C
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 10 december 2004
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het verslag, vastgesteld
van 9 november 2004, dat de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat
van de Eerste Kamer heeft uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel. Uit
de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen leidt de regering af, dat de decentralisatiegedachte
door de leden van de verschillende fracties wordt gesteund.
De vaste commissie stelt vragen over de verhouding tussen de uitvoering
van deze regels tot een beleidsvoornemen in de Nota Mobiliteit. Verder wordt
gevraagd naar de hoogte van de uitkeringen. In het navolgende wordt puntsgewijs
ingegaan op de gestelde vragen.
De vaste commissie merkt op dat ik voornemens ben om
de problematiek van het rijkswegennet mede te gaan afwikkelen op het onderliggend
wegennet. De vraag is hoe ik hierbij provincies en openbare lichamen ga ondersteunen.
In zijn algemeenheid is het niet mijn bedoeling om problemen op het hoofdwegennet
op te vangen op het onderliggend wegennet. Wel zal ik bij knelpunten op het
hoofdwegennet een gebiedsverkenning starten, waarbij ook mogelijke maatregelen
zullen worden genomen voor het onderliggend wegennet (hierna: OWN-maatregel).
Conform de Nota Mobiliteit ben ik bereid om in specifieke gevallen budget
dat bestemd is voor het rijkswegennet, te besteden aan het onderliggend wegennet,
mits dat de problematiek op de snelwegen vermindert en het kosteneffectief
is. Het MIT kent reeds een flexibele opzet. Zo bestaat de mogelijkheid om
onder voorwaarden en op verzoek van de regio tot een herschikking van beschikbare
middelen voor MIT-projecten in de betreffende regio te komen. Een eventuele
OWN-maatregel, die in dit kader de beste oplossing biedt, hoeft dan niet,
of niet volledig uit de het budget van de brede doeluitkering voor verkeer
en vervoer (hierna: BDU) gefinancierd te worden.
De vaste commissie brengt het openbaar vervoer in de
dunner bevolkte provincies vervolgens onder de aandacht. De commissie stelt
dat vanwege bezuinigingen trein- en buslijnen moeten worden opgeheven en dienstregelingen moeten worden aangepast. De commissie is bezorgd dat
dit ten koste van een vitaal platteland zal gaan, en vraagt wat gedaan kan
worden om dit te voorkomen.
Het opheffen van busdiensten komt voor. Als er geen of nauwelijks mensen
in de bus zitten, vind ik het niet onlogisch dat de provincie de dienst opheft.
Het ligt dan wel in de rede dat er een alternatief komt voor mensen die gebruik
maakten van de opgeheven dienst. Collectief vraagafhankelijk vervoer (of een
andere vorm, zoals een buurtbus) kan in dat geval een goed alternatief zijn.
Als dat vervoer flexibel en klantgericht in de markt wordt gezet, is het heel
goed mogelijk dat de reiziger uiteindelijk beter wordt bediend, met name door
de service van deur naar deur.
Het mogelijk opheffen van treindiensten is reeds aan de orde geweest bij
de discussie over de 13 contract-sectorlijnen die in aanmerking komen voor
decentralisatie. De ervaring leert dat regionale spoorvervoerders deze lijnen
van de huidige overheidsbijdrage kunnen exploiteren zonder dat er verschraling
optreedt. Onlangs heb ik het IPO en SKVV toegezegd dat ik bereid ben om bij
decentralisatie van deze diensten het huidige budget weer beschikbaar te stellen
en afhankelijk van de verdeling over de verschillende treindiensten en decentrale
overheden het budget toe te voegen aan de BDU. Het IPO en SKVV hebben toegezegd
dat zij mij uiterlijk eind januari 2005 een voorstel zullen voorleggen voor
de verdeling van het budget. Zo lang decentrale overheden geen besluit hebben
genomen over decentralisatie van deze diensten en de termijn waarop, is het
mijn intentie de huidige dienstverlening in stand te houden binnen de beschikbare
middelen op mijn begroting.
Meer algemeen merk ik op dat de overgang van verschillende regelingen
in één doeluitkering geen aanleiding is geweest voor bezuinigingen,
en dat dus de totale omvang van de beschikbare middelen niet anders is, dan
deze zou zijn geweest zonder de invoering van de Wet BDU verkeer en vervoer.
In de begroting 2005 voor Verkeer en Waterstaat is op bladzijde 287 een
extracomptabel overzicht opgenomen, waarin de overgang van de middelen van
de vervallen regelingen naar het budget van de BDU wordt verantwoord. In totaal
is voor de BDU in het jaar 2005 € 1435 miljoen beschikbaar; dit
bedrag loopt op naar € 1609 miljoen in 2008 (gegevens uit begroting
2005). In deze cijfers zijn de nog te decentraliseren treindiensten, waarover
nog geen beslissing is genomen, niet verwerkt.
In de wet is vastgelegd dat de tijdelijke verdeelsleutel van de BDU binnen
3 tot 5 jaar zal worden vervangen door een nieuwe sleutel. Bij de ontwikkeling
van deze sleutel zal uiteraard ook rekening worden gehouden met de verschillen
en de belangen van zowel verstedelijkte als plattelandsgebieden. Daarnaast
zal jaarlijks bij het vaststellen van de begroting de omvang van de beschikbare
middelen ten behoeve van de BDU aan de orde kunnen komen. Ik ga er dan ook
vanuit, dat realisering van de ambities uit de Nota Mobiliteit mogelijk zal
zijn.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Peijs