29 711
Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (verduidelijking in verband met de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; vergunning op hoofdzaken/vergunning op maat)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

24 maart 2005

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het verband met de richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) duidelijker in de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan te geven en dat het tevens wenselijk is mogelijke belemmeringen in de Wet milieubeheer voor het verlenen van vergunningen op hoofdzaken of vergunningen op maat weg te nemen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid worden de daarin omschreven begrippen alfabetisch gerangschikt.

2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd:

beste beschikbare technieken: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld;

EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging: richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;

emissie: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht;

emissiegrenswaarde: massa gerelateerd aan bepaalde parameters, dan wel concentratie of niveau van een emissie uit een of meer bronnen, die gedurende een bepaalde periode niet mag worden overschreden;

gpbv-installatie: installatie als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging;.

B

Artikel 8.8 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid, komt onderdeel b te luiden:

b. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging;.

2. Aan het eerste lid wordt – onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma – een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het bevoegd gezag geeft in de motivering van de beslissing op de aanvraag aan, op welke wijze de in het eerste lid genoemde aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed.

C

Artikel 8.10, tweede lid, komt te luiden:

2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien:

a. door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

b. verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen;

c. door verlening daarvan strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9.

D

Artikel 8.11 wordt gewijzigd als volgt.

1. De tweede zin van het eerste lid vervalt.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt het derde lid vervangen door de volgende leden:

3. In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de voor een inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden bepaald. Daarbij kan worden bepaald dat de gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

E

Artikel 8.12 wordt vervangen door de volgende artikelen.

Artikel 8.12

1. De aan een vergunning te verbinden voorschriften geven de doeleinden aan, die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.

2. Bij de voorschriften worden emissiegrenswaarden gesteld voor stoffen of voor daarbij aan te wijzen groepen, families of categorieën van stoffen – in het bijzonder die, genoemd in bijlage III van de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging –, die in aanmerkelijke hoeveelheden uit de inrichting kunnen vrijkomen en die direct of door overdracht tussen water, lucht en bodem nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.

3. Bij het vaststellen van de emissiegrenswaarden wordt uitgegaan van de emissies op het punt waar zij de bron, in voorkomend geval na reiniging, verlaten, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is. De emissiegrenswaarden worden vastgesteld zonder rekening te houden met een mogelijke verdunning. Bij het vaststellen van emissiegrenswaarden voor afvalwater dat in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht, kan rekening worden gehouden met het effect van een zuiveringstechnisch werk waarop die voorziening is aangesloten, voor zover daarvan geen nadeliger gevolgen voor het milieu zijn te verwachten en voldaan wordt aan de bepalingen die gelden ter uitvoering van richtlijn nr. 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, en de ter toepassing daarvan geldende richtlijnen.

4. Voor zover aan een vergunning voorschriften worden verbonden als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden daaraan in ieder geval ook voorschriften verbonden, inhoudende dat:

a. moet worden bepaald of aan de eerstbedoelde voorschriften wordt voldaan, waarbij de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en de frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordelingen;

b. de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.

5. In afwijking van het vierde lid, onder b, worden geen voorschriften aan de vergunning verbonden met betrekking tot het ter beschikking stellen van gegevens als bedoeld in dat onderdeel, voor zover:

a. die gegevens krachtens artikel 12.4, tweede lid, moeten worden opgenomen in een milieuverslag dat ten behoeve van een bestuursorgaan moet worden opgesteld, of

b. daardoor strijd ontstaat met regels gesteld krachtens de artikelen 12.4, vierde lid, of 12.5.

Artikel 8.12a

1. Voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is, kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen. Voor zover die voorschriften betrekking hebben op gpbv-installaties wordt daarbij niet het gebruik van bepaalde technieken of technologieën voorgeschreven.

2. Indien voorschriften als bedoeld in het eerste lid, aan de vergunning worden verbonden in plaats van voorschriften als bedoeld in artikel 8.12, eerste en tweede lid, leiden de technische maatregelen tot een gelijkwaardige bescherming van het milieu.

3. Voor zover aan een vergunning voorschriften worden verbonden als bedoeld in het eerste lid, kunnen daaraan in ieder geval ook voorschriften worden verbonden, inhoudende dat:

a. over de uitvoering van technische maatregelen waartoe die voorschriften verplichten, verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag;

b. daarbij aangegeven metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, ter voorkoming of beperking waarvan die voorschriften zijn bedoeld.

4. Voor zover aan een vergunning voorschriften worden verbonden als bedoeld in het derde lid, is artikel 8.12, vierde lid, onder b, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.12b

Aan de vergunning worden in ieder geval de voor de betrokken inrichting in aanmerking komende voorschriften verbonden met betrekking tot:

a. een doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;

b. de bescherming van bodem en grondwater;

c. het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen en afvalwater en, voor zover dat niet mogelijk is, het doelmatig beheer van afvalstoffen en van afvalwater;

d. het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting;

e. het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen;

f. het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden;

g. het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen;

h. het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie.

F

Artikel 8.13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel a wordt na «tellingen» ingevoegd: – andere dan bedoeld in de artikelen 8.12 en 8.12a – .

2. Aan dat lid worden – onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma – de volgende onderdelen toegevoegd:

h. dat met het oog op het kunnen voldoen aan de andere aan de vergunning verbonden voorschriften daarbij aangegeven organisatorische en administratieve maatregelen moeten worden getroffen;

i. dat met betrekking tot een bij het voorschrift aangegeven onderwerp waarover geen andere voorschriften aan de vergunning zijn verbonden, voldoende zorg in acht moet worden genomen.

G

Artikel 8.25, tweede lid, komt te luiden:

2. Het bevoegd gezag trekt de vergunning in:

a. indien door toepassing van artikel 8.22, tweede lid, redelijkerwijs niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

b. voor zover regels vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, hiertoe verplichten.

H

Artikel 8.40 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid, wordt na «categorieën van inrichtingen» ingevoegd: , die niet behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging,.

2. In het tweede lid komt onderdeel b te luiden:

b. de gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, mede in hun onderlinge samenhang bezien;.

I

Artikel 18.2, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. andere gegevens dan die bedoeld in de artikelen 8.12, vierde lid, 8.12a, derde lid, 8.13, eerste lid, onder c, en 8.14, eerste lid, onder a, die eveneens van belang zijn met het oog op de onder a bedoelde taak, te verzamelen en te registreren;.

J

Na artikel 21.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21.2a

Een bestuursorgaan verstrekt Onze Minister de gegevens die hij nodig heeft ter uitvoering van de in artikel 16 van de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging opgelegde verplichting tot informatieverstrekking. Bij ministeriële regeling kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

K

Na artikel 22.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22.1a

Het bevoegd gezag draagt ervoor zorg dat vergunningen, verleend krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor inrichtingen waartoe gpbv-installaties behoren, voor zover die niet in overeenstemming zijn met de regels die voor 31 oktober 2007 ter uitvoering van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging bij of krachtens deze wet zijn gesteld, uiterlijk met ingang van die datum daarmee in overeenstemming zijn.

ARTIKEL II

De Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 2a, tweede lid, wordt na «categorie» toegevoegd: , behoudens voor zover het betreft lozingen vanuit inrichtingen die behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257).

B

Artikel 29, onder b, komt te luiden:

b. andere gegevens, dan die bedoeld in de artikelen 8.12, vierde lid, 8.12a, tweede lid, 8.13, eerste lid, onder c, en 8.14, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, die eveneens van belang zijn met het oog op de onder a bedoelde taak, te verzamelen en te registreren;.

C

Na artikel 31b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31c

Het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 1 te verlenen draagt er zorg voor dat vergunningen, verleend voor lozingen vanuit inrichtingen waartoe gpbv-installaties als bedoeld in de Wet milieubeheer behoren, voorzover die niet in overeenstemming zijn met de regels die voor 31 oktober 2007 ter uitvoering van de richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) bij of krachtens deze wet zijn gesteld, uiterlijk met ingang van die datum daarmee in overeenstemming zijn.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven