29 309
Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap)

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 februari 2005

De leden van de PvdA-fractie stelden nog een vraag over mogelijke harmonisatie van in de Europese Unie toepasselijke stelsels van corporate governance, in het bijzonder ten aanzien van het onafhankelijke toezicht op de vennootschap en de invloed van werknemers op de samenstelling van het toezichthoudend orgaan. Deze leden vroegen of voorkomen moet worden dat het selectieproces uit vele stelsels van corporate governance wordt overgelaten aan het vrije spel van maatschappelijke krachten. Zij wilden vernemen of daartoe voorzieningen worden getroffen en of harmonisatie via vennootschapsrichtlijnen een geëigend middel is.

In de nota modernisering ondernemingsrecht (Kamerstukken II, 29 524, nr. 8) is aangegeven dat de totstandkoming van richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht stokt, terwijl nog wel harmonisatie plaatsvindt op het gebied van het jaarrekeningenrecht en het effectenrecht. Er bestaat slechts steun voor nieuwe richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht wanneer deze aspecten betreffen die internationaal geregeld moeten worden omdat een nationale regeling niet volstaat. Zo bestaat steun voor de totstandkoming van een richtlijn die de grensoverschrijdende fusie van vennootschappen binnen de Europese Unie mogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor een richtlijn die de grensoverschrijdende verplaatsing van de statutaire zetel van vennootschappen zal faciliteren. De meerderheid van de lidstaten heeft echter geen behoefte aan richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht voor zover zij de interne inrichting van de vennootschap raken, waaronder de corporate governance. Men heeft dan een voorkeur voor een nationale regeling. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de omstandigheid dat vele jaren is onderhandeld over een geharmoniseerd regime voor de naamloze vennootschap (de zogenoemde 5e richtlijn). Een dergelijke richtlijn is echter niet tot stand gekomen, met name vanwege grote onenigheid over de vraag of werknemers invloed moeten hebben op de samenstelling van de raad van commissarissen. Voorts zijn de verordening betreffende het statuut voor de Europese vennootschap en de bijbehorende richtlijn over de medezeggenschap van werknemers in de Europese vennootschap pas aan het eind van een jarenlang onderhandelingsproces tot stand gekomen. Ook hier was de medezeggenschap van werknemers in verband met de benoeming van toezichthouders (die zitting hebben in een raad van commissarissen of een bestuursorgaan) het breekpunt. Zoals bekend, is bij de Europese vennootschap uiteindelijk gekozen voor een systeem dat onderhandelingen door de betrokken partijen over de invloed van werknemers voorop stelt. Dat betekent dat de bij de oprichting van de SE betrokken partijen zelf bepalen of zij overgaan tot de oprichting van een SE waarin de werknemers invloed hebben op de benoeming van dergelijke toezichthouders. Een vergelijkbaar breekpunt in verband met de medezeggenschap van werknemers bleek te bestaan bij de onderhandelingen over de richtlijn grensoverschrijdende fusie van vennootschappen. Over die richtlijn is in de Raad van Ministers overeenstemming bereikt, op basis van het voorbeeld van de SE-regeling.

Op grond van het voorgaande wordt als volgt geconcludeerd: Binnen de Europese Unie bestaan traditioneel grote verschillen ten aanzien van de invloed van werknemers op de benoeming van toezichthouders. Harmonisatie op dat vlak is keer op keer onmogelijk gebleken. Lidstaten die geen invloed van werknemers op de benoeming van toezichthouders hebben bepaald, wensen deze niet alsnog toe te kennen. Het is derhalve niet realistisch te veronderstellen dat harmonisatie van werknemersinvloed op de benoeming van toezichthouders op korte of middellange termijn kan worden bereikt via richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht. Daarvoor ontbreekt de noodzakelijke steun.

De Europese Commissie heeft in verband met de beoogde onafhankelijkheid van de toezichthouders bij beursvennootschappen – in lijn met het Actieplan tot modernisering van het ondernemingsrecht en de verbetering van corporate governance – op 6 oktober 2004 enkele aanbevelingen gepubliceerd. Deze aanbevelingen sluiten inhoudelijk aan bij de Nederlandse corporate governance code. De Europese Commissie heeft niet voor een Europese richtlijn gekozen. Op de website (European Commission Recommendations on directors' remuneration and the role of non-executive and supervisory directors – frequently asked questions) wordt aangegeven: «The objective is to promote greater convergence within the European Union towards best practices on directors' remuneration and non-executive and supervisory directors. The Commission considered Recommendations to be more suitable than Directives, so as to allow Member States to take due account of national corporate governance traditions and practices.» Op grond hiervan is ook ten aanzien van de onafhankelijkheid van toezichthouders geen steun voor harmonisatie via richtlijnen te verwachten. Harmonisatie kan wel optreden als gevolg van een natuurlijk naar elkaar toegroeien van systemen.

Convergentie ligt het meest voor de hand waar vennootschappen beroep doen op de internationale kapitaalmarkt. Dit is bij beursvennootschappen ook al zichtbaar. Voor niet-beursvennootschappen is de druk van de markt om voor een bepaalde vorm van corporate governance te kiezen minder groot. Daardoor zullen deze vennootschappen meer vrijheid hebben om zich naar eigen wens in te richten. Aangezien ondernemers vrij zijn om een vennootschap op te richten in een andere lidstaat en daardoor een zekere concurrentie tussen rechtssystemen onvermijdelijk is, zullen de lidstaten naar verwachting vaker kijken naar elkaars rechtsvormen. De tijd zal moeten leren of en zo ja, welke eigenschappen van het recht van een andere lidstaat vervolgens worden overgenomen voor de eigen rechtsvormen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven