29 819
Tijdelijke regels betreffende experimenten in het hoger onderwijs op het gebied van vooropleidingseisen aan en selectie van aanstaande studenten en op het gebied van heffing van collegegeld (Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR WETENSCHAPSBELEID EN HOGER ONDERWIJS1

Vastgesteld 8 maart 2005

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie constateerden met instemming dat het kabinet een wettelijke basis creëert voor experimenten met differentiatie en selectie in het Hoger Onderwijs. Hierdoor komt mogelijk een stevige en praktische basis te liggen onder toekomstig beleid.

Over de beroepsmogelijkheden zijn goede afspraken gemaakt, maar de leden van de PvdA-fractie vroegen zich wel af of ook de mogelijkheid is voorzien dat de Overheid zelf het niet eens zou zijn met de ontwikkeling van de experimenten. Verder wilden deze leden weten in hoeverre de evaluatie voldoende is geregeld om met recht van experimenten te kunnen spreken. Zijn er heldere hypotheses geformuleerd? Deze leden vroegen dit met name op het punt van de selectie van studenten. Naar hun oordeel gaat het immers niet alleen om het aan de poort spotten van het echte toptalent, maar veel meer om het – in een vroeg stadium van de studie – verbeteren van de match tussen student en opleiding. Dat is immers een noodzakelijke voorwaarde voor een optimaal studierendement. Een volgende vraag was of het kabinet inzicht kan geven in de omvang en aard van de huidige selectiepraktijk, als pragmatische manier om de doelstellingen van de experimenten en de onderliggende hypothese duidelijk te maken. Worden er ook selectie-instrumenten ontwikkeld die meer het karakter hebben van een assessment? Is het verschil tussen selectie en assessment voldoende duidelijk gemaakt? En is het experiment wel voldoende breed om de diversiteit van de verschillende opleidingen recht te doen?

Deze leden signaleerden dat veel selectie- zowel als assessment-instrumenten cultuur gevoelig blijken te zijn. Kan het kabinet meedelen hoe de betrouwbaarheid en validiteit van de instrumenten geborgd worden? Dit omdat naar de mening van deze leden het risico moet worden uitgesloten dat talent niet herkend wordt ten gevolge van te zeer bevooroordelende instrumenten. Hoe is het kabinet voornemens die aspecten van de experimenten goed te borgen? Ziet het ook op dit terrein taken voor de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie), of denkt het daarbij aan andere experts?

Tenslotte waren deze leden geïnteresseerd in de plaats die deze experimenten innemen in het ruimere beleidskader van Leerrechten en Leven Lang Leren. Vooral omdat daaruit accenten zouden kunnen voortkomen ten aanzien van de evaluatie van de experimenten.

De leden van de fracties van D66 en het CDA sloten zich aan bij de bovenstaande vragen.

De voorzitter van de commissie,

Maas-de Brouwer

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Schuyer (D66), Dees (VVD), Woldring (CDA), Dupuis (VVD), (plv.voorzitter), Walsma (CDA), Maas-de Brouwer (PvdA) (voorzitter), Essers (CDA), Van Raak (SP Putters (PvdA) en Thissen (GL).

Naar boven