en
c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
5. De vordering kan ten hoogste eenmaal worden verlengd voor een periode van ten hoogste negentig dagen. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 126q wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar:
a. goederen afneemt van een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven,
b. gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk afneemt van zodanig persoon, of
c. diensten verleent aan zodanig persoon.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt na «goederen» ingevoegd:, gegevens.
Artikel 126t komt te luiden:
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la, wordt opgenomen.
2. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. een omschrijving van het georganiseerd verband;
b. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. zo mogelijk het nummer waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;
d. de naam van de persoon, genoemd in het eerste lid, wanneer deze niet de houder is;
e. de geldigheidsduur van het bevel; en
f. een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
3. Indien het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van een vordering aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
4. Indien het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het derde lid, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is of het belang van strafvordering zich daartegen verzet – de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.
5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Artikel 126s, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Voor zover het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, kan bij of terstond na de toepassing van het eerste lid tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering worden gericht medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken.
7. De in het zesde lid bedoelde vordering wordt niet gericht tot de verdachte.
8. Op de in het zesde lid bedoelde vordering zijn artikel 96a, derde lid, en artikel 126s, vierde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het in het eerste lid bedoelde bevel en de in het derde en zesde lid bedoelde vorderingen worden gegeven en over de wijze waarop daaraan wordt voldaan.
Na artikel 126t wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien bij de afgifte van een bevel als bedoeld in artikel 126t, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 126t, tweede lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
2. De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 126t, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in Nederland.
Artikel 126u komt te luiden:
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die:
a. ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel
b. na het tijdstip van de vordering worden verwerkt.
2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot iedere aanbieder van een communicatiedienst. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste drie maanden.
4. De officier van justitie doet van de vordering proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. een omschrijving van het georganiseerd verband;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
c. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;
d. de gegevens die worden gevorderd;
e. indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.
5. Indien de vordering gegevens betreft als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onder b, wordt de vordering beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens door de officier van justitie worden gevorderd.
Artikel 126ua wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «telecommunicatie» vervangen door «een communicatiedienst in de zin van artikel 126la» en wordt «Artikel 126u, tweede en derde lid» vervangen door «Artikel 126u, tweede lid».
2. In het derde lid wordt «artikel 126u, vijfde lid» vervangen door «artikel 126u, vierde lid».
In artikel 126ub wordt «een gebruiker van telecommunicatie» vervangen door «een gebruiker van een communicatiedienst» en wordt «126na» vervangen door «126nb».
In artikel 126ug, eerste lid, wordt na «een openbaar» ingevoegd «of een niet-openbaar» en wordt na «een openbare» ingevoegd «of een niet-openbare».
Na artikel 126uh wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2. Artikel 126ni, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de in artikel 126ni, vierde lid, onderdeel c, bedoelde feiten en omstandigheden ook een omschrijving van het in artikel 126o, eerste lid, bedoelde georganiseerde verband wordt opgenomen.
Artikel 126ij wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden als volgt:
1. In een geval als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door:
a. goederen af te nemen van de verdachte,
b. gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk af te nemen van de verdachte, of
c. diensten te verlenen aan de verdachte.
2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt na «goederen» ingevoegd: , gegevens.
In artikel 126bb, vijfde lid, wordt «126nh» vervangen door «126ni» en «126uh» door «126ui».
In artikel 126ee, onderdeel a, wordt na «126s, eerste lid» toegevoegd: , alsmede van de technische hulpmiddelen bedoeld in de artikelen 126m, eerste lid, en 126t, eerste lid, voor zover het bevel, bedoeld in artikel 126m, derde of vierde lid, onderscheidenlijk artikel 126t, derde of vierde lid, ten uitvoer wordt gelegd zonder medewerking van de betrokken aanbieder.
Na artikel 353 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
1. In de gevallen, bedoeld in artikel 353, eerste lid, neemt de rechtbank tevens een beslissing over de met toepassing van artikel 125o ontoegankelijk gemaakte gegevens indien de desbetreffende maatregelen nog niet zijn opgeheven.
2. De rechtbank kan gelasten dat de gegevens worden vernietigd indien het gegevens betreft met betrekking tot welke of met behulp waarvan een strafbaar feit is begaan, voor zover de vernietiging noodzakelijk is ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. In alle andere gevallen gelast zij dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerd werk worden gesteld.
Artikel 552a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125o, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing.
2. In het tweede lid wordt «na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens» vervangen door: na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens.
3. In het derde lid wordt «of kennisneming» telkens vervangen door: , kennisneming of ontoegankelijkmaking.
4. In het vierde lid, tweede volzin, wordt na «hetzelfde voorwerp» ingevoegd: of dezelfde gegevens.
Na artikel 552f wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
1. Bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van de officier van justitie kan worden gelast dat de met toepassing van artikel 125o ontoegankelijk gemaakte gegevens worden vernietigd indien het gegevens betreft met betrekking tot welke of met behulp waarvan een strafbaar feit is begaan, voor zover de vernietiging noodzakelijk is ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
2. Aan de beheerder van het geautomatiseerd werk waarin de gegevens zijn of waren opgeslagen wordt een afschrift van de vordering betekend.
3. Artikel 552f, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien het gerecht de vordering afwijst, gelast het dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerd werk worden gesteld.
In artikel 592, tweede lid, wordt «126nc tot en met 126nh en 126uc tot en met 126uh» vervangen door: 126m, 126n, 126nc tot en met 126ni, 126t, 126u, 126uc tot en met 126ui.
Aan artikel 51a, tweede lid, van de Uitleveringswet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
– de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 138a, 138b, 139c, 139d, 161sexies, 225, 226, 227, 240a, 240b, 326, 326c, 350, 350a en 351 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 31a en 31b van de Auteurswet 1912 en de artikelen 22 en 23 van de Wet op de naburige rechten, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18).
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 13.2b wordt «126nh» vervangen door «126ni» en «126uh» door «126ui».
In artikel 13.5, eerste lid, wordt na «artikel 13.2» ingevoegd: of artikel 13.2a.
In artikel 13.6, tweede lid, wordt na «artikel 13.2, eerste en tweede lid,» ingevoegd: of artikel 13.2a.
Een bevel aan een opsporingsambtenaar tot het door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk afnemen van een bepaald persoon van gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, welk bevel is uitgevaardigd voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, geldt als een bevel als bedoeld in de artikelen 126i, eerste lid, onderdeel b, en 126q, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, indien het aan de in het toepasselijke artikel gestelde eisen voldoet.
Artikel II van de wet van 21 april 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (fraude niet-chartaal geldverkeer) (Stb. 180) vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 februari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (bevoegdheden vorderen gegevens (29 441) tot wet is of wordt verheven, vervallen de artikelen IV en V van die wet.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-26671-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.