29 462
Wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen

C
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR MILIEU1

Vastgesteld 15 maart 2005

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

De CDA-fractie heeft begrip voor de reeds in 1997 ingezette koerswijziging m.b.t. de bodemsaneringsaanpak, die de regering met dit wetsvoorstel beoogt, omdat er grote behoefte bestaat aan een aanpak waarbij meer rekening kan worden gehouden met het uiteindelijke gebruik van de bodem. Tevens aanvaardt de fractie het standpunt van de regering dat het volledig verwijderen van alle verontreiniging maatschappelijk niet haalbaar is gebleken, zodat naast saneren ook het beheren van verontreinigde bodems belangrijk is en blijft en voorts dat er grote behoefte bestond aan een aanpak waarbij meer rekening gehouden kan worden met het uiteindelijk gebruik van de bodem.

Toch rijzen er bij de CDA-fractie bij lezing van de Memorie van Toelichting bij dit wetsontwerp, alsmede het advies van de Raad van State, nog een aantal vragen, die zij hieronder verwoord.

1. Door goedkoper te kunnen saneren, het overheidsbudget te verhogen en meer particuliere investeringen in te zetten, moet beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in circa 25 jaar mogelijk zijn, stelt de regering in de Memorie van Toelichting bij dit wetsontwerp. Dat betekent dat in zijn totaliteit bezien bodemsanering fors goedkoper zal uitvallen en derhalve met hetzelfde budget meer kan worden aangepakt.

Deze stelling gaat alleen op wanneer het beheer van verontreinigde bodems qua kosten beperkt kan blijven en dat de noodzaak tot het nemen van nazorgmaatregelen zoveel mogelijk kan worden beperkt. Immers, wanneer sanering met nazorg duurder uit is dan sanering zonder of met minder nazorg zal uiteraard niet voor het eerste worden gekozen.

Betekent dit, zo vraagt de CDA-fractie zich af, dat de nieuwe saneringsdoelstelling van de regering ruimte laat voor een optimaal resultaat, dat uitsluitend door de kosteninzet wordt bepaald?

Nu de nieuwe invulling van de saneringsdoelstelling met zich brengt dat vaker na sanering verontreiniging zal achterblijven, vereist dit een meer stringente invulling van de nazorg. De CDA-fractie vraagt zich daarom of op welke wijze derden zich moeten vastleggen op deze nazorg, inclusief de daaraan verbonden kosten. Zullen van deze derden terzake vooraf financiële garanties worden gevraagd?

2. De beleidsvernieuwing bodemsanering heeft geruime tijd in beslag genomen. Medio 1997 werd daarover al een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden. De Memorie van Toelichting maakt melding van verdere kabinetsstandpunten van december 1999 en september 2001, waarna in 2001 en 2002 is begonnen met de implementatie van deze beleidsvernieuwing door het ontwerpen van de nodige wettelijke regelingen.

De Raad van State constateert terecht dat deze aanpak er op neer komt dat op basis van overeenstemming met betrokken partijen eerst de vernieuwing van het beleid wordt geformuleerd, waarna vervolgens is bezien tot welke wetswijzigingen dit nieuwe beleid aanleiding geeft.

Op zichzelf behoeft dit niet bezwaarlijk te zijn wanneer de tijdspanne redelijk kort te houden is. Dit is hier echter niet het geval, waardoor de praktijk van de bodemsanering veelal gebaseerd is op het nieuwe beleid zonder dat de wet (Wbb) daarvoor is aangepast. Betrokkenen richten zich op het door het bestuur gevoerde beleid en de vraag wat de wet voorschrijft komt daarmee op het tweede plan te staan. Daardoor ontstaat rechtsonzekerheid nu beleid en wetgeving niet geheel overeenstemmen.

De CDA-fractie vraagt zich af in hoeverre de dynamiek in deze sector van het beleid de wetgeving voortdurend onder druk zal blijven zetten, zodat de hiervoor geschetste situatie zich opnieuw zal gaan voordoen? De vraag kan hierbij ook worden gesteld in hoeverre de codificatie hier verstarrend zal gaan werken?

Op veel plaatsen in dit wetsvoorstel wordt ook nu weer verwezen naar nadere regelgeving bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Is de regering voornemens – zo vraagt de CDA-fractie – hiermee snel en voortvarend te komen zodat het belang van het gelijktijdig ontwikkelen van (nieuw) beleid en daaraan aangepaste wettelijke regelingen gelijke tred kunnen houden?

3. Voor een groot deel van de bodemsaneringsaanpak bepaalt het beschikbare budget de ruimte en mogelijkheden. De vraag naar prioriteitstelling en urgentiebepaling blijft daarmee een moeilijke, temeer daar nu ook de particuliere sector i.v.m. ontwikkelingsmogelijkheden mede-financier kan worden.

De CDA-fractie vraagt zich ook hierbij af of uitsluitend de financiële ruimte deze prioriteitsstelling zal blijven bepalen. De ambitie van de regering is – blijkens het verslag een algemeen overleg in december 2004 – om voor 2015 de problemen en risico's voor de gezondheid en het milieu van het huidige gebruik weg te nemen.

Is deze ambitie binnen de beschikbare middelen te realiseren, zo vraagt de CDA-fractie zich af.

4. Tenslotte vraagt de CDA-fractie in hoeverre er afstemming plaats vindt tussen het verlenen van een bouwvergunning en de vereiste bodemsanering, dit mede i.v.m. het derde pakket van de wijziging van de bouwregelgeving, die nog op wetgeving wacht?

De leden van de VVD-fractie namen met belangstelling kennis van het wetsvoorstel.

Ter voorbereiding van de behandeling hadden zij behoefte aan het stellen van de volgende vragen:

1. In de memorie van toelichting is sprake van een in 2004 gehouden evaluatie van het vernieuwde bodemsaneringsbeleid. Zijn de resultaten hiervan beschikbaar of kan hierover anderszins nadere informatie worden verstrekt?

2. In het verslag van een algemeen overleg op 10 november 2004 over de brief van de staatssecretaris van VROM van 15 juli 2004 (VROM 04 556), komt het rapport van de Algemene Rekenkamer over het bodembeleid ter sprake. Wanneer kan dit rapport tegemoet worden gezien? Of kan de staatssecretaris ook hierover anderszins informatie verschaffen?

3. Voorgaande vraag gaf de leden van de fractie aanleiding te vragen hoe het onderhavige wetsvoorstel past binnen het kader van het gehele bodembeleid. Dit ook met het oog op een doelmatige allocatie van Rijksmiddelen.

4. De RvS heeft – naar de mening van de leden van deze fractie terecht – kanttekeningen geplaatst bij de mate van (sub)delegatie. De staatssecretaris is daaraan slechts gedeeltelijk tegemoet gekomen. Kan inzicht worden verschaft over de huidige stand van zaken met betrekking tot het opstellen van de betreffende AMVB's en de relevante inhoudelijke aspecten daarvan?

5. In het rapport «Emissiehandel» opgesteld door het directoraat generaal milieu van VROM d.d. november 2004 komt aan de orde de optie om bij bodemsanering emissiehandel toe te passen. Kunnen de argumenten worden weergegeven waarom in het onderhavige wetsvoorstel het instrument emissiehandel niet is opgenomen? En voorts of het in het voornemen ligt dit in de toekomst alsnog te overwegen en zo nee, waarom niet?

6. In de memorie van toelichting, in de nota n.a.v. het eindverslag en in de brief van de staatssecretaris d.d. 23 juli jl. (29 462) komen in stukken en brokken budgettaire aspecten aan de orde. Kan worden aangegeven hoeveel bedrijven in welke periode middelen kunnen ontvangen en wat de totale kosten voor de totale gewenste te saneren bedrijfsterreinen zullen gaan belopen?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennisgenomen van de wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen. Deze leden steunen de centrale doelstelling van deze Wet, namelijk de versnelde aanpak van de bodemsanering zodat alle ernstige gevallen van verontreiniging binnen afzienbare tijd (voor 2023) gesaneerd of beheerst kunnen worden. Zij wensen de regering nog enkele vragen te stellen omtrent dit voorstel.

1. In de eerste plaats zal in de praktijk door lagere overheden niet altijd worden overgegaan tot volledige sanering van vervuilde grond. Kan de staatssecretaris nog uiteenzetten in welke concrete situaties kan worden volstaan met beheersmaatregelen die voldoende zijn voor een functioneel gebruik van de verontreinigde grond? Kan de staatssecretaris schetsen waaruit dergelijke beheersmaatregelen dan in concreto uit zouden moeten bestaan? Welke rol ziet de staatssecretaris hierbij weggelegd voor het gebruik maken van meer effectieve nieuwe biologische technieken?

2. In het verlengde daarvan hebben de leden van de fractie van de PvdA nog een enkele vraag omtrent het interpretatiekader van lagere overheden bij de uitvoering van deze Wet. Het betreft de wijze waarop wordt besloten tot volledige sanering dan wel gedeeltelijke sanering aangevuld met beheersmaatregelen. Hoe wordt daartoe beslist en op welke wijze moeten de prioriteiten op dit terrein worden gesteld? Hoe controleerbaar is dit afwegingsproces en welke mogelijkheden tot ingrijpen heeft de regering?

3. Kan de staatssecretaris ook de aard en omvang van de locaties aangeven waarbij sprake is van ernstige verontreiniging en waarbij versneld gesaneerd zal moeten worden? Kan de staatssecretaris daarbij ook de inschatting maken in hoeveel situaties er sprake zal kunnen zijn van gedeeltelijke sanering, alsmede in hoeveel gevallen hij hierbij private investeringen van het bedrijfsleven verwacht?

4. Tenslotte nog een vraag naar de relatie van deze Wet tot nadere ontwikkelingen in het bodembeleid en de integratie van de wet bodembescherming in de wet milieubeheer. Kan de staatssecretaris de relatie tussen beide aangeven?

De leden van de fracties van CDA, VVD en PvdA wachten met belangstelling de antwoorden van de regering af.

De voorzitter van de commissie,

Meindertsma

De griffier van de commissie,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling: Ketting (VVD) (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL), Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66), Putters (PvdA).

Naar boven