29 800 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2005

E
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2005

Naar aanleiding van uw verzoek om nadere informatie over de uitvoering van de motie Rabbinge c.s. (29 200 V, D) bericht ik u het volgende.

Volgens de notitie Aan Elkaar Verplicht wordt het Nederlands ontwikkelingsbeleid geconcentreerd op de vijf sectoren, onderwijs, Aids-bestrijding, reproductieve gezondheidszorg, water en milieu in 36 partnerlanden.

Een centrale notie in het bilaterale beleid is beter bestuur en beleid in de partnerlanden, waaronder het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Dit heeft betrekking op onze bijdragen aan de capaciteitsopbouw bij overheden op het gebied van meer effectieve en efficiënte wet- en regelgeving, en de toepassing daarvan, het versterken van de financiële sector, waaronder microfinancierings-instellingen, advies- en dienstverlening, of het opzetten van een kadaster. Verder kan het hierbij gaan om versterking van de positie van brancheverenigingen, boerenorganisaties, partijen in de productieketen, werkgeversorganisaties, vakbonden, oftewel de rol van de niet-overheidsactoren inzake verbetering van het ondernemingsklimaat.

Ons bedrijfslevenprogramma is traditioneel voor een groot gedeelte gericht op de agrarische sector. Naar schatting gaat 70% van de PSOM gelden naar landbouwgerelateerde projecten hetgeen voor het jaar 2004 wereldwijd neerkwam op € 25 miljoen. Voor ORET is dat respectievelijk 16% en € 1,3 miljoen. Zoals u weet heb ik de mogelijkheden voor PSOM sinds vorig jaar vergroot, voor ORET geldt inmiddels een minder bureaucratische beoordeling, zodat de aanvragen voor beide programma's de komende jaren verder kunnen oplopen.

Om ontwikkelingslanden betere afzetmogelijkheden te bieden pleit de Nederlandse regering al sinds langere tijd voor de afbouw van handelsverstorende subsidies zoals op voor ontwikkelingslanden belangrijke producten, zoals suiker, katoen, rijst, tabak en olijfolie. Met het Ministerie van LNV ondersteunen wij producenten om de kwaliteit van de productie te verbeteren. Het Centrum ter Bevordering van de Import speelt hierbij een belangrijke rol, maar bijvoorbeeld ook de Nederlandse Plantenziektekundige Dienst die een soortgelijke dienst assisteert bij het versterken van kwaliteitscontroles.

Om over kapitaal te kunnen beschikken om te kunnen ondernemen en toegang te hebben tot financiële diensten, waaronder verzekeringen, zijn vele initiatieven in gang gezet, zoals het verlenen van microkredieten via microfinancieringsinstellingen en het aanbieden van trainingen voor bankpersoneel door het NFX, een publiek-privaat partnerschap waarin commerciële en niet-commerciële banken, de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken participeren.

Ten behoeve van agrarische productie en voedselzekerheid blijft grote behoefte bestaan aan kennis en onderzoek. Wij blijven daarom 15% van het ontwikkelingsgeld bestemmen voor basis- en beroepsonderwijs en alfabetisering. Tevens ondersteunen wij onderzoek naar nieuwe technologieën en krijgen studenten en jonge onderzoekers de gelegenheid een aantal jaren te studeren bij het landbouwkundig onderwijs en onderzoeksinstituten. Vanwege het grote belang van goed milieubeheer en water gaat tenminste 0,1% van ons BNP naar internationaal milieubeheer, irrigatie, sanitatie en drinkwater.

Het voorkomen en bestrijden van AIDS en de toegang tot anticonceptiva, seksuele voorlichting en moeder-en-kindzorg blijven onze onverminderde inzet vragen.

Hier lukt het ons eveneens nieuwe publiek-private partnerschappen af te sluiten.

Zoals door mij eerder aangegeven, vindt de aandacht voor de agrarische sector en voedselproductie niet meer via sectorbeleid maar via de inzet voor economic governance, verdere liberalisering van de wereldhandel en intermediaire structuren plaats. De voorbeelden zijn talrijk. Er is al een aantal genoemd. Ik voeg hieraan – zonder uitputtend te kunnen zijn – het volgende toe:

– Onze steun aan FAO is onverminderd voorgezet. Het Nederland-FAO partnerschapprogramma – gesteund met € 5 mln. per jaar – is gericht op de thema's voedselzekerheid, agro-biodiversiteit en bossen. Deze worden in combinatie met het thema water, en in onderlinge samenhang, aangepakt. Het belangrijkste doel m.b.t. voedselzekerheid is om de capaciteit te versterken van FAO, en van ontwikkelingslanden, om het hongerprobleem te analyseren en te monitoren. Daardoor kan chronische honger gerichter worden aangepakt in het kader van PRSP's, en acute honger met tijdiger en beter op doelgroepen gerichte noodhulp worden bestreden.

– Onze steun aan het landbouwkundig en milieuonderzoek via de CGIAR instellingen is ook onverminderd voortgezet. Hierbij gaat het om een niet geoormerkte bijdrage van € 13 miljoen per jaar, plus nog eens € 3 miljoen voor specifieke programma's.

– Binnen het thematische medefinancieringskanaal worden vele organisaties op het gebied van versterking van producentenorganisaties, landbouwproductie, fair trade, ketenontwikkeling, etc gefinancierd. Het gaat op dit moment om een vijftiental organisaties, die gezamenlijk op jaarbasis ca. € 10 miljoen ontvangen voor de uitvoering van hun programma's. Zo ondersteun ik de organisatie IDE(International Development Enterprises) op het gebied van innovatie in de landbouw met goedkope watertechnologie en opening van markten voor hoogwaardige landbouwproducten, met een bedrag van € 1,5 miljoen per jaar. Ook de Nederlandse stichting Practica wordt via TMF gesteund om betaalbare technologieën als eenvoudige waterpompen en windmolens te helpen verspreiden op het platteland in ontwikkelingslanden.

