29 828
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld: 12 april 2005

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie namen met instemming kennis van het voorstel. Het blijkt, dat met inachtneming van de geëigende waarborgen van het strafproces een efficiencybesparing kan worden bereikt, die niet alleen leidt tot een vermindering van directe kosten, maar ook een bijdrage levert aan een snellere doorloop van strafzaken in het algemeen.

Deze leden hadden evenwel nog een tweetal vragen:

1e is er aandacht gegeven aan de beveiliging van het transport, de opslag en de bewaring van de beelden, die bij de videoconferentie worden gemaakt?

2e wordt er van de verklaringen, die tijdens de videoconferenties worden afgelegd ook op de «gewone wijze» proces-verbaal opgemaakt?

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij hadden echter vragen bij de wetstechnische regeling van de videoconferentie, waarbij zij zich aansloten bij de kritische opmerkingen van de zijde van de Raad van State, de Orde van Advocaten en de Christen Unie in de Tweede Kamer.

Waarom wordt de videoconferentie gelijkgesteld aan het horen in de lijfelijke aanwezigheid van de betreffende persoon? Deze keuze was toch wetstechnisch niet perse noodzakelijk geweest en zij maakt de vraag in welke gevallen geen gronden aanwezig zijn voor de videoconferentie nog pregnanter. Het bevreemdde deze leden dat de regering deze in materieel opzicht beslissende vraag bij AMvB wil regelen in plaats van bij wet nu het gaat om een door het EVRM gewaarborgd grondrecht dat toekomt aan personen die gehoord worden in een strafrechtelijke procedure. Het door de regering materieel genoemde criterium voor inzet van de videoconferentie van «het belang van het onderzoek», leek de aan het woord zijnde leden onvoldoende geschikt om richting te geven aan de beslissingen van de rechters c.s. terzake, omdat het een bij uitstek vage norm betreft. Gezien deze omstandigheid is het ontbreken van een instemmingsrecht voor de persoon en diens raadsman ook een groter gemis dan wanneer de wetgever zelf duidelijk de reikwijdte zou uiteenzetten van de inzet van de videoconferentie in het strafrecht. Kan de regering in antwoord op deze vragen al beschrijven volgens welke lijnen de desbetreffende AMvB zal worden opgesteld?

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Naar boven