29 419
Goedkeuring en uitvoering van het op 3 september 2003 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

14 oktober 2004

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 3 september 2003 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden; dat de Verdragsluitende Partijen ieder voor hun eigen hoger onderwijs verantwoordelijk blijven voor de inrichting en de kwaliteit van dat onderwijs; dat de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dient te worden gewijzigd als gevolg van het genoemde verdrag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het op 3 september 2003 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs, waarvan de tekst is geplaatst in Tractatenblad 2003, 167, wordt goedgekeurd voor Nederland.

ARTIKEL II

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, een onderdeel v toegevoegd, luidende:

v. Accreditatieverdrag: het op 3 september 2003 te Den Haag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs (Trb. 2003, 167).

B

Artikel 5a.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie, gevestigd te Den Haag, en bedoeld in artikel 1 van het Accreditatieverdrag, is het accreditatieorgaan hoger onderwijs. Het accreditatieorgaan bezit rechtspersoonlijkheid.

2. In het vierde lid wordt «of» vervangen door «,» en wordt toegevoegd:, of in verband met opdrachten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Accreditatieverdrag.

C

Artikel 5a.3 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 5a.3. Voordracht bestuursleden accreditatieorgaan

1. Voordat Onze minister een voordracht doet voor bestuursleden als bedoeld in artikel 5 van het Accreditatieverdrag, worden de gezamenlijke instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel gehoord.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het horen van de gezamenlijke studentenorganisaties, bedoeld in artikel 3.3, in verband met de voordracht van twee bestuursleden.

3. De bestuursleden die door Onze minister worden voorgedragen zijn geen aan Onze minister ondergeschikte ambtenaren.

4. Voordat het Comité van Ministers, bedoeld in het Accreditatieverdrag, een door Onze minister voorgedragen bestuurslid schorst of ontslaat, worden de instellingen en vakorganisaties, bedoeld in het eerste lid, door Onze minister gehoord.

Artikel 5a.3a. Vergaderingen accreditatieorgaan

De inspectie wordt in de gelegenheid gesteld de vergaderingen van het accreditatieorgaan bij te wonen.

D

Artikel 5a.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor «een bezoldiging» ingevoegd: , indien dat bestuurslid door Onze minister is voorgedragen,.

2. Na het tweede lid worden een derde en vierde lid toegevoegd, luidende:

3. Buiten de bezoldiging of de schadeloosstelling en de vergoeding van bijzondere kosten in verband met zijn functie geniet een bestuurslid van het accreditatieorgaan geen inkomsten ten laste van het accreditatieorgaan.

4. Ten aanzien van de bestuursleden van het accreditatieorgaan wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 5a.7.

E

Artikel 5a.5 komt te luiden:

Artikel 5a.5. Personeel

Op het personeel in dienst van het accreditatieorgaan, zijn de rechtspositieregels die gelden voor de ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, van overeenkomstige toepassing. De in die regels neergelegde bevoegdheden, met uitzondering van de aan Ons dan wel de aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, worden uitgeoefend door het accreditatieorgaan. Voorzover in die regels is bepaald dat bevoegdheden worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden deze bevoegdheden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze minister.

F

In artikel 5a.6, eerste lid, wordt «ontwerpbegroting» vervangen door: begroting.

G

Na artikel 5a.6 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 5a.6a. Inrichting begroting

1. De begroting, bedoeld in artikel 5a.6, behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.

2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

3. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan het accreditatieorgaan opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.

4. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

5. De begroting omvat voorts voorstellen aan Onze minister voor het bedrag dat in het desbetreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen en voor de in het desbetreffende jaar te hanteren tarieven.

6. Indien het accreditatieorgaan andere baten of inkomsten raamt, worden deze afzonderlijk vermeld en van een toelichting voorzien.