– Het IFDC (International Centre for Soil fertility and Agricultural development) is een partnerorganisatie van ons bij de uitvoering van een programma gericht op het verbeteren van de beschikbaarheid, betaalbaarheid, en het gebruik van landbouw-inputs waaronder kunstmest in de West-Afrikaanse regio. Onze bijdrage hieraan bedraagt € 1,5 miljoen per jaar.

– Met een aantal instellingen en bedrijven zijn nieuwe (publiek-private) partnerschappen en andere samenwerkingsvormen tot stand gekomen die in de naaste toekomst tot intensivering van activiteiten in de partnerlanden moet gaan leiden, zoals:

– In 2004 is een «Call for Ideas» uitgezet, waarin de private sector werd uitgenodigd ideeën voor publiek-private partnerschappen in te dienen, gericht op armoedevermindering en duurzame ontwikkeling. Er zijn 9 veelbelovende PPP's op het thema landbouw geselecteerd voor verdere ontwikkeling in Colombia, Ghana (2), Mozambique, Rwanda, Sri Lanka, Zambia en 2 wereldwijde initiatieven. Hiervan is er een lopend (met OIM, Café de Narino en Starbucks in Colombia), zitten er 4 in de goedkeuringsprocedure (met CHC Zambia, Rabobank, Rwanda Tea Trading en VLISCO) en 4 PPP in de plan- en consultatiefase (met b.v. Union Fleurs). Bij deze partnerschappen gaat het om bijdragen van maximaal € 1 miljoen per initiatief.

– Intensieve samenwerking is opgezet met LNV op een aantal nieuwe terreinen, in het kader van de uitvoering van de notitie Duurzame Daadkracht. Het WSSD partnerschap op het gebied van Markttoegang en Capaciteitsopbouw heeft geleid tot concrete werkplannen die inmiddels zijn geaccordeerd in tripartiete verband (maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en overheid) in een aantal landen in Afrika en Azië ( i.c. Zambia, Kenia, Tanzania, Oeganda, Indonesië, Maleisië en Vietnam). Deze zijn gericht op het wegnemen van knelpunten rond de op export gerichte producten zoals bloemen, groenten & fruit, palmolie, garnalen en tropische vis, waarvoor ik voor de komende 3 jaar € 8 miljoen heb gereserveerd.

– Op het gebied van landrechten is het partnerschap LAND (Land Alliances for National Development) in ontwikkeling, dat zich richt op dialoog tussen relevante publieke en private actoren betrokken bij toegang tot en rechtszekerheid over land, in o.a. Indonesië, Filippijnen, Zuid-Afrika en Guatemala (NL bijdrage € 200 000).

– Over een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met de WUR wordt overleg gevoerd.

– De oprichting van Agri-Profocus. Dit betreft een consortium van 19 organisaties op het gebied van ondersteuning van producentenorganisaties en landbouwontwikkeling. Deze 19 organisaties hebben hun krachten gebundeld t.b.v. versterking van producentenorganisaties in ontwikkelingslanden. De leden zijn vertegenwoordigers van ontwikkelingsorganisaties, kennisinstellingen, brancheorganisaties en fair trade organisaties.

– Aan de verbetering van de positie van productenten in specifieke marktketens wordt vanuit door mij ondersteunde MFO's en KIT nader invulling gegeven. Daarbij wordt samengewerkt met Nederlandse bedrijven.

– In het partnerschapprogramma met de Wereldbank (BNPP) is onderzoek uitgevoerd naar de kansen en belemmeringen bij de ontwikkeling van marktketens op het gebied van groente en fruit. Dit onderzoek is vervolgens door het World Bank Institute gebruikt in trainingsprogramma's voor stakeholders uit een aantal Afrikaanse landen.

– Nederland ondersteunt de exportlandbouw in ontwikkelingslanden om te voldoen aan voedselveiligheid- en kwaliteitseisen. Bilateraal is er het genoemde WSSD Partnerschap Markttoegang en Capaciteitsopbouw, waarin BuZa en LNV samenwerken met het bedrijfsleven en NGO's. Verder ondersteunt Nederland ook via het CBI vele bedrijven en hun koepelorganisaties in ontwikkelingslanden. Multilateraal heeft Nederland onlangs met € 900 000 de Standard Trade Development Facility ondersteund, waarin de WTO, de Wereldbank, de WTO, FAO, WHO, OIE en bilaterale donoren projecten op het gebied van productstandaarden financieren en coördineren. Samen met LNV en het Centraal Bureau Levensmiddelen werd een partnerschap opgezet om kleine boeren in Kenia en Senegal te helpen bij het kunnen voldoen aan de Europese detailhandel-standaard EUREPGAP voor tuinbouwproducten.

– Op het gebied van Waterbeheer in de Landbouw ondersteunt Nederland diverse internationale en regionale activiteiten. Bijvoorbeeld het door de Wereldbank gecoördineerde «Nile Basin Initiative» waarbinnen de aan de Nijl grenzende landen samenwerken op het gebied van onderzoek en uitwisseling op het terrein van waterbeheer en efficiënte irrigatietechnieken. De Nederlandse bijdrage hieraan bedraagt 1 miljoen Euro per jaar. Het International Water Management Institute (IWMI) voert met Nederlandse ondersteuning een groot onderzoeksprogramma uit om de efficiëntie van watergebruik in de landbouw te verbeteren, met een bijdrage van eveneens ca. € 1 miljoen per jaar.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven