29 524
Wijziging van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen

B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 maart 2005

Met genoegen heb ik kennisgenomen van de inbreng van de fracties die aan het woord zijn in het voorlopig verslag.

De leden van de CDA-fractie vroegen of er een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar de aard en de omvang van het oneigenlijk en crimineel gebruik van buitenlandse rechtspersonen. Zij vroegen op welke wijze dit onderzoek wordt uitgevoerd en welke omvang aan dit onderzoek wordt gegeven: of het zich zal uitstrekken over een ruimer terrein dan alleen dat van criminele witwas- en fraudepraktijken en of ook holdingconstructies en concernrelaties worden betrokken die kennelijk zijn opgezet om crediteuren, waaronder de fiscus, te benadelen.

Het onderzoek waarnaar bij de behandeling in de Tweede Kamer is verwezen is gericht op misbruik van faillissementswetgeving. Daarbij wordt ondermeer bekeken of buitenlandse vennootschappen zich schuldig maken aan misbruik van faillissementsfraude. Het onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en kan naar verwachting later dit jaar worden afgerond. Daarnaast wordt later dit jaar via het WODC een onderzoek uitbesteed naar misbruik van buitenlandse rechtspersonen in het algemeen. Dit laatste onderzoek is gericht op het in kaart brengen van alle vormen van misbruik en is dus ruimer dan alleen criminele witwas- en fraudepraktijken. Uit de genoemde onderzoeken zal blijken of er in de praktijk gebruik wordt gemaakt van holdingconstructies en concernrelaties die zijn opgezet om crediteuren te benadelen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het noodzakelijk is dat behalve de bepalingen van de artikelen 249, 260 en 261 van Boek 2 BW de bepalingen van de WFBV ten aanzien van vennootschappen die zijn onderworpen aan het recht van een andere lidstaat geheel en in volle omvang worden geschrapt.

Dat is inderdaad het geval. Het Hof van Justitie heeft in het arrest (arrest van 30 september 2003, Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam tegen Inspire Art, zaak C-167/01) aangegeven waarom de meeste bepalingen van de WFBV onverenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht. De verplichting tot inschrijving van de kwalificatie formeel buitenlands, alsmede de inschrijving van gegevens omtrent de datum van eerste inschrijving en omtrent de enig aandeelhouder (artikel 2 lid 1 WFBV), het neerleggen van een accountantsverklaring (artikel 4 lid 3 WFBV) en de vermelding van het formeel buitenlandse karakter op alle uitgaande stukken (artikel 3 WFBV) zijn volgens het Hof onverenigbaar met de Elfde richtlijn inzake bijkantoren, omdat die richtlijn volledige harmonisatie tot stand brengt. Het opleggen van informatieverplichtingen die niet uit die richtlijn voortvoeien, is derhalve niet toelaatbaar voor vennootschappen uit een andere lidstaat. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 57 e.v. van het arrest Inspire Art. De verplichting tot vermelding van de inschrijving in een buitenlands handelsregister en van het nummer waaronder de vennootschap aldaar is ingeschreven, de neerlegging van een afschrift van de akte van oprichting en de statuten en de jaarlijkse neerlegging van een bewijs van inschrijving in het handelsregister van de lidstaat van herkomst zijn in overeenstemming met de Elfde richtlijn (rechtsoverweging 56 e.v.). Destijds zijn deze verplichtingen in de WFBV opgenomen, omdat werd aangenomen dat een Nederlandse vestiging van een formeel buitenlandse vennootschap niet moest worden beschouwd als bijkantoor, maar als een hoofdvestiging waarop de Elfde richtlijn niet van toepassing is (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 139, B, blz. 7). De verplichtingen zijn toen in de WFBV opgenomen vanuit de gedachte dat Nederland op grond van het internationaal privaatrecht regels mocht stellen voor vennootschappen die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen (toepassing van de werkelijke zetelleer). Uit het arrest van het Hof in de zaak Inspire Art moet echter worden afgeleid dat de Nederlandse vestiging van een formeel buitenlandse vennootschap wel moet worden beschouwd als bijkantoor in de zin van de Elfde richtlijn. De informatieverplichtingen die zijn opgenomen in artikel 2 van de Elfde richtlijn gelden derhalve ook voor dergelijke formeel buitenlandse vennootschappen, in samenhang met het Handelsregisterbesluit 1996. Afzonderlijke opname van de informatieverplichtingen in de WFBV is derhalve niet noodzakelijk. Tot slot volgt uit het arrest van het Hof dat de regels inzake het minimumkapitaal, alsmede de aansprakelijkheid van bestuurders vanwege niet-naleving van de WFBV in strijd zijn met het gemeenschapsrecht, omdat zij een belemmering van de vrije vestiging vormen die niet kan worden gerechtvaardigd door het EG-verdrag of een dwingende reden van algemeen belang (rechtsoverweging 142).

Een beperking van de vrije vestiging is volgens het Hof slechts toegestaan in individuele gevallen van misbruik. In de memorie van toelichting is reeds onderbouwd dat daarvan sprake is bij de artikelen 249 en 260 van Boek 2 BW. Artikel 6 WFBV kan daarom in EU-verband worden gehandhaafd. Overigens zijn naast de artikelen 249, 260 en 261 ook de artikelen 138 en 149 van Boek 2 BW onverminderd van toepassing op vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een andere lidstaat. Dat volgt uit artikel 5 van de Wet conflictenrecht corporaties. Bestuurders en commissarissen van een buitenlandse vennootschap zijn op grond van die bepalingen onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk ingeval van faillissement van de rechtspersoon. Ook daar is sprake van gerechtvaardigde bepalingen die zich richten op concrete gevallen van misbruik.

Deze leden vroegen meer in het bijzonder of het achterwege laten van de inschrijving van de gegevens betreffende de enig aandeelhouder van een vennootschap uit een andere lidstaat niet een zodanig vermoeden oplevert van misbruik van de constructie van de formeel buitenlandse vennootschap, dat hiervoor een preventie beogende maatregel, zoals thans bij de WFBV wordt afgeschaft, wordt gerechtvaardigd. Zoals hierboven reeds is aangegeven, is de verplichting om in het Nederlandse handelsregister informatie op te nemen over de enig aandeelhouder van een vennootschap uit een andere lidstaat volgens het Hof in strijd met de Elfde richtlijn. De vraag naar een eventuele rechtvaardiging is dan niet meer aan de orde. Overigens is de schrapping van deze verplichting in de WFBV niet erg ingrijpend, omdat het belang van openbaarheid van de persoonlijke gegevens van de enig aandeelhouder in EU-verband reeds is onderkend. De Twaalfde richtlijn 89/667/EEG van de Raad van 21 december 1989 (PbEG L 395) bevat regels voor eenpersoonsvennootschappen, waaronder de verplichting om de identiteit van de enige aandeelhouder op te nemen in het handelsregister. Voor vennootschappen naar Nederlands recht is deze verplichting neergelegd in artikel 14 sub g van het Handelsregisterbesluit 1996. Nu de verplichting op grond van de Twaalfde richtlijn in alle lidstaten geldt, kunnen belanghebbenden de informatie over de enig aandeelhouder dus opvragen bij het handelsregister van de lidstaat van herkomst van de vennootschap.

Met het oog op de uitbreiding van de EU van 15 naar 25 leden vroegen de leden van de CDA-fractie of het niet dienstig zou zijn om, ter voorkoming van misbruik, informatieverplichtingen voor vennootschappen die naar buitenlands recht zijn opgericht ook binnen de EU dwingend op te leggen. Zij wezen in dit kader op de taalbarrières die het moeilijk zullen maken om relevante feitelijke informatie te verkrijgen. Deze leden vroegen of de regering een initiatief tot uitbreiding van de Elfde richtlijn in overweging zou willen nemen.

Als gevolg van de uitbreiding van de EU neemt de verscheidenheid aan buitenlandse rechtsvormen in het handelsverkeer toe. Uit het arrest Inspire Art volgt bovendien dat het een ondernemer in de EU vrij staat om een vennootschap op te richten volgens het recht dat hem het meest aantrekkelijk lijkt. Het is daarom onvermijdelijk dat men voor informatie over wederpartijen in het handelsverkeer af en toe een beroep zal moeten doen op buitenlandse handelsregisters. Het is ook onvermijdelijk dat die informatie veelal in een buitenlandse taal zal zijn opgesteld. Men zal die informatie dus moeten vertalen als men die taal niet machtig is. Overigens kunnen lidstaten op grond van de herziene Eerste richtlijn 2003/58/EG van 15 juli 2003 (PbEG L 221) toestaan dat naast de openbaarmaking van akten en gegevens in de officiële taal tevens een vertaling in een andere taal in het handelregister wordt gepubliceerd.

De Elfde richtlijn bevat thans een aantal informatieverplichtingen voor bijkantoren van vennootschappen uit een andere lidstaat. Aanvulling van deze verplichtingen zou de beschikbaarheid van informatie in de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, vergroten. Tegelijkertijd moet in ogenschouw worden genomen dat het gaat om openbaarmakingsverplichtingen die in de lidstaat van het bijkantoor gelden in aanvulling op de openbaarmaking in het register van de lidstaat van oprichting. Een dubbele openbaarmaking zou een verzwaring betreffen van de lasten voor ondernemers. De essentiële gegevens zijn thans reeds voorgeschreven door artikel 2 van de Elfde richtlijn (in Nederland neergelegd in artikel 18 van het Handelsregisterbesluit 1996). Het gaat daarbij onder andere om het register waarin en het nummer waaronder de vennootschap is ingeschreven, de naam en de rechtsvorm van de vennootschap en de gegevens van de personen die bevoegd zijn de vennootschap jegens derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen en de boekhoudbescheiden. Nederland heeft er tevens voor gekozen om de deponering voor te schrijven van een afschrift van de oprichtingsakte en de statuten van de vennootschap die in Nederland een nevenvestiging heeft. Dat afschrift, alsmede de boekhoudbescheiden, dienen bovendien te zijn opgesteld in het Nederlands, Duits, Engels of Frans (artikel 18 Handelsregisterbesluit 1996). Ik meen dat er op dit moment geen reden is om via een uitbreiding van de Elfde richtlijn vennootschappen te verplichten om meer informatie te deponeren in de lidstaat van het bijkantoor dan thans is voorgeschreven. Wederpartijen kunnen de essentiële gegevens opvragen in het handelsregister van de lidstaat van het bijkantoor. Ten aanzien van andere gegevens mag verwacht worden dat zij zich wenden tot het handelsregister van de lidstaat van herkomst van de vennootschap. De toegang tot die registers zal per 1 januari 2007 eenvoudiger worden omdat de informatie ook via elektronische weg beschikbaar moet zijn.

De leden van de CDA-fractie stelden dat nu er concurrentie tussen vennootschapsvormen van diverse landen kan worden verwacht, een significante uitwijk naar buitenlandse rechtpersonen niet denkbeeldig is en dat daarom een zekere urgentie aan de voorgenomen vereenvoudiging en flexibilisering van het Nederlandse bv-recht niet kan worden ontzegd. Zij vroegen of de regering er van overtuigd is, dat een nog sterkere harmonisatie van het vennootschapsrecht in de lidstaten daartoe een betere aanzet geeft en of de regering verdergaande maatregelen daartoe overweegt te bevorderen. Ook de leden van de PvdA-fractie stelden een vraag over mogelijke harmonisatie van in de Europese Unie toepasselijke stelsels van corporate governance, in het bijzonder ten aanzien van het onafhankelijke toezicht op de vennootschap en de invloed van werknemers op de samenstelling van het toezichthoudend orgaan. Deze leden vroegen of voorkomen moet worden dat het selectieproces uit vele stelsels van corporate governance wordt overgelaten aan het vrije spel van maatschappelijke krachten. Zij wilden vernemen of daartoe voorzieningen worden getroffen en of harmonisatie via vennootschapsrichtlijnen een geëigend middel is.

In de nota modernisering ondernemingsrecht (Kamerstukken II, 29 524, nr. 8) is aangegeven dat de totstandkoming van richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht stokt, terwijl nog wel harmonisatie plaatsvindt op het gebied van het jaarrekeningenrecht en het effectenrecht. Er bestaat in de EU slechts steun voor nieuwe richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht wanneer deze aspecten betreffen die internationaal geregeld moeten worden omdat een nationale regeling niet volstaat. Zo bestaat steun voor de totstandkoming van een richtlijn die de grensoverschrijdende fusie van vennootschappen binnen de Europese Unie mogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor een richtlijn die de grensoverschrijdende verplaatsing van de statutaire zetel van vennootschappen zal faciliteren. De meerderheid van de lidstaten heeft echter geen behoefte aan richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht voor zover zij de interne inrichting van de vennootschap raken, waaronder de corporate governance. Men heeft dan een voorkeur voor een nationale regeling. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de omstandigheid dat vele jaren is onderhandeld over een geharmoniseerd regime voor de naamloze vennootschap (de zogenoemde 5e richtlijn). Een dergelijke richtlijn is echter niet tot stand gekomen, met name vanwege grote onenigheid over de vraag of werknemers invloed moeten hebben op de samenstelling van de raad van commissarissen.

Voorts zijn de verordening betreffende het statuut voor de Europese vennootschap en de bijbehorende richtlijn over de medezeggenschap van werknemers in de Europese vennootschap pas aan het eind van een jarenlang onderhandelingsproces tot stand gekomen. Ook hier was de medezeggenschap van werknemers in verband met de benoeming van toezichthouders (die zitting hebben in een raad van commissarissen of een bestuursorgaan) het breekpunt. Zoals bekend, is bij de Europese vennootschap uiteindelijk gekozen voor een systeem dat onderhandelingen door de betrokken partijen over de invloed van werknemers voorop stelt. Dat betekent dat de bij de oprichting van de SE betrokken partijen in beginsel zelf bepalen of zij overgaan tot de oprichting van een SE waarin de werknemers invloed hebben op de benoeming van dergelijke toezichthouders. Een vergelijkbaar breekpunt in verband met de medezeggenschap van werknemers bleek te bestaan bij de onderhandelingen over de richtlijn grensoverschrijdende fusie van vennootschappen. Over die richtlijn is in de Raad van Ministers overeenstemming bereikt, op basis van het voorbeeld van de SE-regeling.

Op grond van het voorgaande wordt als volgt geconcludeerd: Binnen de Europese Unie bestaan traditioneel grote verschillen ten aanzien van de invloed van werknemers op de benoeming van toezichthouders. Harmonisatie op dat vlak is keer op keer onmogelijk gebleken. Lidstaten die geen invloed van werknemers op de benoeming van toezichthouders hebben bepaald, wensen deze niet alsnog toe te kennen. Het is derhalve niet realistisch te veronderstellen dat harmonisatie van werknemersinvloed op de benoeming van toezichthouders op korte of middellange termijn kan worden bereikt via richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht. Daarvoor ontbreekt de noodzakelijke steun.

Convergentie ligt het meest voor de hand waar vennootschappen beroep doen op de internationale kapitaalmarkt. Dit is bij beursvennootschappen ook al zichtbaar. Voor niet-beursvennootschappen is de druk van de markt om voor een bepaalde vorm van corporate governance te kiezen minder groot. Daardoor zullen deze vennootschappen meer vrijheid hebben om zich naar eigen wens in te richten. Tegen deze achtergrond meen ik dat de voorgenomen vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht op nationaal niveau een effectievere aanzet biedt dan verdergaande harmonisatie van het vennootschapsrecht van de lidstaten via richtlijnen. Aanpassing van de rechtsvorm van de bv kan op nationaal niveau niet alleen sneller plaatsvinden dan bij harmonisatie het geval zou zijn; er kan ook beter rekening worden gehouden met de wensen die leven bij Nederlandse ondernemers in de praktijk. In een aantal Europese landen is al een flexibele bv ingevoerd of wordt bestaande wetgeving herzien, waaronder Spanje (Sociedad Limitada Nueva Empresa), Frankrijk (Sarl) en het Verenigd Koninkrijk (herziening van de Companies Act 1985). Aangezien ondernemers vrij zijn om een vennootschap op te richten in een andere lidstaat en daardoor een zekere concurrentie tussen rechtssystemen onvermijdelijk is, zullen de lidstaten naar verwachting vaker kijken naar elkaars rechtsvormen. De tijd zal moeten leren of en zo ja, welke eigenschappen van het recht van een andere lidstaat vervolgens worden overgenomen voor de eigen rechtsvormen. Mocht de beleidsconcurrentie in de toekomst ten koste gaan van bijvoorbeeld de belangen van schuldeisers, zo stelde ik al in de nota naar aanleiding van het verslag, dan zal in de toekomst gekeken moeten worden of er op Europees niveau minimumgaranties noodzakelijk zijn. Op dit moment valt dit nog niet goed te beoordelen.

De Europese Commissie heeft in verband met de beoogde onafhankelijkheid van de toezichthouders bij beursvennootschappen – in lijn met het Actieplan tot modernisering van het ondernemingsrecht en de verbetering van corporate governance – op 6 oktober 2004 enkele aanbevelingen gepubliceerd. Deze aanbevelingen sluiten inhoudelijk aan bij de Nederlandse corporate governance code. De Europese Commissie heeft niet voor een Europese richtlijn gekozen. Op de website (European Commission Recommendations on directors' remuneration and the role of non-executive and supervisory directors – frequently asked questions) wordt aangegeven: «The objective is to promote greater convergence within the European Union towards best practices on directors' remuneration and non-executive and supervisory directors. The Commission considered Recommendations to be more suitable than Directives, so as to allow Member States to take due account of national corporate governance traditions and practices.» Op grond hiervan is ook ten aanzien van de onafhankelijkheid van toezichthouders geen steun voor harmonisatie via richtlijnen te verwachten. Harmonisatie kan wel optreden als gevolg van een natuurlijk naar elkaar toegroeien van systemen.

De leden van de VVD-fractie vroegen of thans de registers in de lidstaten op orde zijn en gemakkelijk te raadplegen Uit navraag bij de Kamer van Koophandel is gebleken dat in verreweg de meeste EU lidstaten de handelsregisters volledig op orde lijken te zijn. De lidstaten zijn daartoe ook verplicht. Artikel 3 van de Eerste richtlijn 68/151/EEG van 9 maart 1968 (PbEG L 65), recentelijk herzien bij richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 (PbEG 221), verplicht de lidstaten tot het bijhouden van een register van alle in artikel 1 van de Eerste richtlijn genoemde vennootschappen. In dat register moet van alle ingeschreven vennootschappen een dossier worden aangelegd. Zoals deze leden zelf ook stellen, dient de informatie ingevolge de wijziging van de Eerste richtlijn met ingang van 1 januari 2007 in elektronische vorm te kunnen worden ingediend. De gegevens van vennootschappen die zijn ingeschreven in de handelsregisters van andere lidstaten zullen daarmee relatief eenvoudig raadpleegbaar zijn. De informatie uit die handelsregisters is overigens nu ook al vaak beschikbaar via het internet, in veel gevallen tevens in het Engels. Verwezen wordt naar de website van de Kamer van Koophandel Amsterdam, welke onder het thema handelsregister / online handelsregister / buitenlandse handelsregisters een overzicht bevat van de websites van buitenlandse handelsregisters van binnen en buiten de EU (www.amsterdam.kvk.nl).

Deze leden wezen er in dit verband nog op dat er minder of onvoldoende informatie bekend zal zijn over wie de bestuurders zijn van vennootschappen die zijn opgericht in een ander EU-land dan Nederland, hetgeen problemen zou kunnen opleveren in verband met aansprakelijkstelling.

Ik meen dat er op dit punt geen vrees voor een gebrek aan informatie behoeft te bestaan. Op grond van de Eerste richtlijn (artikel 2 lid 1 sub d) dient namelijk in de handelsregisters van de lidstaten informatie te zijn opgenomen omtrent de identiteit van de bestuurders en van andere personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden. Uit de gegevens moet bovendien blijken of de personen die bevoegd zijn de vennootschap te verbinden, dit alleen of gezamenlijk kunnen doen. Uit de handelsregisters kan op grond van de Eerste richtlijn iedereen op schriftelijke aanvraag een volledig of gedeeltelijk afschrift ontvangen van de geregistreerde informatie (met ingang van 2007 ook langs elektronische weg). Naar huidig Europees recht bestaat dus al de mogelijkheid om informatie over de bestuurders aan te vragen in de EU-lidstaten.

De leden van de VVD-fractie merkten op dat in de periode tussen de thans voorgestelde wijziging van de WFBV en wetsvoorstellen voortvloeiend uit de Nota Modernisering Ondernemingsrecht het Nederlandse vennootschapsrecht de concurrentie met het vennootschapsrecht in (sommige) andere lidstaten niet aan kan met als gevolg dat in toenemende mate vennootschappen niet in Nederland worden opgericht. Deze leden vroegen of dit bij het opstellen van het wetsvoorstel is onderkend en zo ja, waarom niet tegelijkertijd met het onderhavige wetsvoorstel een wetsvoorstel is ingediend om de vlucht naar het vennootschapsrecht van andere lidstaten te voorkomen. Zij vroegen tot slot of ik bereid ben om op de kortst mogelijke termijn, vooruitlopend op de wetsvoorstellen voortvloeiend uit de Nota Modernisering Ondernemingsrecht, met wetgeving te komen.

Met deze leden ben ik van mening dat er voor gezorgd moet worden dat het Nederlandse vennootschapsrecht de concurrentie met het vennootschapsrecht van andere EU-landen aan kan. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is dit belang ook onderkend. Reeds voordat het arrest in de zaak Inspire Art was gewezen, waren de voorbereidingen gestart voor het wetsvoorstel tot vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht. Bij de bv ben ik voornemens te komen tot een algehele herziening van de rechtsvorm. Dat betekent bijvoorbeeld dat de afschaffing van het minimumkapitaal, waar deze leden aan refereren, onderdeel is van het wetsvoorstel. Het betreft daarbij wijzigingen van ingrijpende aard die tijd kosten. Het onderhavige wetsvoorstel kon daarop niet wachten, gelet op het oordeel van het Hof van Justitie dat onderdelen van de WFBV in strijd zijn met het gemeenschapsrecht en gelet op de infractieprocedure die reeds door de Commissie was gestart. Overigens ligt het in de rede om bij afronding van de vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht de WFBV daarop aan te passen. Ondertussen is verder gewerkt aan de voorstellen die voortvloeien uit de nota modernisering ondernemingsrecht. Inmiddels is een eerste ambtelijk voorontwerp over het bv-recht voor consultatie gepubliceerd op de website van Justitie (http://www.justitie.nl/themas/wetgeving/dossiers/bvrecht/consultatie.asp) en EZ (www.flexbv.ez.nl). Het wetsvoorstel personenvennootschappen (28 746) en de uitvoeringswet Verordening Europese vennootschap (SE) (29 309) zijn in behandeling bij de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 BW in verband met moderne communicatietechnieken is onlangs ingediend bij de Tweede Kamer. Omdat er reeds wordt gewerkt aan de uitvoering van de Nota Modernisering Ondernemingsrecht, is de vraag of er wetgeving moet komen die vooruitloopt op de in de nota aangekondigde wetsvoorstellen mijns inziens minder relevant.

De leden van de VVD-fractie stelden voorts dat het voor de hand zou hebben gelegen om parallel aan dit wetsvoorstel de procedure met betrekking tot het preventief toezicht aanmerkelijk te bespoedigen.

In dit kader kan ik opmerken dat het kabinet op 4 maart 2005 heeft ingestemd met de aanbevelingen van de werkgroep Toezicht rechtspersonen om te komen tot een nieuw stelsel van toezicht. De verklaring van geen bezwaar zal worden vervangen door een meldplicht die niet in de weg staat aan de oprichting en aansluit bij de informatie die ondernemingen thans al leveren aan de notaris en de Kamer van Koophandel. Misbruik van rechtspersonen wordt aangepakt door het creëren van toezichtsbevoegdheden en sancties en betere samenwerking met opsporings- en vervolgingsautoriteiten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven