29 721
Aanpassing van de Tabakswet, alsmede van artikel V, tweede lid, van de wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Tabakswet (Stb. 201) aan richtlijn nr. 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (PbEU L 152)

C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 december 2004

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport verneemt graag of het voorgestelde artikel 5, derde lid, onderdeel a, sub 1, van de Tabakswet niet verder gaat dan de implementatie van richtlijn 2003/33/EG vereist. Meer specifiek vraagt de commissie zich af of door deze formulering geen beperking wordt aangebracht ten opzichte van het huidige artikel 5, derde lid, onderdeel a, sub 1, van de Tabakswet, alsmede ten opzichte van artikel 3, eerste lid, van de richtlijn, waarin sprake zou zijn van «publicaties» zonder enige beperking.

De voorgestelde tekst luidt: «commerciële mededelingen in de pers en andere gedrukte publicaties, alsmede in diensten van de informatiemaatschappij, die de aanprijzing van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg hebben, en die:

– uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de tabakshandel;».

Op grond daarvan zijn deze mededelingen uitgezonderd van het reclameverbod. De tekst dient ter vervanging van de volgende tekst: «mededelingen die uitsluitend voor de bedrijfstak van de handel in tabaksproducten bestemd zijn».

De voorgestelde tekst is overgenomen uit artikel 3 van de richtlijn, in samenhang met de definitie van reclame in artikel 2, onderdeel b, van de richtlijn. Artikel 3, eerste lid, van de richtlijn luidt, – voorzover relevant –: «Reclame in de pers en andere gedrukte publicaties is alleen toegestaan voor publicaties die uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de tabakshandel (...)». Het begrip «publicaties» ziet dus enkel op reclame in de pers en andere gedrukte publicaties en niet op andersoortige publicaties. De uitzondering die op grond van de richtlijn terzake dient te worden gemaakt beperkt zich dus tot gedrukte publicaties die uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de tabakshandel. Het voorgestelde artikel 5, derde lid, onderdeel a, sub 1, van de Tabakswet is hiermee geheel in overeenstemming. Er is geen sprake van strijdigheid met artikel 3, eerste lid, van de richtlijn.

De vraag of er sprake is van een ruimere beperking van de uitzondering op het reclameverbod door het overnemen van deze tekst uit de richtlijn in de Tabakswet dient ook ontkennend te worden beantwoord.

De huidige tekst in artikel 5, derde lid, onderdeel a, van de Tabakswet maakt een uitzondering voor genoemde gedrukte publicaties, alsook voor elektronische publicaties, voorzover uitsluitend bestemd voor de tabakshandel. Met de voorgestelde tekst blijft deze uitzondering bestaan. De huidige tekst maakt tekstueel gezien ook een uitzondering voor mondelinge mededelingen. Het gaat daarbij evenwel enkel om mededelingen in besloten kring. Dat wil zeggen dat de huidige tekst ook geen uitzondering maakt voor mondelinge commerciële mededelingen op een locatie die toegankelijk is voor anderen dan zij die werkzaam zijn in de tabakshandel. Met andere woorden, op een beurs, en zelfs op een vakbeurs, die niet ontoegankelijk is gemaakt voor mensen die niet werkzaam zijn in de tabakshandel, mag op grond van de huidige regelgeving ook geen tabaksreclame worden gemaakt. Op dit punt verandert de voorgestelde tekst dus niets. Aangezien hetgeen dan in de huidige situatie nog als uitzondering resteert, namelijk mondelinge commerciële mededelingen in zuiver besloten kring, redelijkerwijs niet onder de ratio van het reclameverbod kan worden gebracht, voegt continuering ervan niets toe aan de uitzonderingsgrond van het derde lid van artikel 5 van de Tabakswet. In de memorie van toelichting wordt dit ook duidelijk gemaakt door aan te geven dat er met het voorgestelde artikel 5, derde lid, onderdeel a, inhoudelijk geen wijziging optreedt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. H. Hoogervorst

Naar boven