B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld: 12 april 2005
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie namen met instemming
kennis van het voorstel. Het blijkt, dat met inachtneming van de geëigende
waarborgen van het strafproces een efficiencybesparing kan worden bereikt,
die niet alleen leidt tot een vermindering van directe kosten, maar ook een
bijdrage levert aan een snellere doorloop van strafzaken in het algemeen.
Deze leden hadden evenwel nog een tweetal vragen:
1e is er aandacht gegeven aan de beveiliging van het transport, de opslag
en de bewaring van de beelden, die bij de videoconferentie worden gemaakt?
2e wordt er van de verklaringen, die tijdens de videoconferenties worden
afgelegd ook op de «gewone wijze» proces-verbaal opgemaakt?
De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling
van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij hadden echter vragen bij de wetstechnische
regeling van de videoconferentie, waarbij zij zich aansloten bij de kritische
opmerkingen van de zijde van de Raad van State, de Orde van Advocaten en de
Christen Unie in de Tweede Kamer.
Waarom wordt de videoconferentie gelijkgesteld aan het horen in de lijfelijke
aanwezigheid van de betreffende persoon? Deze keuze was toch wetstechnisch
niet perse noodzakelijk geweest en zij maakt de vraag in welke gevallen geen
gronden aanwezig zijn voor de videoconferentie nog pregnanter. Het bevreemdde
deze leden dat de regering deze in materieel opzicht beslissende vraag bij
AMvB wil regelen in plaats van bij wet nu het gaat om een door het EVRM gewaarborgd
grondrecht dat toekomt aan personen die gehoord worden in een strafrechtelijke
procedure. Het door de regering materieel genoemde criterium voor inzet van
de videoconferentie van «het belang van het onderzoek», leek de
aan het woord zijnde leden onvoldoende geschikt om richting te geven aan de
beslissingen van de rechters c.s. terzake, omdat het een bij uitstek vage
norm betreft. Gezien deze omstandigheid is het ontbreken van een instemmingsrecht
voor de persoon en diens raadsman ook een groter gemis dan wanneer
de wetgever zelf duidelijk de reikwijdte zou uiteenzetten van de inzet van
de videoconferentie in het strafrecht. Kan de regering in antwoord op deze
vragen al beschrijven volgens welke lijnen de desbetreffende AMvB zal worden
opgesteld?
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen
(PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD),
Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).