Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29285 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29285 nr. B |
Vastgesteld 15 maart 2005
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en instemming kennis genomen van de voorliggende wijziging hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (handhavingsstructuur).
Deze leden zijn ervan overtuigd dat structurele samenwerking tussen alle bij de milieuwethandhaving betrokken organisaties essentieel is voor een efficiënte en effectieve handhaving. Uniforme kwaliteitseisen en goed functionerende uitvoeringsorganisaties zijn een voorwaarde om te komen tot een verbetering van de handhaving van de milieuregelgeving.
Hoewel er sinds de start van het professionaliseringsproces, dankzij de inspanningen van alle betrokken handhavingsinstanties, al het nodige verbeterd is op dit terrein, wijzen recent gehouden onderzoeken uit dat de huidige situatie nog niet optimaal is en de noodzaak van verbetering van de kwaliteit van de handhaving van de milieuregelgeving onverminderd van kracht blijft.
Deze leden waarderen de intenties van alle betrokken instanties om zich gezamenlijk in te zetten om de gewenste structurele samenwerking te realiseren. Een samenwerking, als product van zorgvuldig overleg en gebaseerd op vrijwilligheid en de eigen verantwoordelijkheid van de handhavingspartners, biedt volgens deze leden de grootste kans op succes.
Alleen in die situaties waarin de gewenste samenwerking niet van de grond komt, moet gebruik gemaakt worden van de aanwijzingsbevoegdheid van respectievelijk de minister en gedeputeerde staten (ultimum remedium). Het wetsvoorstel voorziet in deze «stok achter de deur» bevoegdheid. De leden van deze fractie kunnen met het oog op de inzichtelijkheid en eenduidigheid voor het toepassen van dwangmaatregelen, instemmen met het ontwikkelen van een handreiking ten behoeve van de provincies (en de betrokken ministers) met betrekking tot onder meer de toepassing door deze van de aanwijzingbevoegdheid (nota naar aanleiding van het verslag 25 mei 2004, pagina 13). Deze handreiking zal eveneens de functie hebben van transparant toezichtskader voor gemeenten en waterschappen.
Het voornemen is om de handreiking te publiceren als beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht voor de wijze waarop de minister van VROM gebruik zal maken van de aanwijzingsbevoegdheid.
De leden van de CDA-fractie hechten er grote waarde aan, dat t.b.v. de eenduidigheid ook de provincies deze handreiking tot hun beleidsregel willen maken en zij vragen de staatssecretaris of de provincies hieromtrent al besluiten hebben genomen?
Het huidige kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II zich o.a. als doel gesteld de regelgeving fors te verminderen. Op grond hiervan heeft het ministerie van VROM de ambitie uitgesproken «zich te ontwikkelen van hindermacht naar ontwikkelkracht». Om dit te realiseren wil VROM het aantal regelingen flink reduceren en verbeteren.
Bovendien krijgen burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties van het ministerie meer ruimte en meer eigen verantwoordelijkheid. De leden van de CDA-fractie ondersteunen van harte deze doelstelling vanuit het oogpunt van doelmatigheid en subsidiariteit.
In de praktijk van alledag worden bedrijven echter nog steeds geconfronteerd met een veelheid aan toezichthouders, veelal gepaard gaande met een grote verscheidenheid aan regelgeving, met alle gevolgen van dien. Een goede samenwerking en afstemming tussen de verschillende bestuursorganen onderling en tussen deze bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving is naar de mening van de CDA-fractie dan ook noodzakelijk. Is de staatssecretaris de mening toegedaan dat met de voorliggende wetswijziging de negatieve gevolgen voor bedrijven ten gevolge van verschillende toezichtshouders wordt verminderd?
Om te voorkomen dat gemeenten en waterschappen met twee toezichthouders en twee «sets» criteria worden geconfronteerd, vragen de leden van de CDA-fractie de staatssecretaris of hij in het kader van meer uniformiteit binnen de regelgeving mogelijkheden ziet om de kwaliteitscriteria die de inspectie bij haar tweedelijnstoezichtstaak toepast en die op onderdelen meer inhoudelijk zijn dan de (minimum)kwaliteitscriteria die in het kader van de professionalisering zijn afgesproken, te incorporeren binnen de professionaliseringscriteria.
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van (daar waar mogelijk) deregulering en versterking van het lokaal en regionaal bestuur door decentralisatie van taken en bevoegdheden. In dit licht zien zij met belangstelling uit naar de open discussie die binnen afzienbare tijd, op grond van de uitkomsten van de commissie Alders, gevoerd zal worden over de toezichtsfunctie in het openbaar bestuur. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn deze leden de aangekondigde discussie tegemoet kunnen zien?
In het professionaliseringsproject zijn minimumcriteria vastgesteld waaraan alle handhavingsorganisaties uiterlijk 1 januari 2005 moeten voldoen. De leden van de CDA-fractie zouden graag van de staatssecretaris vernemen hoe de stand van zaken momenteel is.
In het belang van een goede uitvoering van de handhavingssamenwerking hechten deze leden grote waarde aan de ondersteuning van de, onafhankelijk van belangen van specifieke handhavingsorganisaties opererende Servicepunten Handhaving (SEPH's).
Naar de leden van de CDA-fractie uit de Handelingen van 8 december kunnen opmaken, deelt de staatssecretaris de mening van deze leden en is hij bereid (citaat): «de ondersteuning maximaal te laten zijn». Mogen deze leden er vanuit gaan dat naast het ministerie van VROM, ook de andere betrokken ministeries belang hechten aan het voortbestaan van deze steunpunten en hier ook financiële consequenties aan verbinden?
De fractie van PvdA heeft met instemming kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet Milieubeheer. Deze wetswijziging regelt de verdere professionalisering van en afstemming en regie in de sfeer van de handhaving. De leden van deze fractie willen de regering nog een drietal resterende vragen voorleggen betreffende de uitvoering van de Wet.
Het wetsvoorstel voorziet er onder meer in dat Provincies vanuit hun regierol in de handhaving – indien nodig – dwingende structuurmaatregelen kunnen treffen. Indien nodig kan het Rijk – in casu de Minister – hen daartoe dwingen, bijvoorbeeld door de verplichting op te leggen een regionale of provinciale handhavingsdienst in te stellen. Kan de regering nog nader toelichten met welke criteria ze beoordeelt of het opleggen van een dergelijke verplichtingen noodzakelijk is?
De verwachting is dat dit wetsvoorstel niet leidt tot extra administratieve lasten. Desondanks willen de leden van de PvdA-fractie wijzen op het risico dat de regeldruk op het provinciale en regionale niveau toeneemt, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van nadere procedures, manuals en dergelijke? Hoe wordt dit voorkomen en vindt hieromtrent monitoring plaats?
De regering geeft aan dat de werking van het wetsvoorstel binnen twee jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. De leden van de fractie van de PvdA vernemen graag van de regering met welk evaluatiekader dit zal gebeuren. Kan de regering toezeggen dat dit evaluatiekader vooraf aan beide Kamers zal worden overlegd en zo nodig bediscussieerd? Op welke termijn kan de regering dat doen? Zal de regering dit tevens koppelen aan de discussie omtrent de ZBO's in het toezicht en de handhaving (o.a. NEA)?
De leden van de PvdA fractie wachten met belangstelling de antwoorden van de regering af.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hadden behoefte aan het stellen van nog enkele vragen.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat op 1 januari 2005 het gewenste niveau ter verbetering van de uitvoering van de handhavingsinstanties moet zijn bereikt. Is dit het geval en waaruit is dit gebleken?
Eveneens per 1 januari 2005 zullen de politiemilieuteams in het gehele land operationeel moeten zijn. Kan hierover nadere informatie worden verstrekt?
In beginsel is de keuze voor de afbakening van de regio vrij, met de politieregio's als mogelijke terugvaloptie. De kaderrichtlijn water hanteert echter m.b.t. het waterbeheer stroomgebieden. Deze sluiten niet aan bij provinciale of politiegrenzen. Kan nader worden ingegaan op welke wijze met deze discrepantie wordt omgegaan?
Als bijlage bij de memorie van toelichting zijn de kwaliteitscriteria vastgesteld op 1 november 2002 aangetroffen. Deze zijn kwalitatief van aard, zeker hoofdstuk 3.
Kan nadere informatie worden verstrekt over de noodzakelijke precisering van deze criteria om te komen tot toetsbare criteria? Deze vraag blijft van kracht ook na lezing van het ontwerpbesluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. Ook daar worden meetbare of toetsbare criteria niet aangetroffen. Is dit niet een vereiste om te komen tot een handhaving die voldoende doeltreffend is en leidt tot voldoende rechtsgelijkheid? Kan ook nader inzicht worden gegeven waarom eerst in een later stadium wordt bezien of de AMVB wordt aangevuld met kengetallen of eisen (zie pag. 2 van de nota van toelichting van het besluit).
In de brief van 20 januari 2005 (kamerstuk 22 343, 102) schetst de staatssecretaris een schokkend beeld van het gebrek aan naleving van gemeenten bij de regels gesteld aan gemeentelijke inrichtingen: op een totaal van 27 onderzochte gemeenten in Zuid-Holland en Zeeland was slechts bij 6 gemeenten de situatie volledig in orde. Kan dit beperkte onderzoek als normatief worden gezien ten opzichte van andere gemeenten? En bestaat er inzicht in de situatie bij provincies en waterschappen? Welke conclusies verbindt de staatssecretaris hieraan ten aanzien van de geschiktheid van deze organen als handhaver in meer algemene zin?
Samenstelling: Ketting (VVD) (plv. voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL), Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66), Putters (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20042005-29285-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.