Artikel 5a.6b. Financiële middelen

1. Onze minister stelt jaarlijks aan het accreditatieorgaan ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overeenkomstig de artikelen 14 en 15, derde lid, van het Accreditatieverdrag financiële middelen ter beschikking voor de vervulling van zijn taken, voortvloeiend uit artikel 1, eerste en tweede lid, van het Accreditatieverdrag.

2. Onze minister stelt jaarlijks voor 1 september van enig kalenderjaar, doch niet dan nadat hij daarover met het accreditatieorgaan heeft overlegd, het bedrag vast dat voor het daaropvolgende kalenderjaar aan het accreditatieorgaan ter beschikking zal worden gesteld en neemt dit bedrag op in het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

3. Het boekjaar van het accreditatieorgaan valt samen met het kalenderjaar.

4. Zolang de wet tot vaststelling van de begroting, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet in werking is getreden, verstrekt Onze minister met ingang van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, in de vorm van maandelijkse termijnen een voorschot aan het accreditatieorgaan tot een maximum van het bedrag, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5a.6c. Voorafgaande instemming

Onze minister kan bepalen dat het accreditatieorgaan zijn voorafgaande instemming behoeft voor:

a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon,

b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen,

c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan,

d. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening,

e. het aangaan van overeenkomsten waarbij het accreditatieorgaan zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt,

f. het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 5a.6d,

g. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Artikel 5a.6d. Egalisatiereserve

1. Het accreditatieorgaan vormt een egalisatiereserve.

2. Het verschil tussen de gerealiseerde baten van het accreditatieorgaan en de gerealiseerde lasten van de activiteiten komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

3. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

H

Na artikel 5a.7 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 5a.7a. Jaarrekening

Tegelijk met het jaarverslag, bedoeld in artikel 5a.7, dient het accreditatieorgaan de jaarrekening bij Onze minister in.

Artikel 5a.7b. Inrichting jaarrekening

1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het accreditatieorgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het accreditatieorgaan dat aan Onze minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door het accreditatieorgaan.

4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het accreditatieorgaan voldoen aan eisen van doelmatigheid.

I

In artikel 5a.9, achtste lid, wordt «overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief» vervangen door: overeenkomstig een door Onze minister, na overleg met het accreditatieorgaan, vast te stellen tarief.

J

In artikel 5a.10, vierde lid, tweede volzin, wordt «overeenkomstig een door hem vast te stellen tarief» vervangen door: overeenkomstig een door Onze minister, na overleg met het accreditatieorgaan, vast te stellen tarief.

K

Artikel 5a.13 vervalt.

L

Artikel 5a.16 komt te luiden:

Artikel 5a.16. Taakverwaarlozing

Indien naar het oordeel van het Comité van Ministers ingevolge artikel 12 van het Accreditatieverdrag het accreditatieorgaan zijn taak ernstig verwaarloost, worden die voorzieningen, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het accreditatieorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

M

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 5a.3 komt te luiden: Voordracht bestuursleden accreditatieorgaan.

2. Na het opschrift van artikel 5a.3 wordt de zinsnede ingevoegd: Artikel 5a.3a. Vergaderingen accreditatieorgaan.

3. Het opschrift van artikel 5a.5 komt te luiden: Personeel.

4. Na het opschrift van artikel 5a.6 wordt ingevoegd: Artikel 5a.6a. Inrichting begroting Artikel 5a.6b. Financiële middelen Artikel 5a.6c. Voorafgaande instemming Artikel 5a.6d. Egalisatiereserve.

5. Na het opschrift van artikel 5a.7 wordt ingevoegd: Artikel 5a.7a. Jaarrekening Artikel 5a.7b. Inrichting jaarrekening.

6. «Artikel 5a.13. Goedkeuring tarieven» vervalt.

ARTIKEL III

De aanhef van het tweede lid van artikel 17 van de Wet op het onderwijstoezicht komt te luiden:

2. De inspectie kan Onze minister voorstellen een voorziening te treffen in het geval het accreditatieorgaan zijn taak verwaarloost, indien.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Naar boven