E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 11 februari 2005
De leden van de PvdA-fractie stelden nog een vraag over mogelijke harmonisatie
van in de Europese Unie toepasselijke stelsels van corporate governance, in
het bijzonder ten aanzien van het onafhankelijke toezicht op de vennootschap
en de invloed van werknemers op de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.
Deze leden vroegen of voorkomen moet worden dat het selectieproces uit vele
stelsels van corporate governance wordt overgelaten aan het vrije spel van
maatschappelijke krachten. Zij wilden vernemen of daartoe voorzieningen worden
getroffen en of harmonisatie via vennootschapsrichtlijnen een geëigend
middel is.
In de nota modernisering ondernemingsrecht (Kamerstukken II, 29 524,
nr. 8) is aangegeven dat de totstandkoming van richtlijnen op het gebied
van het vennootschapsrecht stokt, terwijl nog wel harmonisatie plaatsvindt
op het gebied van het jaarrekeningenrecht en het effectenrecht. Er bestaat
slechts steun voor nieuwe richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht
wanneer deze aspecten betreffen die internationaal geregeld moeten worden
omdat een nationale regeling niet volstaat. Zo bestaat steun voor de totstandkoming
van een richtlijn die de grensoverschrijdende fusie van vennootschappen binnen
de Europese Unie mogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor een richtlijn die de
grensoverschrijdende verplaatsing van de statutaire zetel van vennootschappen
zal faciliteren. De meerderheid van de lidstaten heeft echter geen behoefte
aan richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht voor zover zij de
interne inrichting van de vennootschap raken, waaronder de corporate governance.
Men heeft dan een voorkeur voor een nationale regeling. Dit wordt bijvoorbeeld
geïllustreerd door de omstandigheid dat vele jaren is onderhandeld over
een geharmoniseerd regime voor de naamloze vennootschap (de zogenoemde 5e
richtlijn). Een dergelijke richtlijn is echter niet tot stand gekomen, met
name vanwege grote onenigheid over de vraag of werknemers invloed moeten hebben
op de samenstelling van de raad van commissarissen. Voorts zijn de verordening
betreffende het statuut voor de Europese vennootschap en de bijbehorende richtlijn
over de medezeggenschap van werknemers in de Europese vennootschap pas aan
het eind van een jarenlang onderhandelingsproces tot stand gekomen. Ook hier
was de medezeggenschap van werknemers in verband met de benoeming van toezichthouders
(die zitting hebben in een raad van commissarissen of een bestuursorgaan)
het breekpunt. Zoals bekend, is bij de Europese vennootschap uiteindelijk
gekozen voor een systeem dat onderhandelingen door de betrokken partijen over
de invloed van werknemers voorop stelt. Dat betekent dat de bij de oprichting
van de SE betrokken partijen zelf bepalen of zij overgaan tot de oprichting
van een SE waarin de werknemers invloed hebben op de benoeming van dergelijke
toezichthouders. Een vergelijkbaar breekpunt in verband met de medezeggenschap
van werknemers bleek te bestaan bij de onderhandelingen over de richtlijn
grensoverschrijdende fusie van vennootschappen. Over die richtlijn is in de
Raad van Ministers overeenstemming bereikt, op basis van het voorbeeld van
de SE-regeling.
Op grond van het voorgaande wordt als volgt geconcludeerd: Binnen de Europese
Unie bestaan traditioneel grote verschillen ten aanzien van de invloed van
werknemers op de benoeming van toezichthouders. Harmonisatie op dat vlak is
keer op keer onmogelijk gebleken. Lidstaten die geen invloed van werknemers
op de benoeming van toezichthouders hebben bepaald, wensen deze niet alsnog
toe te kennen. Het is derhalve niet realistisch te veronderstellen dat harmonisatie
van werknemersinvloed op de benoeming van toezichthouders op korte of middellange
termijn kan worden bereikt via richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht.
Daarvoor ontbreekt de noodzakelijke steun.
De Europese Commissie heeft in verband met de beoogde onafhankelijkheid
van de toezichthouders bij beursvennootschappen – in lijn met het Actieplan
tot modernisering van het ondernemingsrecht en de verbetering van corporate
governance – op 6 oktober 2004 enkele aanbevelingen gepubliceerd.
Deze aanbevelingen sluiten inhoudelijk aan bij de Nederlandse corporate governance
code. De Europese Commissie heeft niet voor een Europese richtlijn gekozen.
Op de website (European Commission Recommendations on directors' remuneration
and the role of non-executive and supervisory directors – frequently
asked questions) wordt aangegeven: «The objective is to promote greater
convergence within the European Union towards best practices on directors'
remuneration and non-executive and supervisory directors. The Commission considered
Recommendations to be more suitable than Directives, so as to allow Member
States to take due account of national corporate governance traditions and
practices.» Op grond hiervan is ook ten aanzien van de onafhankelijkheid
van toezichthouders geen steun voor harmonisatie via richtlijnen te verwachten.
Harmonisatie kan wel optreden als gevolg van een natuurlijk naar elkaar toegroeien
van systemen.
Convergentie ligt het meest voor de hand waar vennootschappen beroep doen
op de internationale kapitaalmarkt. Dit is bij beursvennootschappen ook al
zichtbaar. Voor niet-beursvennootschappen is de druk van de markt om voor
een bepaalde vorm van corporate governance te kiezen minder groot. Daardoor
zullen deze vennootschappen meer vrijheid hebben om zich naar eigen wens in
te richten. Aangezien ondernemers vrij zijn om een vennootschap op te richten
in een andere lidstaat en daardoor een zekere concurrentie tussen rechtssystemen
onvermijdelijk is, zullen de lidstaten naar verwachting vaker kijken naar
elkaars rechtsvormen. De tijd zal moeten leren of en zo ja, welke eigenschappen
van het recht van een andere lidstaat vervolgens worden overgenomen voor de
eigen rechtsvormen.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner